ECLI:NL:RBUTR:2008:BG6683

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
6-600848-08 Ontneming
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit gedwongen prostitutie

Op 10 december 2008 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit gedwongen prostitutie. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsvrouwe mr. J.W. Verhoef. De rechtbank baseerde haar oordeel op notities van het slachtoffer en een agenda van de verdachten, waaruit bleek dat er in de periode van 8 juni 2008 tot en met 15 juli 2008 een totale opbrengst van € 95.171,00 was verkregen. Na aftrek van kosten, waaronder autokosten, werkkleding en huisvesting, kwam de rechtbank tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 70.593,00. Van dit bedrag werd 35% toegewezen aan het slachtoffer, wat resulteerde in een definitief bedrag van € 37.283,15 dat de verdachte diende te betalen.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gegrond was. De rechtbank schatte het voordeel dat de verdachte had verkregen uit mensenhandel op € 18.641,58. Dit bedrag werd gelijkelijk verdeeld tussen de veroordeelden, aangezien er geen concrete verdeling was aangetoond. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag, omdat de draagkracht van de verdachte voldoende werd geacht om aan deze verplichting te voldoen.

De uitspraak is gedaan naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2008, waarbij de rechtbank de relevante wettelijke voorschriften in acht nam, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank wees het meer of anders gevorderde af, waarmee de beslissing definitief werd vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600848-08 (ontneming)
Datum uitspraak: 10 december 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I.V. Nieuwersluis, te Nieuwersluis
raadsvrouwe mr. J.W. Verhoef, advocaat te Zeist
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2008.
1. De vordering
De vordering van de officier van justitie d.d. 14 november 2008 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 35.296,50.
2. Grondslag van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 december 2008 is de veroordeelde in zijn strafzaak veroordeeld ter zake van - voor zover in dit verband van belang - het navolgende strafbare feit:
Mensenhandel in vereniging, gepleegd in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 juli 2008.
3. Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door middel van of uit baten van het hiervoor in rubriek 2 genoemde strafbare feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 18.641,58.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
(De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de - navolgende - motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal inzake onderzoek Beer (strafrechtelijk financieel onderzoek contra de verdachten [medeverdachte] en [verdachte]).
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van notities die [slachtoffer] zelf heeft bijgehouden gedurende de periode van 8 juni 2008 tot en met 15 juli 2008 en de agenda die door de veroordeelden [medeverdachte] en [verdachte] is bijgehouden over de periode
1 december 2007 tot en met 5 mei 2008. De rechtbank verwijst daartoe naar pagina 6 en 7 van voornoemd proces-verbaal en komt op grond daarvan tot een totale opbrengst van
€ 95.171,00.
Ten aanzien van de gemaakte kosten sluit de rechtbank eveneens aan bij het opgestelde rapport inzake het strafrechtelijk financieel onderzoek. Gelet op de berekeningen (pag. 8 tot en met 10) neemt de rechtbank de volgende kostenposten in aanmerking:
- Autokosten € 13.528,00
- Werkkleding/werkstukken € 6.500,00
- Huisvesting € 4.550,00
In totaal is sprake van € 24.578,00 aan kosten.
Van de overige door de verdediging opgevoerde kosten ontbreekt het verband ten aanzien van het bewezenverklaarde feit, dan wel zijn deze niet aannemelijk geworden.
Gezien voornoemde totaal opbrengst en de gemaakte kosten, is sprake van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 70.593,00.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank 35% van de bruto-opbrengst toegerekend aan de benadeelde partij [slachtoffer], als zijnde haar deel in de verdiensten/werkzaamheden in de prostitutie, te weten een bedrag van € 33.309,85. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op het voordeel van € 70.593,00.
Derhalve stelt de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 37.283,15.
Uit het dossier is niet gebleken van een concrete verdeling tussen de veroordeelden [medeverdachte] en [verdachte]. De rechtbank zal overeenkomstig voornoemd proces-verbaal het voordeel ponds-pondsgewijs verdelen. Aan ieder van de veroordeelden dient een bedrag van € 18.641,58 te worden toegerekend.
4. De verplichting tot betaling
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 18.641,58 kan aan de veroordeelde worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen.
5. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
6. DE BESLISSING
De rechtbank:
stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 18.641,58 (achttienduizend zeshonderdeenenveertig euro en achtenvijftig eurocent).
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.641,58 (achttienduizend zeshonderdeenenveertig euro en achtenvijftig eurocent).
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs P.M.E. Bernini, voorzitter, A. Wassing en Z.J. Oosting, rechters, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2008.