ECLI:NL:RBUTR:2008:BG6272

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600663-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het toebrengen van brandwonden met hete olie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 8 december 2008 uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte is beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte heeft op 3 juni 2008 in De Meern, gemeente Utrecht, haar partner zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hete olie over hem te gooien terwijl hij sliep. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 november 2008, waar de officier van justitie, mr. M.I.M. Dierick, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat het letsel dat de aangever heeft opgelopen, zeer ernstig is. De aangever heeft derdegraads brandwonden opgelopen, wat heeft geleid tot langdurige ziekenhuisopnames en meerdere operaties.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was in haar verklaring dat zij zich niets kon herinneren van de gebeurtenissen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages over de verdachte, die aangaven dat er geen geheugenbarrière was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 2 jaar opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 7.998,52 bedraagt, waarvan een deel voor materiële en een deel voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg was van haar daden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 600663-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1971] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, Huis van Bewaring Nieuwersluis
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. M.I.M. Dierick, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, primair, zwaar lichamelijk letsel bestaande uit zeer ernstige brandwonden aan haar partner heeft toegebracht, door hete olie over hem te gooien.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de medische verklaring en de verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangever de enige getuige is en dat verdachte volgens hem degene is geweest die de olie over hem heen heeft gegooid. Hij verzoekt de rechtbank nader onderzoek te doen verrichten inzake de vraag of verdachte strafbaar is.
Verdachte heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat zij niet meer weet wat er gebeurd is, maar dat zij het in ieder geval niet met opzet heeft gedaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft daarbij allereerst gelet op de aangifte van [slachtoffer]. Hij heeft verklaard dat terwijl hij sliep hij heet vet over zijn hoofd kreeg en dat hij verschrikkelijke pijn voelde . Aangever zag verdachte toen aan de linkerkant van het bed staat met een pan in haar hand. Hij stond op, pakte de dekens om zich te beschermen en zag toen dat verdachte nog twee keer met de pan een gooibeweging naar hem maakte . Uit het proces-verbaal van het onderzoek van de technische recherche volgt dat het zeer waarschijnlijk is dat in de in beslag genomen steelpan hete olie zat .
Voorts heeft de rechtbank gelet op verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie. Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard, dat zij de desbetreffende avond een pannetje met olie op het vuur heeft gezet. Zij wilde Chinese hapjes gaan frituren. Over wat er daarna gebeurd is, heeft zij niet verklaard. Wel heeft zij verklaard dat zij haar vriend [slachtoffer] op een gegeven moment hoorde gillen en dat zij toen bij hem in de slaapkamer was. Er was op dat moment niemand anders in de slaapkamer, aldus verdachte .
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het proces-verbaal van bevindingen. Hierin staat gerelateerd dat verbalisanten hebben gezien dat op de kussens en het hoeslaken in de slaapkamer van aangever en verdachte frituurvet zat. Ook hebben zij gezien dat bij het voeteneinde van het bed op de grond een steelpannetje lag en dat op die plek op de vloerbedekking een zwarte - vermoedelijk - brandvlek zat .
Ten slotte heeft de rechtbank gelet op de medische verklaring. In deze verklaring staat weergegeven, dat 15% van het totale lichaamsoppervlak van aangever derdegraads is verbrand. Ten gevolge hiervan zal hij enkele maanden in het ziekenhuis moeten doorbrengen en meerdere operaties moeten ondergaan . Het voorgaande vindt steun in de aanvullende verklaring van aangever zelf , alsmede in de verklaring van de ambulancebroeder .
De rechtbank merkt het voorgaande aan als zwaar lichamelijk letsel.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
verdachte op 3 juni 2008 te De Meern, gemeente Utrecht, aan [slachtoffer],
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten derdegraads brandwonden aan het
hoofd, gezicht en de hals en nek en de romp en de rug en een -blijvende- beschadiging
aan het -linker- oog en aan de mond en het -rechter- oor), heeft toegebracht, door
opzettelijk hete olie over het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] te gooien,
terwijl die [slachtoffer] lag te slapen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid van verdachte
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit. Zij baseert zich daarbij op het persoonlijkheidsonderzoek van drs. Laponder , waaruit volgt dat er geen geheugenbarrière bij verdachte is geconstateerd. Er is volgens deze rapportage geen indicatie aanwezig dat er bij verdachte in de desbetreffende avond sprake is geweest van een black out, zodat zij volledig toerekeningsvatbaar is. Opvallend is in de visie van de officier van justitie bovendien dat verdachte zich alleen de confronterende gebeurtenissen van die avond niet meer weet te herinneren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangenomen dat verdachte een toneelstuk speelt met betrekking tot haar geheugenverlies, gelet op haar volhardende houding. Niet uitgesloten kan dan ook worden dat er sprake is geweest van een blackout. In ieder geval kan niet worden bewezen dat de blackout zich niet heeft voorgedaan, aldus de raadsman. Het psychologisch onderzoek biedt volgens hem onvoldoende basis voor definitieve conclusies over het geheugen van verdachte.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank is van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat zich een blackout bij verdachte heeft voorgedaan. Uit de eigen verklaring van verdachte volgt juist dat zij zich wel degelijk herinnert wat zich de avond van 3 juni 2008 heeft voorgedaan. De rechtbank acht met name de volgende details van belang.
Allereerst heeft verdachte verklaard dat zij die avond ‘het meisje’ aan de telefoon heeft gehad, waarvan zij vermoedde dat zij een relatie had met haar vriend, aangever. Ook heeft verdachte verklaard dat zij rond 20:00 uur à 21:00 uur van aangever weed moest roken en dat aangever daarna met haar wilde vrijen. Toen aangever vervolgens vroeg wanneer zij weg zou gaan omdat hij nog steeds van ‘dat meisje’ hield, zei zij tegen aangever dat hij haar niet zoveel pijn moest doen. Over het incident zelf heeft verdachte verklaard dat zij het pannetje voor ongeveer een derde deel heeft gevuld met olie. Vervolgens heeft zij het pannetje op hoog vuur gezet. Ook heeft zij verklaard dat zij in de slaapkamer zag dat aangever aan het gillen was, dat hij opstond en naar beneden rende .
De rechtbank hecht met name belang aan deze details, aangezien verdachte deze heeft gegeven alvorens aangever door de politie is gehoord. Aangever heeft deze details later op belangrijke punten bevestigd. Hij heeft verklaard dat ‘het meisje’ de avond voorafgaand aan het incident op zijn mobiele telefoon heeft gebeld en dat verdachte haar toen ook heeft gesproken . ‘Het meisje’ heeft eveneens bevestigd dat zij die avond met verdachte aan de telefoon heeft gepraat . Voorts heeft aangever bevestigd dat hij die avond met verdachte heeft gevreeën en dat ‘het meisje’ vervolgens gespreksonderwerp is geweest .
Bovendien hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van de broer van aangever, die in hetzelfde huis woont. Hij heeft verklaard dat hij verdachte die avond kort voor het incident in de keuken heeft gezien, doch op dat moment niets vreemds aan haar merkte. Ook heeft hij verklaard dat hij verdachte heeft gesproken op het moment dat aangever de ambulancewagen inging. Zij zei toen tegen hem: “Waar is de politie, laat ze mij maar meenemen”. Zij vertelde voorts dat aangever contact had met een andere vrouw en dat hij haar emotioneel pijn had gedaan .
De verklaring van verdachte dat zij zich de details die het bewezenverklaarde feit betreffen niet meer kan herinneren, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet geloofwaardig.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft zij enerzijds gelet op de aard van het feit en de ernst van het letsel, doch anderzijds op de moeilijke situatie waarin verdachte zich bevond. Zij bevindt zich immers illegaal in Nederland en moest van aangever op korte termijn de woning verlaten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis niet onredelijk is, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte strafbaar is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij haar strafoplegging allereerst rekening met de ernst van het feit. Vastgesteld is dat aangever ten gevolge van het bewezenverklaarde feit zeer ernstig letsel heeft opgelopen. De verschillende verklaringen hieromtrent spreken wat dat betreft boekdelen. Ten gevolge van de brandwonden heeft aangever diverse huidtransplantaties moeten ondergaan. Mogelijk zullen hierdoor ontsierende bulten, verdiepingen in de huid en littekens achterblijven. Zijn linkeroog kan aangever niet meer sluiten en de haren van zijn linker wenkbrauw en de wimperharen van dit oog zijn verloren gegaan. De oren van aangever zullen moeten worden gecorrigeerd om hun oude vorm weer terug te krijgen en ook een mondcorrectie zal nog moeten plaatsvinden. Er is al met al sprake van een ernstige vorm van verminking.
Het letsel dat aangever heeft opgelopen zal niet alleen zichtbaar, maar ook voelbaar blijven. Dit heeft grote psychische consequenties tot gevolg. Dagelijks zal aangever geconfronteerd blijven worden met zijn littekens, waardoor het moeilijk zal zijn een normaal leven te leiden.
De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. Verdachte wist, net als ieder ander, dat haar daden deze vergaande consequenties zouden hebben. Verdachte heeft aangever opzettelijk verminkt.
In enige mate houdt de rechtbank ook rekening met de moeilijke situatie waarin verdachte zich bevond ten tijde van het bewezenverklaarde feit en waarin zij zich nog steeds bevindt. Daarbij doelt de rechtbank onder meer op haar afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van aangever. Buiten hem en zijn broers heeft zij niemand in Nederland. Zij verblijft hier illegaal, kent niemand anders en is geen andere taal machtig dan de Mandarijnse taal. Over de persoon van de verdachte is gerapporteerd door zowel de reclassering , als door psycholoog drs. Laponder .
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat voor dit feit geen andere straf passend is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal gelet op voornoemde omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 13.998,52 voor het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 7.998,52 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.998,52 ter zake van materiële schade en € 6.000,-- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte en de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte en de rechthebbende, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen: een zwarte trui, een blauwe spijkerbroek, een groen t-shirt;
- gelast de teruggave aan de tenaamgestelde van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen: kopieën van het Chinese paspoort ten name van verdachte, een visa card ten name van verdachte, een rijbewijs ten name van aangever;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 7.998,52, waarvan € 1.998,52 ter zake van materiële schade en € 6.000,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 7.998,52 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 69 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, voorzitter, mr. J.K.J. van den Boom en mr. M.P. Gerrits-Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 december 2008.