Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 239925 / HA ZA 07-2148
Vonnis van 24 december 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOORDEELBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J. van Ravenhorst,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. drs. D.G. Schouwman.
Partijen zullen hierna Voordeelbank en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 januari 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2008,
- de akte van Voordeelbank, houdende wijziging van de grondslag van eis en vermindering van eis,
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 7 juni 2005 heeft Voordeelbank met een cliënt een Doorlopend Krediet overeenkomst afgesloten met een kredietlimiet van EUR 22.000,00 (hierna: de kredietovereenkomst). Op diezelfde dag heeft Voordeelbank in opdracht van de betreffende cliënt ten laste van het krediet een bedrag van EUR 20.101,00 uitbetaald op de Postbankrekening met het nummer 3984081 (hierna: de Postbankrekening).
2.2. De kredietovereenkomst staat op naam van [gedaagde] en onder de kredietovereenkomst staat een handtekening waarin haar naam te lezen is.
2.3. De Postbankrekening staat eveneens op naam van [gedaagde].
2.4. Vanwege het feit dat het bij de kredietovereenkomst overeengekomen termijnbedrag gedurende meer dan twee maanden niet werd voldaan, heeft Voordeelbank [gedaagde] gesommeerd om de totale hoofdsom van het krediet, vermeerderd met rente, te voldoen.
2.5. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie van Voordeelbank. Zij stelt zich op het standpunt dat de kredietovereenkomst niet door haar is aangegaan, maar dat zij is opgelicht door derden, die de overeenkomst op haar naam hebben afgesloten.
3.1. Voordeelbank vordert samengevat en na vermindering van eis- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 20.101,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. In eerste instantie heeft Voordeelbank een bedrag van EUR 26.559,05, vermeerderd met rente en kosten, van [gedaagde] gevorderd en haar eis gegrond op de kredietovereenkomst. Gezien het verweer van [gedaagde], dat zij de kredietovereenkomst niet is aangegaan, heeft Voordeelbank de grondslag van haar eis vervolgens echter gewijzigd en het door haar gevorderde bedrag verminderd. Thans vordert Voordeelbank een bedrag van EUR 20.101,00 van [gedaagde], zijnde het bedrag dat is overgemaakt op de Postbankrekening, op grond van onverschuldigde betaling.
4.2. Nu namens [gedaagde] ter comparitie te kennen is gegeven dat [gedaagde] geen bezwaar heeft tegen de bij die gelegenheid reeds door Voordeelbank aangekondigde wijziging van de grondslag van de eis, zal de rechtbank de (verminderde) vordering beoordelen op de gewijzigde grondslag.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat het verweer van [gedaagde] dat de vordering op de gewijzigde grondslag niet toewijsbaar is, omdat Voordeelbank stelt dat de overeenkomst door [gedaagde] is getekend en dat er derhalve wel een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, geen doel treft. Het staat Voordeelbank uiteraard vrij om deze stelling, gezien het verweer van [gedaagde], te verlaten en de grondslag van haar vordering (met instemming van [gedaagde]) aan te passen.
4.4. In het navolgende gaat de rechtbank er dan ook met partijen van uit dat de kredietovereenkomst niet door [gedaagde] is aangegaan. Ter beoordeling staat of het bedrag van EUR 20.101,00 is uitbetaald aan [gedaagde]. Indien dat vast komt te staan, is de vordering van Voordeelbank toewijsbaar, aangezien dat bedrag in dat geval zonder rechtsgrond aan haar is uitgekeerd.
4.5. Vast staat dat de Postbankrekening, waarop het bedrag van EUR 20.101,00 is gestort, op naam van [gedaagde] staat. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat zij deze Postbankrekening niet heeft geopend en dat zij die rekening niet in gebruik heeft. Zij stelt dat ook deze Postbankrekening moet zijn geopend door de derden, die haar hebben opgelicht. Zij vermoedt dat haar ex-vriend [X] en zijn beste vriend dat hebben gedaan. [gedaagde] heeft verklaard dat zij een tijdje bij hen heeft ingewoond en dat zij in die tijd toegang hebben gehad tot haar persoonlijke papieren. [gedaagde] heeft tegen hen beiden aangifte van oplichting gedaan, zoals blijkt uit het door haar overgelegde proces-verbaal van aangifte. Volgens [gedaagde] zijn niet alleen de kredietovereenkomst en de Postbankrekening door hen in haar naam aangegaan c.q. geopend, maar zijn zij nog meer overeenkomsten en schulden aangegaan in haar naam.
Enige tijd na haar aangifte is [gedaagde] door de politie als verdachte gehoord in hetzelfde strafrechtelijke onderzoek.
4.6. Volgens Voordeelbank is de Postbankrekening wel degelijk in gebruik bij [gedaagde]. Ter onderbouwing van die stelling heeft Voordeelbank een aantal bewijsstukken in het geding gebracht. Onder deze stukken bevindt zich allereerst een bankafschrift van de Postbankrekening, gedateerd 11 juli 2005, waaruit blijkt dat er op 30 juni 2005 een bedrag van EUR 1.272,55 op deze rekening is bijgeschreven door Rijnstede B.V. (hierna: Rijnstede), onder vermelding van “sal. juni 2005”. Daarnaast heeft Voordeelbank een salarisspecificatie van juni 2005 overgelegd, die op naam van [gedaagde] staat en waarin Rijnstede als werkgever is genoemd. Het netto loonbedrag in deze specificatie bedraagt EUR 1.272,55 en komt derhalve overeen met het bedrag dat door Rijnstede op de Postbankrekening is gestort.
Voorts heeft Voordeelbank een werkgeversverklaring van Rijnstede in het geding gebracht, gedateerd 31 mei 2005, waarin wordt verklaard dat [gedaagde] daar met ingang van 1 januari 2005 als secretaresse in dienst is. En ten slotte is het eerste blad van een arbeidsovereenkomst tussen Rijnstede en [gedaagde] door Voordeelbank overgelegd, waarin eveneens wordt vermeld dat [gedaagde] per 1 januari 2005 bij Rijnstede in dienst treedt.
4.7. Hiertegenover heeft [gedaagde] slechts aangevoerd dat zij weliswaar enige tijd bij Rijnstede heeft gewerkt, maar dat zij daar al niet meer werkzaam was toen de Postbankrekening geopend werd, en dat zij de persoon die de werkgeversverklaring heeft ondertekend, niet kent.
4.8. In het licht van de stukken die door Voordeelbank zijn overgelegd, acht de rechtbank de betwisting van [gedaagde] volstrekt onvoldoende. [gedaagde] heeft niet geconcretiseerd gedurende welke periode zij dan wel bij Rijnstede heeft gewerkt en wanneer zij daar uit dienst is getreden. Zij heeft haar stelling dat zij daar al niet meer werkte toen de Postbankrekening geopend werd, ook niet met stukken onderbouwd (bijvoorbeeld met een verklaring van Rijnstede of van de werkgever bij wie zij daarna in dienst is getreden). Voorts heeft zij nagelaten een verklaring te geven voor het feit dat er in juni 2005 nog een salarisspecificatie op haar naam is uitgegeven door Rijnstede en dat het salarisbedrag daarvan is uitgekeerd op de Postbankrekening die op haar naam staat. Zij heeft evenmin gesteld dat haar salaris, in de tijd dat zij bij Rijnstede gewerkt heeft, op een ander bankrekeningnummer werd uitbetaald en welk bankrekeningnummer dat dan is.
De summiere opmerkingen van [gedaagde], zoals hiervoor onder 4.7. weergegeven, kunnen dan ook niet worden aangemerkt als voldoende stellingneming en zullen derhalve worden gepasseerd.
Gevolg is dat de rechtbank op basis van de door Voordeelbank overgelegde stukken als onvoldoende weersproken aanneemt dat [gedaagde] in juni 2005 bij Rijnstede B.V. in dienst was, dat Rijnstede B.V. haar salaris op de Postbankrekening heeft uitbetaald en dat de Postbankrekening - die op naam van [gedaagde] staat - derhalve in juni 2005 bij [gedaagde] in gebruik was. Daaruit volgt dat vastgesteld moet worden dat het bedrag van EUR 20.101,00 aan [gedaagde] is uitbetaald. De vordering van Voordeelbank zal derhalve worden toegewezen.
4.9. Voordeelbank heeft wettelijke rente gevorderd vanaf 7 juni 2005, zijnde de datum waarop het bedrag van EUR 20.101,00 aan [gedaagde] is uitbetaald. Deze vordering is eveneens toewijsbaar. Uit het feit dat vast is komen te staan dat de Postbankrekening op naam van [gedaagde] stond en ook bij [gedaagde] in gebruik was, volgt dat [gedaagde] wist of behoorde te weten dat de betaling van het bedrag van EUR 20.101,00 op haar rekening onverschuldigd was, zodat zij ingevolge artikel 6:205 BW zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.
4.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Voordeelbank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 590,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.121,81
4.11. Het bedrag van EUR 9,68 aan leges voor adresverificatie van [gedaagde], dat Voordeelbank afzonderlijk heeft gevorderd, wordt geacht in de proceskostenveroordeling te zijn begrepen en komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking naast de proceskostenveroordeling.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Voordeelbank te betalen een bedrag van EUR 20.101,00 (twintig duizendéénhonderdéén euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 7 juni 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Voordeelbank tot op heden begroot op EUR 2.121,81,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008.