ECLI:NL:RBUTR:2008:BG9119

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600523-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Utrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 december 2008, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 april 2008 in Utrecht, waar de verdachte, na een verkeersincident, met een mes het slachtoffer in de rug heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een woede-uitbarsting had laten leiden tot het ophalen van een mes en het opzoeken van de confrontatie met het slachtoffer. De verdachte had eerder verklaard dat hij niet bewust met het mes had gestoken, maar de rechtbank concludeerde dat zijn gedragingen duidden op opzet. De officier van justitie had 24 maanden gevangenisstraf geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, omdat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600523-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 26 april 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, voornoemde [aangever 1] heeft gestoken in zijn rug (linker schouderblad), in elk geval in zijn bovenlichaam, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 april 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, voornoemde [aangever 1] heeft gestoken in zijn rug (linker schouderblad), in elk geval in zijn bovenlichaam, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de deels bekennende verklaring van verdachte waarin hij bekent een stekende beweging met het mes gemaakt te hebben in de richting van het slachtoffer. De officier van justitie stelt voorts dat verdachte in zijn woede thuis een mes gehaald heeft, zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en vervolgens de stekende beweging gemaakt heeft. De officier van justitie acht voorwaardelijk opzet op dodelijk letsel aanwezig. Mede gelet op het feit dat het slachtoffer in de rug is gestoken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op dodelijk danwel zwaar lichamelijk letsel. Cliënt zou niet bewust met het mes gestoken hebben. De bewuste beweging was gericht op het aanjagen van angst, het afweren. Cliënt heeft zich niet willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, danwel zwaar lichamelijk letsel, aldus de raadsvrouwe.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op de terechtzitting van 25 november 2008 de feitelijke omstandigheden van het hem ten laste gelegde feit grotendeels bekend. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als bestuurder van een personenauto in een éénrichtingsweg reed. Er reed hem een auto tegemoet die daar niet mocht rijden. Verdachte stapte uit zijn auto. De bestuurder en een andere inzittende van de tegemoet rijdende auto stapten eveneens uit waarbij een autodeur tegen verdachte aan is gekomen. Verdachte voelde zich door de confrontatie uitgedaagd en werd heel erg boos. Dit eerste incident heeft zich vlak bij de woning van verdachte afgespeeld. Verdachte is in zijn woede naar huis gereden, heeft uit de keukenlade een groot mes gepakt en is weer in de auto gestapt. Volgens de getuige [getuige 1], die zich op dat moment bij hem in de auto bevond, was verdachte helemaal opgefokt en had verteld dat “hij ze ging vinden”. Hij is op pad gegaan en kwam direct daarna dezelfde jongens weer tegen.
Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij eerst niet uit de auto wilde stappen, maar omdat de vier inzittenden van de andere auto uitstapten, hij ook uitgestapt is. Omdat zij op hem afkwamen, wilde verdachte ze wegjagen door het tonen van zijn mes. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment dacht: “Ik zal ze wel krijgen”. Verdachte liep, met het mes in zijn hand, een paar stappen naar voren. Het slachtoffer kwam op verdachte af om het mes uit zijn handen te pakken. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hierdoor gewond is geraakt. Verdachte ontkent bewust met het mes in het lichaam van het slachtoffer gestoken te hebben.
Omtrent dit laatste punt komt de rechtbank tot een andere conclusie. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich na het eerste incident in zijn eer aangetast voelde en zo ontzettend kwaad was dat hij thuis een mes is gaan halen om wraak te nemen. Toen verdachte de jongens opnieuw aantrof is hij zelf de confrontatie aangegaan. De rechtbank acht het daarbij niet van belang wie er als eerste uit de auto is gestapt. Verdachte had immers weg kunnen rijden. Het feit dat verdachte ontzettend kwaad was, niet is weggereden, maar met een mes in zijn handen is uitgestapt, duidt volgens de rechtbank op wraak. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt dat verdachte vervolgens met het mes achter de andere jongens aanrende. Vervolgens vindt de confrontatie plaats tussen verdachte en het slachtoffer die daarbij dusdanig in het lichaam is geraakt dat er gevaar bestond dat een long of het hart geraakt zou worden.
Gelet op de aard va de steekverwonding, en gelet op de gedragingen van verdachte zoals hierboven beschreven, leidt de rechtbank al dat verdachte –die kort na de eerste confrontatie thuis een groot mes heeft opgehaald- uit zijn auto is gestapt, achter verschillende inzittenden van die andere auto is aangerend en uiteindelijk het slachtoffer in zijn rug heeft gestoken. Uit niets valt af te leiden dat verdachte het slachtoffer per ongeluk heeft geraakt, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank leidt derhalve de opzet het slachtoffer in de rug te steken af uit de feitelijkheden zoals die zich hebben voorgedaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 26 april 2008 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, voornoemde [aangever 1] heeft gestoken in zijn rug (linker schouderblad), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 24 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt behandeling bij De Waag.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen conformeert de raadsvrouwe zich aan het advies welke in het reclasseringsrapport is opgesteld, wat kort gezegd inhoudt: reclasseringscontact en behandeling bij De Waag.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten heeft de rechtbank met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft, naar aanleiding van een incident in het verkeer, getracht het slachtoffer op de openbare weg van het leven te beroven door hem met een mes in zijn rug te steken. Kort daarna had verdachte thuis een mes opgehaald. Dergelijke grove geweldsdelicten dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen daarnaast, mede gelet op het openlijke karakter van dit gepleegde strafbare feit, bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Dat het slachtoffer niet is overleden is geenszins aan verdachte te danken.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 10 oktober 2008, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict, te weten zware mishandeling. De toen opgelegde straf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om onderhavig misdrijf te plegen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte en legt op 24 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt behandeling bij De Waag.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarde hulp en steun te verlenen.;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. J.W. Veenendaal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 december 2008.