ECLI:NL:RBUTR:2008:BG6681

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600847-08 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van verdiensten uit gedwongen prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 december 2008 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die betrokken was bij mensenhandel en gedwongen prostitutie. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van mensenhandel gepleegd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, en van mensenhandel in vereniging van 1 januari 2008 tot en met 16 juli 2008. De rechtbank baseerde haar oordeel op notities van het slachtoffer en een agenda van de veroordeelden, waaruit bleek dat de totale opbrengst van de illegale activiteiten € 95.171,00 bedroeg. Na aftrek van kosten, waaronder autokosten, werkkleding en huisvesting, kwam de rechtbank tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 70.593,00. Van dit bedrag werd 35% toegewezen aan de benadeelde partij, wat resulteerde in een definitief bedrag van € 37.283,15 dat de verdachte moest terugbetalen aan de Staat.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gegrond was. De rechtbank schatte het voordeel op € 18.641,58, dat aan de veroordeelde werd opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in staat was om dit bedrag te voldoen, gezien zijn huidige en toekomstige draagkracht. De beslissing werd genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600847-08 (ontneming)
Datum uitspraak: 10 december 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. S.J. Daniëls, advocaat te Utrecht
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2008.
1. De vordering
De vordering van de officier van justitie d.d. 14 november 2008 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 35.296,50.
2. Grondslag van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 december 2008 is de veroordeelde in zijn strafzaak veroordeeld ter zake van - voor zover in dit verband van belang - het navolgende strafbare feit:
- Mensenhandel, gepleegd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en
- Mensenhandel in vereniging, gepleegd in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 juli 2008.
3. Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door middel van of uit baten van het hiervoor in rubriek 2 genoemde strafbare feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 18.641,58.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
(De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de - navolgende - motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal inzake onderzoek Beer (strafrechtelijk financieel onderzoek contra de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]).
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van notities die [slachtoffer] zelf heeft bijgehouden gedurende de periode van 8 juni 2008 tot en met 15 juli 2008 en de agenda die door de veroordeelden [verdachte] en [medeverdachte] is bijgehouden over de periode
1 december 2007 tot en met 5 mei 2008. De rechtbank verwijst daartoe naar pagina 6 en 7 van voornoemd proces-verbaal en komt op grond daarvan tot een totale opbrengst van
€ 95.171,00.
Ten aanzien van de gemaakte kosten sluit de rechtbank eveneens aan bij het opgestelde rapport inzake het strafrechtelijk financieel onderzoek. Gelet op de berekeningen (pag. 8 tot en met 10) neemt de rechtbank de volgende kostenposten in aanmerking:
- Autokosten € 13.528,00
- Werkkleding/werkstukken € 6.500,00
- Huisvesting € 4.550,00
In totaal is sprake van € 24.578,00 aan kosten.
Van de overige door de verdediging opgevoerde kosten ontbreekt het verband ten aanzien van het bewezenverklaarde feit, dan wel zijn deze niet aannemelijk geworden.
Gezien voornoemde totaal opbrengst en de gemaakte kosten, is sprake van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 70.593,00.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank 35% van de bruto-opbrengst toegerekend aan de benadeelde partij [slachtoffer], als zijnde haar deel in de verdiensten/werkzaamheden in de prostitutie, te weten een bedrag van € 33.309,85. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op het voordeel van € 70.593,00.
Derhalve stelt de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 37.283,15.
Uit het dossier is niet gebleken van een concrete verdeling tussen de veroordeelden [verdachte] en [medeverdachte]. De rechtbank zal overeenkomstig voornoemd proces-verbaal het voordeel ponds-pondsgewijs verdelen. Aan ieder van de veroordeelden dient een bedrag van € 18.641,58 te worden toegerekend.
4. De verplichting tot betaling
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 18.641,58 kan aan de veroordeelde worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen.
5. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
6. DE BESLISSING
De rechtbank:
stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 18.641,58 (achttienduizend zeshonderdeenenveertig euro en achtenvijftig eurocent).
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.641,58 (achttienduizend zeshonderdeenenveertig euro en achtenvijftig eurocent).
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs P.M.E. Bernini, voorzitter, A. Wassing en Z.J. Oosting, rechters, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2008.