ECLI:NL:RBUTR:2008:BG9045

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
591705 UV EXPL 08-326
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil na brand in gehuurde woning met vermoedelijke brandstichting

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende de gevolgen van brand in de gehuurde woning van [eiser]. [Eiser] huurt sinds 1 oktober 2001 een houten chalet van [gedaagde] voor een huurprijs van € 400,-- per maand, met een voorschot op de kosten voor water en elektriciteit. In de periode voorafgaand aan de brand heeft [eiser] herhaaldelijk problemen ervaren met de nutsvoorzieningen, waarvoor hij [gedaagde] in 2007 al in kort geding had gedagvaard. Op 16 mei 2008 en 23 juli 2008 zijn er branden in de woning van [eiser] uitgebroken, waarbij de oorzaak onbekend is, maar er bestaat een vermoeden van brandstichting. [Eiser] heeft zijn woning kunnen herbouwen met verzekeringsgeld, maar vordert nu van [gedaagde] dat hij de herstelwerkzaamheden aan de woning start en dat hij een stacaravan op het perceel plaatst voor de duur van de herstelwerkzaamheden.

De kantonrechter oordeelt dat het niet uitgesloten kan worden dat [gedaagde] betrokken is geweest bij de branden, gezien de voorgeschiedenis van conflicten tussen partijen en eerdere aangiftes van [eiser] tegen [gedaagde]. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af om de huurovereenkomst te ontbinden, maar blokkeert voorlopig de ontbinding door [gedaagde] op grond van artikel 7:210 BW. De rechter oordeelt dat het onaanvaardbaar zou zijn als [gedaagde] gebruik zou maken van de ontbinding, terwijl zijn betrokkenheid bij de branden nog niet is vastgesteld. De rechter wijst de proceskosten toe aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 591705 UV EXPL 08-326 HB
toevoeging eiser: 4GZ6690
kort geding vonnis d.d. 13 oktober 2008
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P.H.C. Swarts, advocaat,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Mazairac, advocaat.
1. Verloop van de procedure
[eiser] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden.
[gedaagde] heeft voor de zitting producties toegezonden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2008. Daarvan is aantekening gehouden.
Partijen hebben elk een pleitnotitie overgelegd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de door partijen in het geding gebrachte producties neemt de kantonrechter het volgende als vaststaand aan:
a. vanaf 1 oktober 2001 huurt [eiser] van [gedaagde] de zelfstandige woning (een houten chalet) aan de [adres] (voorheen genaamd: [adres]) te [woonplaats] tegen een huurprijs van laatstelijk
€ 400,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Volgens de huurovereenkomst is [eiser] aan [gedaagde]
eveneens een bedrag van € 100,-- per maand als voorschot op de kosten voor water en elektriciteit verschuldigd.
b. in of omstreeks december 2007 heeft [eiser] [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden omdat [eiser] niet langer gebruik kon maken van elektriciteit en water in het gehuurde.
c. op 24 juli 2007 heeft [eiser] aangifte bij de politie gedaan van vernielingen en pesterijen door [gedaagde].
in die aangifte spreekt hij zijn angst uit dat zijn (houten) woning in brand wordt gestoken.
d. verwezen wordt naar de feiten welke in het kort geding vonnis (552106 UV 07-475) van de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht d.d. 28 december 2007 zijn vastgesteld. In dit kort geding heeft de kantonrechter geconstateerd dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] verantwoordelijk moet worden gehouden voor het doorsnijden van de elektriciteitskabels en het belemmeren van de elektriciteits- en watertoevoer. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot het herstellen van de elektriciteitsvoorzieningen en hem verboden in te grijpen in de watervoorziening van [eiser].
e. op 16 mei 2008 is er in de woning van [eiser] brand uitgebroken. De oorzaak is tot op heden nog niet bekend, maar er bestaat een vermoeden van brandstichting. [eiser] heeft met zijn verzekeringsgeld de woning kunnen herbouwen.
f. op 23 juli 2008 is er opnieuw in de woning van [eiser] brand uitgebroken. De woning is grotendeels afgebrand. Ook in dit geval is tot op heden de oorzaak nog niet bekend en bestaat er wederom een vermoeden tot brandstichting. De technische recherche is nog met een onderzoek bezig.
g. bij brief d.d. 29 juli 2008 aan [gedaagde] heeft [eiser] verzocht om binnen enkele dagen te starten met de herbouw van de woning van [eiser] zodat hij de woning weer kan betrekken. [eiser] heeft [gedaagde] eveneens verzocht om gedurende deze periode in de tuin van het gehuurde aan caravan te plaatsen.
h. bij brief d.d. 30 juli aan [eiser] heeft [gedaagde] laten weten geen gehoor te geven aan het verzoek tot herstel van de woning. [gedaagde] beroept zich op het bepaalde in artikel 7:206 BW. Daarnaast heeft [gedaagde] het verzoek om een caravan te mogen plaatsten geweigerd, omdat [eiser] geen aanspraak kan maken op het perceel, nu er een huurovereenkomst is aangegaan voor de woning en niet voor de grond.
i. bij brief d.d. 8 augustus 2008 aan [eiser] heeft [gedaagde], op grond van het bepaalde in artikel 7:210 BW, de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, bij wege van voorlopige voorziening, veroordeling van [gedaagde]:
- om binnen 72 uur na betekening van het te wijzen vonnis aan te vangen met de herstelwerkzaamheden van het door [eiser] gehuurde, op straffe van een ten gunste van [eiser] te verbeuren dwangsom van € 2.500,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in overtreding is tot een totaalbedrag van € 250.000,00;
- om binnen 24 uur na betekening van het vonnis te dulden dat [eiser] voor de duur van de herstelwerkzaamheden van het gehuurde een stacaravan op het gehuurde, althans in de tuin van het gehuurde, plaatst, alsmede [gedaagde] te veroordelen om aan de plaatsing van deze caravan medewerking te verlenen en alles in het werk te stellen dat plaatsing van de caravan mogelijk is, op straffe van een ten gunste van eiser te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in overtreding is;
- in de kosten van het geding.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel 7:206 BW verplicht is de ontstane gebreken te herstellen, en het bezit van de gehuurde woning feitelijk ter beschikking te stellen aan [eiser], en het genot daarvan te verschaffen.
3.2. [gedaagde] voert verweer waarop hierna, voor zover nodig, zal worden teruggekomen.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] spreekt [gedaagde] aan tot het verschaffen van het huurgenot van de woning en herstel van de gebreken, welke zijn veroorzaakt door de brand d.d. 23 juli 2008.
4.2. Voor de beantwoording van de vraag naar de gehoudenheid van [gedaagde] om aan dit verlangen te voldoen, moet worden uitgegaan van de wettelijke regeling, zoals opgenomen in artikel 7:203 ev BW. In artikel 7:206 lid 1 BW is bepaald dat de verhuurder verplicht is om op verlangen van de huurder gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden niet van de verhuurder te vergen zijn. In beginsel heeft de verhuurder op grond van artikel 7:210 lid 1 BW het recht om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, indien als gevolg van de gebreken het huurgenot geheel onmogelijk is geworden.
4.3. Tegen de achtergrond van deze regel wordt het volgende overwogen.
4.4. Uit de overgelegde foto’s en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is voldoende aannemelijk geworden dat de woning, geheel dan wel grotendeels, door de brand is verwoest en in een zodanige staat verkeert dat het huurgenot geheel onmogelijk is geworden. [eiser] woont op dit moment ook niet in het gehuurde. Nu het huurgenot door de brand verloren is gegaan, is er geen sprake meer van een hoofdverplichting van de verhuurder om een zeker genot van het verhuurde te verschaffen aan de huurder en als gevolg daarvan komt hem het recht toe de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. [gedaagde] heeft dit gedaan bij brief van 8 augustus 2008.
4.5. Uit de hierboven opgesomde feiten blijkt echter dat zich meerdere conflicten hebben voorgedaan rond het gehuurde, die alle als achtergrond hadden de huurovereenkomst te doen eindigen. Hierbij heeft [gedaagde] middelen gebruikt die de grenzen van het toelaatbare in verregaande mate hebben overschreden. [eiser] heeft bij de politie diverse malen aangifte gedaan van vernieling en aangifte van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. Bovendien blijkt uit het overgelegde proces-verbaal d.d. 24 juli 2007 dat [eiser] heeft verklaard dat hij het niet uitsluit dat [gedaagde] de woning in brand zal steken. Daarnaast is in het kort geding vonnis d.d. 28 december 2007 bepaald dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde], in of omstreeks november 2007, de elektriciteits- en watertoevoer naar de woning van [eiser] heeft belemmerd.
4.6. Gezien deze voorgeschiedenis valt voorshands niet uit te sluiten dat [gedaagde] direct of indirect betrokken is geweest bij de brand in de woning op 16 mei 2008 en/of 23 juli 2008. Indien zijn betrokkenheid bij de brand(en) zou komen vast te staan is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat hem toch een beroep toekomt op het bepaalde in art. 7:210 BW. Nu het onderzoek van de politie naar de oorzaak van de brand en naar de eventuele daders nog niet is afgerond, bestaat er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende aanleiding om effectuering van de door [gedaagde] ingeroepen ontbinding van de huurovereenkomst voorlopig te blokkeren. Hierbij zal een voorziening worden gegeven die het creëren van een definitieve toestand zoveel mogelijk voorkomt. Immers, het kan niet uitgesloten worden geacht dat na onderzoek zal blijken, dat [gedaagde] niet bij de brand betrokken is geweest, en in dat geval kan hem niet worden verweten gebruik te maken van de mogelijkheid de huurovereenkomst door het vervallen van het huurgenot te ontbinden. Op die grond is het primair gevorderde niet toewijsbaar. De subsidiaire vordering zal in na te melden worden toegewezen.
4.7. Als de in het ongelijk gesteld partij dient [gedaagde] te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser].
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te gedogen dat [eiser] een stacaravan plaatst of laat plaatsen op het gehuurde perceel en gebiedt [gedaagde] om daaraan zijn medewerking te verlenen, waaronder begrepen de aansluiting op de nutsvoorzieningen en te gedogen dat deze situatie voortduurt, tot het moment dat uit het onderzoek van politie en justitie vast komt te staan dat [gedaagde] direct noch indirect betrokken is geweest bij de brand in de woning van [eiser] die heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008 en 23 juli 2008, een en ander op straffe van een dwangsom door [gedaagde] aan [eiser] te verbeuren ten belope van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van
€ 100.000,-.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op
€ 592,44, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen aan de griffier van de Rechtbank Utrecht;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, kantonrechter, en bij diens afwezigheid ondertekend door mr. C. Slothouber, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2008.