Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 242643 / HA ZA 08-138
Vonnis van 17 december 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.M. Bots,
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 maart 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast.
- het proces-verbaal van comparitie van 4 augustus 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal.
In zijn arrest van 15 november 2007 (in de zaak GeSp, LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat -kort gezegd- de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die de wens had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een SprintPlan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg de in dat formulier uitgesproken wens vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod). In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken.
De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier, met op de achterzijde de samenvatting van de algemene voorwaarden.
2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3.1. [eiser] heeft voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst een brochure betreffende het SprintPlan ontvangen. Na het insturen van het inschrijfformulier uit die brochure, heeft hij van Spaarbeleg een certificaat ontvangen.
3.2. Het door [eiser] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 1 februari 1999 tot en met 31 januari 2004. [eiser] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 59 maandtermijnen van EUR 181,51 (NLG 400,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 10.709,09. De laatste maandtermijn heeft [eiser] niet voldaan.
Na afloop van de overeenkomst heeft [eiser] geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen.
4.1. [eiser] vordert - samengevat en na wijziging van eis, waartegen Spaarbeleg zich niet heeft verzet- erugbetaling van alle door hem aan Spaarbeleg betaalde bedragen, zijnde een totaalbedrag van EUR 10.709,09, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2004 wegens:
- misleidende reclame,
- ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming wegens schending van de zorgplicht,
- onrechtmatig handelen wegens schending van de zorgplicht.
4.2. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.1. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat Spaarbeleg misleidende informatie heeft verstrekt aangevoerd dat door de gebruikte termen in de informatie van Spaarbeleg niet duidelijk was dat het SprintPlan-product een karakter van geldlening in zich droeg, dat hij rente verschuldigd was over die lening en dat hij het risico liep om zijn inleg te verliezen. Volgens [eiser] heeft Spaarbeleg de schijn gewekt dat het SprintPlan een spaarproduct was. Hij stelt dat hij in de veronderstelling was dat hij na afloop van de looptijd NLG 54.000,00 zou ontvangen, zijnde het bedrag van de garantiewaarde.
5.2. De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, waaronder haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds.
De rechtbank nam de tekst van de Algemene Voorwaarden hierbij als uitgangspunt. Echter, in navolging van het arrest van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971) is de rechtbank thans van oordeel dat deze Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst. Uitgegaan dient te worden van de informatie die [eiser] heeft ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan, te weten de brochure als overgelegd door Spaarbeleg.
In de brochure is vermeld dat Spaarbeleg direct een groot bedrag voorschiet en dat het maandbedrag een vergoeding (rente) is voor het bedrag dat Spaarbeleg voorschiet. Voorts wordt aangegeven dat het bedrag in het Spaarbeleg GarantieFonds wordt belegd en dat de deelnemer alleen risico loopt over de rentebetalingen. De looptijd is vijf jaar en nadien wordt de waarde van de belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag. Tot slot is vermeld dat bij tussentijdse beëindiging de garantie op het voorgeschoten bedrag komt te vervallen.
5.3. [eiser] had bij oplettende bestudering van de aan hem voor of bij het sluiten van de overeenkomst verstrekte informatie kunnen en moeten begrijpen wat het SprintPlan inhield en dat het niet een spaarproduct betrof. De rechtbank heeft in haar vonnissen van 22 december 2004 (NJF 2005/60) en 4 januari 2006 (NJF 2006/152) reeds uitgebreid gemotiveerd dat naar haar oordeel de door Spaarbeleg verstrekte informatie betreffende het SprintPlan niet misleidend is in de zin van artikel 6:194 BW. Misschien wekte de informatie van Spaarbeleg wel verwarring, maar deze is niet misleidend. Ook het Hof Amsterdam heeft op 15 november 2007 (LJN 7971) geoordeeld dat Spaarbeleg niet onrechtmatig heeft gehandeld door het openbaar maken of laten maken van misleidende mededelingen over het SprintPlan voor het aangaan daarvan. Nu [eiser] in de onderhavige procedure geen nieuwe argumenten aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken.
Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht
5.4. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Ook deze grondslag kan de vordering niet dragen.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
5.5. [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hem niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat hij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zou zijn) die hij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt hij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de inkomens- en vermogenspositie van [eiser] en naar zijn beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door [eiser] dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eiser].
5.6. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
5.7. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende toegezonden bescheiden te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.8. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat zijn doel met het SprintPlan was het opbouwen van een vermogen. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
5.9. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geld zelf, of aan een ander doel, te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684).
5.10. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. Voorgaande geldt eveneens voor de informatie die [eiser] thans ter beschikking had voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, weergegeven onder rechtsoverweging 5.2.
5.11. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.12. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.13. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.14. Ten aanzien van [eiser] zijn de volgende omstandigheden van belang. Hij is geboren op 10 september 1963 en was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst derhalve 35 jaar oud. Bij het aangaan van de overeenkomst was [eiser] gehuwd met zijn eerste echtgenote en zij hadden destijds de zorg voor twee minderjarige kinderen.
[eiser] heeft verklaard dat hij de lagere school en voortgezet onderwijs gevolgd heeft in Marokko, waar hij geboren is, en dat hij vervolgens is gaan werken; eerst in Zwitserland en vanaf 1985 in Nederland. Rond 2005 heeft hij gedurende twee jaar een HBO-opleiding gevolgd, maar die opleiding heeft hij niet afgemaakt.
Voorts heeft [eiser] verklaard dat hij in 1999 als zelfstandig ondernemer werkte en auto’s verkocht vanuit zijn eenmanszaak. [eiser] heeft gesteld dat hij destijds ongeveer
NLG 2.500,00 bruto per maand verdiende, maar dat hij dat niet met stukken kan onderbouwen omdat hij niet meer over stukken uit die tijd beschikt.
Hij heeft voorts gesteld dat zijn (toenmalige) echtgenote inpakwerk deed bij een fabriek, dat hij niet meer precies weet wat zij daar verdiende, maar dat hij denkt dat dat zo’n NLG 1.500,00 à NLG 1.600,00 netto per maand was. Ook daarvan heeft hij geen stukken meer.
[eiser] heeft verklaard niet meer te weten of hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst schulden had. In elk geval heeft hij wel nadien, in september 1999, een krediet van NLG 30.000,00 afgesloten bij de Postbank. Volgens [eiser] heeft hij dat onder meer gedaan om aan de maandelijkse betalingsverplichting voor het SprintPlan te kunnen voldoen. Dat krediet heeft hij vervolgens in oktober 2000 verhoogd naar
NLG 60.000,00, onder meer omdat hij een auto wilde kopen. [eiser] heeft voorts verklaard dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst een huurwoning bewoonde, maar niet meer weet welk bedrag hij destijds aan huur betaalde.
5.15. De rechtbank merkt het opleidings- en denkniveau van [eiser] aan als gemiddeld tot vrij hoog. Hij heeft gedurende enkele jaren een hogere opleiding gevolgd, maar die heeft hij niet afgemaakt. [eiser] heeft zijn financiële situatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomst onvoldoende onderbouwd. Nu hij geen enkel bewijsstuk dienaangaande in het geding heeft gebracht, blijft het voor wat betreft zijn financiële situatie bij niet onderbouwde, niet te controleren stellingen van [eiser]. Gevolg daarvan is dat niet kan worden uitgesloten dat zijn financiële positie ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan zodanig gunstig was, dat aanleiding bestaat om af te wijken van het hiervoor geschetste uitgangspunt dat de schade voor een groter deel voor rekening van Spaarbeleg dient te komen. Dat hij het in september 1999 afgesloten krediet heeft moeten afsluiten om aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen betreffende het SprintPlan te kunnen voldoen, kan dan ook niet worden aangenomen.
De rechtbank ziet in het opleidings- en denkniveau van [eiser] en in het onvoldoende onderbouwen van zijn financiële omstandigheden door [eiser] aanleiding om 60% van de schade voor [eiser] te laten. Dit brengt mee dat Spaarbeleg 40% van de schade dient te vergoeden, derhalve een bedrag van EUR 4.283,60 (40% van EUR 10.709,09).
5.16. Anders dan Spaarbeleg stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De wettelijke rente komt derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking, overeenkomstig door [eiser] is gevorderd.
5.17. Spaarbeleg heeft zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis. Nu uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat het door hem in 1999 afgesloten en in 2000 verhoogde krediet bij de Postbank nog niet is afgelost en nu [eiser] heeft verklaard dat in (of rond) 2007 opnieuw een krediet is afgesloten, bij de ABN AMRO bank, kan worden vast gesteld dat sprake is van een restitutierisico. Om die reden zal het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, gelijk door Spaarbeleg is verzocht.
5.18. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 228,00
- in debet gesteld vast recht 312,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.529,44
6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 4.283,60 (vierduizendtweehonderddrieëntachtig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 31 december 2004 tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.529,44, te voldoen aan de griffier,
6.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.