ECLI:NL:RBUTR:2008:BG7253

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
236985/ HA ZA 07-1774
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongevallenverzekering en dekking bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Utrecht, stond de vraag centraal of de ongevallenverzekering van eiser dekking bood bij arbeidsongeschiktheid. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Noort, had een ongevallenverzekering afgesloten bij Fortis ASR Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door mr. J.J.W. Remme. De procedure begon met een tussenvonnis op 16 januari 2008 en een comparitie van partijen op 18 april 2008. Eiser vorderde een uitkering van EUR 113.445,05 op basis van blijvende invaliditeit als gevolg van een verkeersongeval op 14 juni 1997, waarbij hij klachten ontwikkelde die passen bij het post whiplashsyndroom. Fortis betwistte de vordering en stelde dat de verzekering enkel dekking bood bij blijvende invaliditeit en niet bij arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank overwoog dat er een wezenlijk onderscheid bestaat tussen een ongevallenverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De ongevallenverzekering keert uit bij blijvende invaliditeit ten gevolge van een ongeval, terwijl een arbeidsongeschiktheidsverzekering uitkeert bij ziekte die leidt tot arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat de polisvoorwaarden geen dekking boden voor arbeidsongeschiktheid. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de verzekering ook dekking bood voor arbeidsongeschiktheid. De rechtbank wees de primaire vordering van eiser af en concludeerde dat de subsidiaire vordering, die gebaseerd was op een percentage van blijvende invaliditeit, ook niet kon slagen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Fortis werden begroot op EUR 7.574,00.

Het vonnis werd uitgesproken op 17 december 2008 door mr. M. Ramsaroep, waarbij de rechtbank de vorderingen van eiser afwees en hem in de proceskosten veroordeelde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 236985 / HA ZA 07-1774
Vonnis van 17 december 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. J.M. van Noort,
tegen
de naamloze vennootschap
FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J.W. Remme.
Partijen zullen hierna [eiser] en Fortis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 januari 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op vrijdag 18 april 2008;
- de akte na comparitie van partijen van [eiser];
- de akte na comparitie van partijen van Fortis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 16 oktober 1987 heeft Fortis (voorheen genaamd Amev Schadeverzekeringen N.V.) een polisblad afgegeven betreffende een tussen haar en [eiser] gesloten ongevallenverzekering. Op grond van die verzekering verzekert Fortis [eiser] een bedrag van EUR 113.445,05 (NLG 250.000,-) terzake van hem tijdens de duur van deze verzekering overkomen ongeval, bij blijvende invaliditeit.
2.2. In de op deze ongevallenverzekering verzekering van toepassing zijnde voorwaarden volgens model WP09 (hierna te noemen: de polisvoorwaarden) is onder meer bepaald:
‘ARTIKEL 1
Begripsomschrijving
Onder ongeval in de zin van deze overeenkomst wordt verstaan een van buiten komend, plotselinge, van zijn wil onafhankelijke, gewelddadige inwerking op het lichaam van de verzekerde, die rechtstreeks dusdanig lichamelijk letsel veroorzaakt, dat zijn overlijden, danwel blijvende invaliditeit, tijdelijke arbeidsongeschiktheid of geneeskundige kosten daarvan het gevolg zijn.
(…)
ARTIKEL 6
Regeling van schade
6.1 Uitkering bij overlijden.
(…)
6.2 Uitkering bij blijvende invaliditeit.
Heeft het ongeval blijvende algehele invaliditeit veroorzaakt, dan wordt het geheel daartoe verzekerde bedrag uitgekeerd; bij blijvende gedeeltelijke invaliditeit een deel daarvan met inachtneming van de volgende percentages:
Voor verlies of functieverlies van:
een arm 75%
een hand 60%
een duim 25%
een wijsvinger 15%
iedere andere vinger 12%
een been 75%
een voet 50%
een grote teen 5%
een andere teen 3%
de beide ogen 100%
één oog 30%
en, indien de maatschappij voor het ene oog de volledige uit-
kering heef verleend, het tweede oog 70%
het gehoor van beide oren 60%
het gehoor van één oor 25%
en, indien de maatschappij voor het ene oor de volledige uit-
kering heeft verleend, het gehoor van het tweede oor 35%
reuk en/of smaak 10%
(…)
Voor andere blijvende invaliditeit dan hiervoor omschreven zal de vaststelling geschieden naar de belangrijkheid in verhouding tot de wel genoemde gevallen, al dan niet rekening houdend met het beroep van verzekerde. De keuze hiervan wordt aan de verzekerde overgelaten.
De graad van blijvende invaliditeit wordt vastgesteld, zodra er van een onveranderlijke toestand kan worden gesproken, doch uiterlijk binnen 3 jaar na het ongeval.
De maatschappij betaalt vanaf de dag waarop 1 jaar na het ongeval verstreken is tot de dag waarop de uitkering wegens blijvende invaliditeit geschiedt, aan de verzekerde de wettelijke rente met een minimum van 10% per jaar van het uiteindelijke voor blijvende invaliditeit vastgestelde bedrag.
(…)
6.3 Uitkering bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Verzekerd is een van dag tot dag verkregen wordende periodieke uitkering tot op het polisblad vermelde dagbedrag. (…)‘
2.3. Op 14 juni 1997 is [eiser] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Bij [eiser] hebben zich klachten en beperkingen ontwikkeld, passend bij het post whiplashsyndroom. Ten tijde van dat ongeval exploiteerde [eiser] de besloten vennootschap ‘World Transfer Group Holding B.V.’ te Drachten. [eiser] liet zich inhuren als management consulent.
2.4. De veroorzaker van het ongeval was in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen verzekerd bij Univé Verzekeringen (hierna te noemen: Univé). Univé heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Ter vaststelling van de door [eiser] ten gevolge van het ongeval geleden schade hebben op verzoek van [eiser] en Univé dr. R.J.O. van der Ploeg, neuroloog, en dr. A.H. van Zomeren, neuropsycholoog, medische rapportages opgesteld. Door Heling & Partners B.V. is een arbeidsdeskundige rapportage opgesteld.
2.5. Met de brief van 3 september 2003 heeft het UWV Gak [eiser] medegedeeld dat zijn WAZ-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, ongewijzigd werd voortgezet voor een periode van 5 jaar.
2.6. Op basis van het advies van haar medisch adviseur heeft Fortis 5% van de verzekerde som, te weten NLG 12.500,-, vermeerderd met het op grond van de polisvoorwaarden toepasselijke rentetarief van 10% aan [eiser] voldaan. Dit kwam neer op een totaalbedrag van EUR 6.600,02 (NLG 14.544,52).
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert -kort gezegd- dat Fortis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van primair EUR 113.445,05, subsidiair EUR 76.575,41, zowel primair als subsidiair te vermeerderen met de contractuele alsmede de wettelijke rente vanaf 14 juni 1998 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede dat Fortis wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. Fortis voert gemotiveerd verweer en concludeert -kort gezegd- tot afwijzing van de vordering.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen houdt in essentie verdeeld de vraag of er bij [eiser] sprake is van (gehele) arbeidsongeschiktheid en/of gehele of gedeeltelijke blijvende invaliditeit op grond waarvan hij recht heeft op een uitkering ingevolge de ongevallenverzekering.
4.2. [eiser] voert aan dat uit de door hem overgelegde medische stukken en de uitgebrachte rapportages blijkt dat hij volledig arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk en voor ander werk. Omdat de ongevallenverzekering tevens arbeidsongeschiktheid dekt, heeft hij recht op een 100% uitkering.
4.3. Naar Fortis stelt is er sprake van een ongevallenverzekering waarbij, in tegenstelling tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering, ‘slechts’ dekking wordt verleend bij (gehele of gedeeltelijke) blijvende invaliditeit ten gevolge van een ongeval. Naar zij stelt volstaat bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor het verkrijgen van een uitkering, dat sprake is van ziekte in de zin van de polisbepalingen die leidt tot arbeidsongeschiktheid waarbij de oorzaak van de ziekte niet relevant is. Zij betwist dat de onderhavige verzekering tevens een arbeidsongeschiktheidsverzekering is.
4.4. De rechtbank overweegt dat er een wezenlijk onderscheid bestaat tussen een ongevallenverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Eerstgenoemde keert een bedrag uit bij (gehele of gedeeltelijke) blijvende invaliditeit ten gevolge van een ongeval. De (mate van) invaliditeit wordt vastgesteld door een medicus. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering geeft recht op een uitkering bij ziekte leidend tot (gehele of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. De (hoogte van de) uitkering wordt in het algemeen vastgesteld aan de hand van rapportages van een medicus of medici, eventueel een verzekeringsdeskundige en een arbeidsdeskundige. Gezien dit onderscheid kan in het algemeen dan ook niet als juist worden aanvaard dat een ongevallenverzekering tevens dekking biedt in geval van arbeidsongeschiktheid. Naar [eiser] stelt is dat bij de onderhavige polis juist wel het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5. In artikel 1 van de polisvoorwaarden is bepaald dat dekking wordt verleend indien er sprake is van lichamelijk letsel dat overlijden, blijvende invaliditeit, tijdelijke arbeidsongeschiktheid of geneeskundige kosten als gevolg heeft. In artikel 6 zijn vervolgens nadere voorwaarden neergelegd voor onder meer de uitkering bij blijvende invaliditeit (6.2) en voor de uitkering bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid (6.3). Uit de stellingen van partijen alsmede uit het feit dat op het polisblad geen dagbedrag is vermeld (als bedoeld in artikel 6.3 van de polisvoorwaarden) concludeert de rechtbank dat een uitkering bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid tussen partijen niet is overeengekomen. Ook uit het feit dat in 6.2 van de polisvoorwaarden is aangegeven dat bij de vaststelling van de mate van blijvende invaliditeit, ter keuze van de verzekerde, wel of geen rekening wordt gehouden met zijn beroep, kan niet worden geconcludeerd dat recht bestaat op uitkering bij arbeidsongeschiktheid. Eerst dient immers vast komen te staan dat er sprake is van blijvende invaliditeit. In de tekst van het polisblad en de polisvoorwaarden vindt de rechtbank dan ook geen ondersteuning voor de stelling van [eiser] dat de onderhavige polis tevens dekking biedt bij arbeidsongeschiktheid.
4.6. Naast deze argumenten op grond van de tekst van de polis en de polisvoorwaarden voert [eiser], ter onderbouwing van zijn stelling dat ook dekking dient te worden verleend in geval van arbeidsongeschiktheid, aan dat tussentijdse medische controles door zijn huisarts [naam] (hierna te noemen: [huisarts]), waarom Fortis heeft verzocht, niet nodig waren geweest indien sprake zou zijn van een zuivere ongevallenverzekering. Dat dit aan [huisarts] is verzocht wordt door Fortis betwist en in de door partijen overgelegde stukken vindt de rechtbank geen enkele steun voor deze stelling van [eiser]. In tegendeel, de brief van Fortis aan [eiser] van 4 augustus 1997 (productie 1 bij conclusie van antwoord) geeft juist aan dat wordt verzocht om een medische controle en over verschillende tussentijdse controles wordt daarin niet gesproken. Ook in het door [eiser] overgelegde controleformulier (productie 4 bij dagvaarding) dat Fortis aan [huisarts] heeft gezonden is voor de stelling van [eiser] geen enkele steun te vinden. Wel merkt de rechtbank op dat Fortis in de aanhef van dit formulier door het aankruisen van de betreffende mogelijkheid heeft aangegeven dat [eiser] is verzekerd voor ‘ongevallen’, waar de mogelijkheden ’ziekten’, ‘arbeidsongeschiktheid’ en ‘reis-ongevallen’ niet zijn aangekruist. Ook hieruit lijkt te volgen dat arbeidsongeschiktheid niet gedekt was.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat de stelling van [eiser] dat de onderhavige polis dekking biedt voor zowel blijvende invaliditeit als voor arbeidsongeschiktheid niet kan slagen. Ook zijn stelling dat hij dat in ieder geval wel zo heeft begrepen en ook heeft mogen begrijpen kan niet tot toewijzing van zijn vorderingen leiden. De rechtbank wijst er in dit verband op dat [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering op het moment dat hij de onderhavige ongevallenverzekering afsloot ‘aan de dure kant’ was. Gezien deze verklaring had het op zijn weg gelegen nader aan te geven op grond waarvan hij er dan toch van uit heeft kunnen gaan dat een (blijkbaar goedkopere) ongevallenverzekering dekking bood zowel bij blijvende invaliditeit als bij arbeidsongeschiktheid. Dat, zoals hij stelt, iemand van de Rabobank en de heer [x], inspecteur van Amev, hem zouden hebben medegedeeld dat de uitkering van de onderhavige ongevallenverzekering gekoppeld was aan de arbeidsongeschiktheid komt de rechtbank, gezien vorenstaande overwegingen over het onderscheid tussen een ongevallenverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering, over de polisvoorwaarden van de onderhavige verzekering en over het door [eiser] aangevoerde prijsverschil tussen de verschillende verzekeringen, niet aannemelijk voor. Het had op de weg van [eiser] gelegen aan te geven hoe deze gestelde mededeling zich verhoudt tot die verschillende punten maar dat heeft hij nagelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hij onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat hij heeft begrepen en heeft mogen begrijpen dat de onderhavige polis dekking biedt voor zowel blijvende invaliditeit als voor arbeidsongeschiktheid. Voor bewijslevering op dit punt is daarom geen plaats.
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat de stelling van [eiser] dat Fortis op grond van de tussen partijen overeengekomen verzekering gehouden is dekking te bieden omdat hij volledig arbeidsongeschikt -en blijvend invalide- is, niet kan slagen. De primaire vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
4.9. Ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering stelt [eiser] dat, gelet op het in 6.2 van de polisvoorwaarden bepaalde, gekeken moet worden naar een daar wel genoemd verlies of functieverlies van een ledemaat, waarbij eveneens volledige arbeidsongeschiktheid voor de uitoefening van zelfstandig management consultant zou zijn opgetreden. Dat is het geval, naar hij aanvoert, indien wordt uitgegaan van (functie)verlies van een arm, een hand, een been en het gehoor aan beide oren hetgeen een gemiddeld uitkeringspercentage met zich brengt van 67,5%. Dit dient, naar zijn mening, te leiden tot uitkering van het door hem subsidiair gevorderde bedrag van EUR 76.575,41 (zijnde 67,5% van EUR 113.445,05)
4.10. Fortis voert aan dat deze onderbouwing berust op het onjuiste uitgangspunt dat vast staat dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is. Bovendien, zo voert Fortis aan, voorzien de polisvoorwaarden niet in de mogelijkheid om in de door [eiser] voorgestane zin de volledige arbeidsongeschiktheid te koppelen aan een uitkeringspercentage.
4.11. De rechtbank stelt vast dat partijen, blijkens artikel 6.2 van de polisvoorwaarden, zijn overeengekomen dat de vaststelling van het uitkeringspercentage bij andere (dan de in dat artikel specifiek genoemde) blijvende invaliditeit, zal geschieden naar de belangrijkheid in verhouding tot de wel genoemde gevallen. Daaruit volgt dat, indien er sprake is van een blijvende invaliditeit die niet specifiek in dat artikel is genoemd, beoordeeld dient te worden op welke percentage de uitkering dient te worden bepaald. Naar [eiser] redeneert dient zijn arbeidsongeschiktheid gerelateerd te worden aan het (functie)verlies van een arm, een hand een been en het gehoor aan beide oren maar deze redenering strookt niet met hetgeen partijen zijn overeengekomen. Overeengekomen is immers niet dat arbeidsongeschiktheid, maar dat (andere) blijvende invaliditeit gerelateerd wordt aan het (functie)verlies van wel genoemde blijvende invaliditeit. Deze redenering kan dan ook niet met succes aan zijn subsidiaire vordering ten grondslag worden gelegd.
4.12. De subsidiaire vordering van [eiser] dient wel te worden toegewezen indien er bij hem sprake is van blijvende invaliditeit die, gerelateerd aan de door hem genoemde gevallen, recht geeft op een uitkeringspercentage van 67,5%. Wáár in de door [eiser] overgelegde rapportages (waarop hij zich blijkens zijn stellingen baseert) daar een onderbouwing voor gevonden kan worden heeft hij evenwel niet aangegeven. [eiser] stelt in dit verband slechts dat neuroloog Van der Ploeg heeft geconcludeerd tot een blijvende invaliditeit van 4%, maar waar in die rapportages wordt gesproken over een blijvende invaliditeit in de door hem genoemde mate van 67,5%, of waar daarvoor onderbouwing gevonden kan worden heeft hij niet toegelicht. Voor toewijzing van de vordering op basis van dit percentage is dan ook onvoldoende gesteld.
4.13. In die door [eiser] overgelegde medische stukken en de daarop door hem gegeven toelichting kan de rechtbank slechts steun vinden voor het bestaan van een blijvende invaliditeit van 4%. Maar beoordeling van de vraag of dit dient te leiden tot enige uitkering door Fortis -hetgeen overigens door Fortis wordt betwist- kan naar het oordeel van de rechtbank achterwege blijven. Vast staat immers dat Fortis reeds een uitkering heeft gedaan aan [eiser] gebaseerd op een blijvende invaliditeit van 5%. Toewijzing van de vordering op basis van dit door Neuroloog Van der Ploeg genoemde blijvende invaliditeitspercentage van 4 zal derhalve niet tot enige verdere betalingsverplichting van Fortis, of toewijzing van de vordering van [eiser] kunnen leiden.
4.14. Ook de subsidiaire vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.15. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Fortis worden begroot op:
- vast recht EUR 4.732,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 7.574,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Fortis tot op heden begroot op EUR 7.574,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.