ECLI:NL:RBUTR:2008:BG6466

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
240534/ HA ZA 07-2224
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag na echtscheiding en verdeling van gemeenschappelijke zaken

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Utrecht op 10 december 2008, betreft het een vordering van eiseres, die gehuwd was met gedaagde onder huwelijkse voorwaarden. De partijen zijn op 15 augustus 1994 met elkaar gehuwd en hebben in oktober 2003 mondelinge afspraken gemaakt over de verdeling van gemeenschappelijke zaken, waaronder de overwaarde van de voormalige echtelijke woning en een consumptief krediet. Eiseres vordert een bedrag van € 82.890,04 van gedaagde, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten van het geding. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 27 februari 2008 en de comparitie van 3 juni 2008 de procedure gevolgd en de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten nader toe te lichten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde niet heeft voldaan aan de afspraken die in oktober 2003 zijn gemaakt. Eiseres heeft haar vordering gespecificeerd en stelt dat gedaagde een achterstand heeft laten ontstaan op de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de rechtbank Utrecht bevestigd, ondanks dat gedaagde aanvankelijk bezwaar maakte tegen de bevoegdheid. De rechtbank heeft de vordering van eiseres tot betaling van de overwaarde van de woning afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagde in gebreke is gebleven met de afspraken.

Ten aanzien van het consumptief krediet heeft de rechtbank geoordeeld dat beide partijen aansprakelijk zijn voor de terugbetaling aan de bank. Eiseres heeft een bedrag van € 22.000,- op het krediet afgelost en vordert nu het aandeel van gedaagde in de rentekosten en het verschil tussen het door haar afgeloste bedrag en het bedrag waarvoor zij dient op te komen. De rechtbank heeft de vordering van eiseres tot betaling van € 18.496,86 toegewezen, omdat gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat hij niet aansprakelijk is voor de terugbetaling van het krediet. De zaak is aangehouden voor aktewisseling en verdere beoordeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 240534 / HA ZA 07-2224
Vonnis van 10 december 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: voorheen mr. P.J. Soede, thans mr. M.R. Ruygvoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 februari 2008, met de in dat vonnis genoemde gedingstukken
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2008
- de akte na comparitie tevens akte overlegging producties d.d. 16 juli 2008 aan de zijde van [gedaagde]
- de akte na comparitie tevens akte overlegging producties d.d. 13 augustus 2008 aan de zijde van [eiseres]
- de antwoordakte na comparitie d.d. 10 september 2008 aan de zijde van [eiseres]
- de antwoordakte na comparitie d.d. 10 september 2008 aan de zijde van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] en [gedaagde] zijn op 15 augustus 1994 met elkaar gehuwd, onder het maken van huwelijkse voorwaarden.
2.2. Bij beschikking van 30 juni 2004 is door de rechtbank Zutphen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 8 november 2004 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam.
2.3. [eiseres] heeft de voormalige echtelijke woning in [plaats] in oktober 2003 verlaten.
2.4. De echtelijke woning is op 14 september 2007 aan derden (verkocht en) geleverd.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - na vermeerdering en vervolgens vermindering van eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar, [eiseres], van een bedrag van € 82.890,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert [eiseres] de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het gelegde beslag, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en voor het geval voldoening [niet; toev. rb.] binnen voornoemde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131,-, dan wel indien betekening van dit vonnis plaatsvindt met een bedrag van € 199,-.
3.2. [eiseres] legt de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag. Ten aanzien van een aantal gemeenschappelijke zaken hebben partijen in oktober 2003 mondelinge afspraken gemaakt. Het betreft de overwaarde van de voormalige echtelijke woning en de hypothecaire lening bij de Rabobank, alsmede een consumptief krediet bij de Postbank. [gedaagde] komt de afspraken echter niet na. Daarnaast moet tussen partijen nader worden verrekend een lening die na ontbinding van het huwelijk is afgesloten bij de ABN Amro. [eiseres] heeft haar vordering als volgt gespecificeerd:
- Overwaarde woning en hypothecaire lening € 9.042,32
- Consumptief krediet Postbank 57.883,72
- Flexibel krediet ABN Amro 15.964,00
Totaal € 82.890,04
3.3. [gedaagde] voert verweer. De rechtbank zal hierna onder de beoordeling indien en voor zover nodig nader ingaan op de standpunten van partijen.
4. De beoordeling
4.1. Alvorens inhoudelijk op het geschil in te gaan, zal de rechtbank eerst een beslissing nemen omtrent de bevoegdheid van deze rechtbank. Uit de gedingstukken valt op te maken dat [eiseres] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding kennelijk van mening was dat [gedaagde] woonachtig is in [plaats], Portugal. Uit het standpunt van [gedaagde] bij conclusie van antwoord, alsmede het door [gedaagde] in het geding gebrachte uittreksel uit de GBA, volgt echter dat [gedaagde] in [woonplaats] woont. Ter comparitie van partijen hebben (de advocaten van) partijen zich op dit punt ook uitgelaten. De rechtbank is van oordeel dat, nu [gedaagde] zich heeft gesteld en bij zijn conclusie van antwoord kenbaar heeft gemaakt er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechtbank Utrecht de zaak behandelt, daarmee de bevoegdheid van deze rechtbank is gegeven. De rechtbank merkt daarbij voor de volledigheid op dat daarmee een verweer gericht tegen de bevoegdheid van deze rechtbank is prijsgegeven.
4.2. De rechtbank zal hierna ingaan op de diverse geschilpunten.
Overwaarde woning en hypothecaire lening
4.3. [eiseres] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de voormalige echtelijke woning verkocht zou worden, waarna de overwaarde tussen partijen zou worden verdeeld. Tevens is afgesproken dat [gedaagde] in de woning zou blijven wonen tot aan de verkoop, waarbij [gedaagde] de maandelijkse hypothecaire lasten voor zijn rekening zou nemen. [eiseres] zou verhuizen naar een andere woning en de kosten hiervan zelf dragen. [gedaagde] heeft echter een achterstand van € 18.084,64 laten ontstaan op de betaling van de hypotheeklasten. [gedaagde] heeft deze achterstand vervolgens ten onrechte (laten) verreken(d)(en) met de overwaarde van de voormalige echtelijke woning. [eiseres] maakt aanspraak op de helft van voormeld bedrag, zijnde € 9.042,32.
4.4. [gedaagde] betwist dat afspraken van een dergelijke strekking als door [eiseres] gesteld, zijn gemaakt door partijen. [gedaagde] voert aan dat uitdrukkelijk is afgesproken dat “alle lusten en lasten” van de gezamenlijke woning tot aan de verkoop door beide partijen zouden worden gedragen. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] niet bijgedragen aan deze gezamenlijke kosten en heeft hij in totaal € 86.000,- aan kosten betaald, waarvan hij minimaal de helft van [eiseres] stelt te vorderen te hebben.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft het standpunt van [eiseres] gemotiveerd betwist. Daartegenover heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank een niet, althans onvoldoende nader onderbouwd gesteld standpunt ingenomen ten aanzien van de door haar gestelde afspraken met [gedaagde]. De rechtbank gaat er in het navolgende dan ook vanuit dat de kosten van de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning tot aan datum verkoop voor rekening van beide partijen gezamenlijk dienen te komen. Dit betekent voor de vordering ad € 9.042,32 dat deze zal worden afgewezen. Omdat [gedaagde] aangeeft zich het recht voor te behouden om afhankelijk van de uitkomst van deze procedure het volgens [gedaagde] aan hem toekomende bedrag van [eiseres] te vorderen, zal de rechtbank bespreking van deze – als verweer – gevoerde vordering met betrekking tot onder andere door [gedaagde] gestelde betaalde kosten ad € 86.000,- thans achterwege laten.
Consumptief krediet Postbank
4.6. [eiseres] stelt dat partijen in oktober 2003 hebben afgesproken dat ieder de helft van de en/of rekening met consumptief krediet zou voldoen, alsmede de daarmee samenhangende maandelijkse rentetermijnen. Over de periode oktober 2003 tot en met april 2005 heeft de Postbank in totaal een bedrag van € 37.700,- aan krediet verstrekt. De afspraak was dat ieder de helft van dit bedrag toekwam en dit zelf zou terugbetalen aan de Postbank. [gedaagde] heeft echter meer dan de helft van het verstrekte krediet naar zijn privé rekening c.q. zakelijke rekening overgeboekt, terwijl hij slechts een bedrag van € 11.100,- aan de Postbank heeft betaald. [gedaagde] dient derhalve nog een bedrag van € 29.190,- te betalen aan de bank. [eiseres] heeft inmiddels een bedrag van € 22.000,- op het krediet afgelost, voor welk bedrag zij regres stelt te hebben op [gedaagde]. Het overige dient [gedaagde] volgens [eiseres] eveneens aan [eiseres] te betalen, omdat zij bij uitsluiting aansprakelijk is jegens de bank.
Ten aanzien van de rentetermijnen over de periode november 2003 t/m september 2007 ten bedrage van in totaal € 28.693,72 is [eiseres] primair van mening dat [gedaagde] dit dient te voldoen, omdat hij het krediet heeft opgenomen, [eiseres] heeft afgelost en [gedaagde] de betalingsafspraken niet is nagekomen. Subsidiair stelt [eiseres] niet meer dan de helft te hoeven bijdragen aan de rentetermijn, derhalve € 14.346,86.
4.7. [gedaagde] voert aan dat het consumptief krediet is benut door [eiseres] en dat zij dient op te komen voor de geleende bedragen. [gedaagde] stelt dat hij alleen als extra zekerheid voor de Postbank is opgenomen als medecontractpartner. [gedaagde] betwist dat hij bedragen die eerder aan hem of zijn onderneming zijn overgemaakt zou moeten (terug)betalen aan [eiseres].
4.8. De rechtbank overweegt ten aanzien van het consumptief krediet als volgt. De rechtbank constateert dat het krediet is verstrekt (in termijnen) via de girorekening die alleen op naam van [eiseres] staat. Omdat [gedaagde] betoogt mede het contract met betrekking tot het krediet te zijn aangegaan, zijn partijen ten opzichte van de Postbank ieder voor het geheel aansprakelijk voor de terugbetaling van deze gezamenlijk aangegane lening. Tussen partijen onderling geldt in beginsel dat ieder voor de helft dient op te komen, tenzij blijkt van andersluidende afspraken. Daarvan is echter niet gebleken. [gedaagde] heeft de hoogte van het verstrekte krediet ad € 37.700,-, alsmede de hoogte van de door [eiseres] gestelde verschuldigde rente over het genoten krediet ad € 28.693,72 niet, althans niet (langer) voldoende gemotiveerd weersproken. Hieruit volgt dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de gestelde bedragen. Dit betekent dat ieder van partijen gehouden is de helft van € 37.700,-, zijnde € 18.850,-, en de helft van € 28.693,72, zijnde € 14.346,86 voor zijn of haar rekening dient te nemen. In totaal derhalve € 33.196,86. Uit de door [eiseres] als productie 14 overgelegde afschriften blijkt dat [eiseres] € 22.000,- op het krediet heeft afgelost. Voorts staat als onweersproken vast dat [eiseres] de rente heeft voldaan. Dit betekent dat [eiseres] ten opzichte van [gedaagde] aanspraak kan maken op zijn aandeel in de rentekosten ad € 14.346,86 plus het verschil tussen het door [eiseres] afgeloste bedrag van € 22.000,- minus € 18.850,- waarvoor zij dient op te komen, in totaal derhalve € 18.496,86. In zoverre zal de rechtbank de vordering van [eiseres] ter zake het consumptief krediet toewijzen ten bedrage van € 18.496,86.
Flexibel krediet ABN Amro bank
4.9. [eiseres] stelt dat zij ten behoeve van [gedaagde] een kredietovereenkomst d.d. 17 april 2005 met ABN Amro is aangegaan ten bedrage van € 18.000,-. Partijen zijn daartoe gezamenlijk naar de ABN Amro gegaan. Volgens [eiseres] hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] c.q. zijn bedrijf het krediet diende af te lossen. [gedaagde] zou tot gehele aflossing overgaan op het moment dat de leaseauto verkocht zou zijn. [eiseres] heeft geen gelden aan voormeld krediet onttrokken. [gedaagde] c.q. zijn bedrijf heeft over de periode maart 2006 tot en met juni 2007 maandelijks bedragen variërend van € 240,- tot € 800,- onder vermelding van aflossing voldaan op deze rekening. Na juni 2007 is [gedaagde] gestopt met de afbetaling van het krediet. Ook de afspraak dat [gedaagde] deze schuld (aan [eiseres]) zou voldoen middels de overwaarde van de echtelijke woning, is [gedaagde] niet nagekomen. [eiseres] heeft op 25 september 2007 het krediet afgelost door € 15.964,- aan de ABN Amro te voldoen, welk bedrag zij nu van [gedaagde] vordert.
4.10. [gedaagde] betwist dat het krediet ten behoeve van hem is verstrekt en dat hij enig bedrag heeft opgenomen van het aan [eiseres] verstrekte krediet. [gedaagde] stelt dat hij op verzoek van [eiseres] via zijn bedrijf aflossingsbedragen heeft betaald, omdat zij dat niet uit eigen middelen kon voldoen. Ter comparitie heeft [gedaagde] betwist dat een bedrag van € 18.000,- aan hem is voldaan. Daarnaast verklaart hij dat hij “misschien wel een paar duizend euro heeft ontvangen”. [gedaagde] heeft volgens hem € 11.000,- inclusief rente op het flexibel krediet betaald.
4.11. De rechtbank stelt vast dat op 17 april 2005 door [eiseres] de kredietovereenkomst met de ABN Amro is aangegaan. Na de comparitie heeft [eiseres] als productie 15 ingebracht een zogenoemd historisch overzicht van het flexibel krediet. Uit voormeld overzicht volgt dat er op 20 april 2005 een mutatie van € 13.500,- heeft plaatsgevonden en op 29 april 2005 een mutatie van € 5.000,-. Op basis van het historisch overzicht kan echter niet worden vastgesteld of het een bij- of afschrijving betreft en evenmin vermeldt het overzicht gegevens omtrent de tegenrekening, begunstigde of opdrachtgever. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [eiseres] heeft de ABN Amro bank haar medegedeeld dat zij geen kopie-afschriften verstrekt van afschriften die langer dan een half jaar geleden zijn verzonden. Op basis van het voorgaande kan de rechtbank derhalve niet vaststellen dat een bedrag van € 18.000,- naar de rekening van [gedaagde] is overgeboekt. Anders dan [eiseres] stelt, volgt dit evenmin uit de brief van 17 juli 2008 van de ABN Amro bank waar de bank schrijft dat “De enige mogelijkheid is dat wij navraag doen bij de bank waar destijds het geld is heengeboekt of deze bedragen daar zijn aangekomen. U heeft hiermee dan toch het bewijs waar het geld is gebleven. Echter, er dient dan wel medewerking te worden verleend door de ontvangende partij, dit betekent de rekeninghouder van het rekeningnummer 2713231.”. In het licht van de inhoud en samenstelling van het historisch overzicht, zoals de bank die aan [eiseres] heeft verstrekt, en waarnaar zij ook verwijst in haar brief van 17 juli 2008, moet de rechtbank het er voor houden dat de bank niet bekend is met de tegenrekening en/of de begunstigde van de desbetreffende transacties.
4.12. Vervolgens is het volgende van belang. Op de kredietovereenkomst d.d. 17 april 2005 staat het rekeningnummer van [gedaagde] vermeld en omdat hij daarvoor geen andere verklaring geeft dan [eiseres] (inhoudende dat het rekeningnummer van [gedaagde] staat vermeld, omdat het krediet ten gunste van hem is afgesloten), alsmede gezien het feit dat [gedaagde] ter comparitie verklaard heeft dat hij “misschien wel een paar duizend euro heeft ontvangen.”, ziet de rechtbank aanleiding om [gedaagde] op te dragen bij akte afschriften in het geding te brengen waarop zichtbaar is welke mutaties op de rekening hebben plaatsgevonden (kort) voor en na de data van 20 april 2005 en 29 april 2005, teneinde [eiseres] in de gelegenheid te stellen haar stellingen omtrent het flexibel krediet te onderbouwen. Met dit doel zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor aktewisseling, eerst [gedaagde] en vervolgens [eiseres] om daarop te reageren. Daarbij wijst de rechtbank erop dat zij bij een weigering van [gedaagde] deze stukken in te brengen daaraan de gevolgtrekking kan verbinden die zij geraden acht.
4.13. Ter comparitie van partijen heeft de rechtbank voorts [gedaagde] in de gelegenheid gesteld bankafschriften in het geding te brengen waaruit volgt dat hij € 11.000,- op het ABN Amro krediet heeft voldaan. Uit de door [gedaagde] overgelegde afschriften volgt dat hij (of zijn bedrijf namens hem) in totaal € 6.800,- rechtstreeks op het krediet heeft afgelost. De overige door of namens [gedaagde] omcirkelde bedragen op de afschriften en de vermeldingen daarvan in het overzicht dat als productie G14 is overgelegd, dienen buiten beschouwing te blijven, nu daarvan gezien de omschrijving en/of de begunstigde niet kan worden vastgesteld dat ze verband houden met betalingen gedaan op het flexibel krediet. De slotsom luidt dan ook dat niet is komen vast te staan dat een bedrag van € 11.000,- is voldaan op het krediet, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd. Indien en voor zover nodig zal de rechtbank in het vervolg van de procedure dan ook uitgaan van een bedrag van € 6.800,-.
4.14. In verband met de aktewisseling houdt de rechtbank iedere (verdere) beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 december 2008 voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 4.11., waarna [eiseres] daarop bij antwoordakte kan reageren,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2008.