ECLI:NL:RBUTR:2008:BG6170

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710651-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en MDMA

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 september 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko en thans gedetineerd in PI Flevoland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 27 mei 2008 in Amersfoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij de handel in verdovende middelen, wat werd ondersteund door getuigenverklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken. De rechtbank heeft geconstateerd dat er meerdere observaties zijn geweest die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigden. Tijdens de doorzoekingen op 27 mei 2008 zijn er diverse hoeveelheden cocaïne en MDMA aangetroffen, wat de beschuldigingen tegen de verdachte verder onderbouwde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er een verbeurdverklaring uitgesproken van de in beslag genomen telefoon en een geldbedrag. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/710651-08
Datum uitspraak: 19 september 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen.
Raadsvrouwe: mr. S. Dogan, advocaat te Wijk bij Duurstede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober
2007 tot en met 26 mei 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 20, althans een aantal
pillen bevattende MDMA (XTC pillen), zijnde cocaïne en/of MDMA middelen/een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 december 2007 tot en met 26 mei 2008 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 27 mei 2008 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op het navolgende.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverweging, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0940/08-003523.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte en zijn medeverdachten komen in beeld naar aanleiding van enkele anonieme meldingen en informatie, die bestempeld wordt als betrouwbaar, die binnenkomt bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Utrecht . Op grond van deze informatie worden de printgegevens opgevraagd van de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 maart 2008, van telefoonnummer [nummer 1], welke op naam staat van verdachte [medeverdachte 1]. Uit deze printgegevens blijkt dat meerdere personen, die bij de politie bekend staan als harddrugsgebruiker, in genoemde periode, telefonisch contact hebben gehad met het bovengenoemde telefoonnummer. In bovenstaande periode wordt slechts één keer uitgebeld met het telefoonnummer. Tijdens dat uitbellen komt het IMEI nummer [nummer] naar voren.
Naar aanleiding van de printgegevens wordt in de periode van 2 april 2008 tot en met 27 mei 2008 de telefoonlijn afgeluisterd, behorend bij het toestel met genoemd IMEI nummer. In deze periode wordt deze telefoon gebruikt via het telefoonnummer [nummer 2]. Deze telefoon wordt verder in het onderzoek aangeduid als de dealtelefoon.
Bij het afluisteren van de gesprekken wordt er veelvuldig gesproken over bepaalde hoeveelheden, een halfje, eentje, twee, en worden er afspraken gemaakt over het afleveren van deze hoeveelheden. Deze gesprekken vinden onder andere plaats tussen verdachte [verdachte] en [getuige 1].
Uit de diverse tapgesprekken komt veelvuldig naar voren dat er gesproken wordt over een pizzeria en een eetcafé. In een aantal telefoongesprekken wordt er gesproken over de naam [eetgelegenheid]. Naar het oordeel van de rechtbank kan naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, alsmede op grond van de inhoud van het dossier, de observaties en de tapgesprekken en na te noemen in beslag genomen goederen worden afgeleid dat met de pizzeria of het eetcafé in de gesprekken eetgelegenheid [eetgelegenheid] wordt bedoeld.
De rechtbank is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat aan deze gesprekken in redelijkheid geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat deze gesprekken te maken hebben met de handel in verdovende middelen.
Observaties
Vervolgens zijn de verdachten op een vijftal dagen stelselmatig geobserveerd. Er vindt onder andere een observatie plaats op 15 mei 2008 , waarbij omstreeks 18.02 uur wordt gezien dat verdachte [medeverdachte 2] bij eetgelegenheid [eetgelegenheid] naar binnengaat. Omstreeks 18.06 uur komt een persoon uit eetgelegenheid [eetgelegenheid] die iets kleins ontvangt van iemand op een fiets. Hieropvolgend overhandigt hij iets kleins aan de fietser.
Diezelfde dag wordt er omstreeks 19.19 uur een bedrijfswagen geparkeerd bij de uitgang van eetgelegenheid [eetgelegenheid]. De bestuurder stapt uit en overhandigt iets kleins aan een persoon die uit [eetgelegenheid] kwam lopen. Deze persoon gaat weer naar binnen bij [eetgelegenheid] en komt een minuut later weer naar buiten gelopen. Hij overhandigt dan iets kleins aan de bestuurder van de bedrijfswagen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er transacties plaatsvinden vanuit eetgelegenheid [eetgelegenheid]. De rechtbank is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting alsmede de inhoud van het dossier, de tapgesprekken en de na te noemen in beslag genomen voorwerpen, van oordeel dat hieraan in redelijkheid geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat er vanuit [eetgelegenheid] verdovende middelen worden verhandeld.
Verklaringen getuigen
Getuige [getuige 1] verklaart sinds ongeveer 5 à 6 maanden cocaïne te kopen van verdachte [verdachte]. Getuige [getuige 2] verklaart sinds februari of maart 2008 cocaïne te kopen van verdachte [verdachte]. Getuige [getuige 3] verklaart sinds januari 2008 cocaïne te kopen van verdachte [verdachte].
De rechtbank gebruikt de verklaring van getuige [getuige 1] uitsluitend voorzover deze ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen, zoals de telefoontaps.
Doorzoeking en inbeslagneming
Op 27 mei 2008 hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in diverse woningen.
In de woning van verdachte [medeverdachte 1] worden vier wikkels met cocaïne aangetroffen.
In de woning van de ouders van verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte], worden onder meer een blender met resten wit poeder, twee weegschalen met restanten van wit poeder, snow seal verpakkingen en 200 gram versnijdingsmiddel aangetroffen. Verdachte [verdachte] verklaart bij de politie dat deze inbeslaggenomen goederen van hem zijn.
Verdachte [medeverdachte 3] blijkt bij de insluitingsfouillering 10 ponypacks met cocaïne bij zich te hebben.
Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte [verdachte] wordt in één van zijn zakken een pakketje met cocaïne aangetroffen.
In het voertuig van verdachte [medeverdachte 2] worden 2 wikkels met cocaïne aangetroffen en 20 XTC-pillen. In de woning van verdachte [medeverdachte 2] worden diverse gripzakjes aangetroffen.
Telefoongegevens
Op 19 mei 2008, omstreeks 3.58 uur, wordt via de dealtelefoon, in gebruik bij verdachte [verdachte], een sms-bericht aangetroffen en een daarop volgend telefoongesprek afgeluisterd.
In het sms-bericht staat het volgende vermeld:
“[verdachte] breng ff 2. Is voor goeie vriend van mij. Als t hem bevalt haalt ie dagelijks bij je dus das mooi, hoe lang duurt t?”
Het sms-bericht blijkt afkomstig te zijn van [getuige 2], die in haar getuigenverklaring heeft bevestigd meerdere keren cocaïne te hebben gekocht van verdachte [verdachte].
Hieropvolgend vindt er een telefoongesprek plaats tussen [getuige 2] en verdachte [verdachte], waarin hij aangeeft dat hij niet kan komen, omdat hij niets meer heeft.
Bij onderzoek van de mobiele telefoon van verdachte [medeverdachte 3] wordt een sms-bericht aangetroffen, verstuurd op 19 mei 2008 om 17.35 uur, afkomstig van de mobiele telefoon van verdachte [medeverdachte 2]. Hierin staat het volgende vermeld:
“[medeverdachte 3] geeft [verdachte] twee heeft met spoed nodig hij kan het niet vragen”.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel, dat aan dit telefoongesprek geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat de verdachte [medeverdachte 2] aan verdachte [medeverdachte 3] de opdracht geeft om [verdachte] te voorzien van cocaïne omdat die daar dringend om verlegen zit.
Uit de telefoongegevens van verdachte [medeverdachte 3] blijkt dat deze vele malen intensief sms-contact heeft met ene [Y]. Uit deze sms-jes lijkt het alsof deze [Y] iets wil van [medeverdachte 3]. Ter terechtzitting heeft verdachte [medeverdachte 3] geen duidelijkheid kunnen verschaffen omtrent de inhoud van deze sms-jes.
De rechtbank is van oordeel dat aan de inhoud van deze sms-jes geen redelijke andere uitleg kan worden gegeven dan dat deze betreffen de handel in verdovende middelen.
Verklaringen van de verdachten
De verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] verklaren alle drie dat ze enige tijd in cocaïne hebben gehandeld.
Medeplegen
Wat betreft het medeplegen blijkt uit de inhoud van het dossier dat de verdachten zich bezig hielden met de handel in cocaïne. In de afgeluisterde telefoongesprekken komt veelvuldig de naam van eetgelegenheid [eetgelegenheid] voor. Uit de observaties die hebben plaatsgevonden, blijkt dat er transacties plaatsvinden vanuit eetgelegenheid [eetgelegenheid]. De verdachten verkeerden vaak in elkaars gezelschap en brachten veel tijd door in eetgelegenheid [eetgelegenheid], zoals zij zelf hebben verklaard ter terechtzitting. Voorts blijkt dat er in een tijdsbestek van 2 maanden vele gesprekken worden gevoerd, waaraan in redelijkheid geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat deze gesprekken betrekking hebben op de handel in verdovende middelen.
Alles in onderling verband en samenhang bezien zijn de hiervoor beschreven gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het tezamen en in vereniging met anderen verhandelen van cocaïne, dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne.
Pleegperiode
Op basis van de verklaring van de verdachte d.d. 7 juli 2008 dat hij sinds een half jaartje cocaïne verkoopt aan [getuige 1], is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode kan worden vastgesteld op 6 maanden. Voor een langere periode, zoals door de officier van justitie bewijsbaar is geacht, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden in het dossier.
Ten aanzien van feit 2:
Op 27 mei 2008 zijn de vier verdachten aangehouden in eetgelegenheid [eetgelegenheid] te [plaats]. Tevens vinden er op 27 mei 2008 doorzoekingen plaats in de woningen van verdachten en in eetgelegenheid [eetgelegenheid].
In de woning van verdachte [medeverdachte 1], [adres], worden in het ventilatierooster van de berging een viertal wikkels aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de 2,2 gram crèmekleurig poeder en brokjes, verpakt in een gripzakje, cocaïne bevat.
Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte [medeverdachte 3] wordt in de jas van verdachte een afsluitbaar en doorzichtig zakje aangetroffen. Hierin blijken 10 zogenaamde ponypacks met als vermoedelijke inhoud cocaïne te zitten. Door het NFI wordt het crèmekleurige poeder getest en blijkt dit cocaïne te bevatten.
Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte [verdachte] wordt in één van zijn zakken een pakketje aangetroffen met het opschrift Snow Seals. Uit de test van het NFI blijkt dat de 0,35 gram crèmekleurig poeder cocaïne bevat.
In het voertuig van verdachte [medeverdachte 2], met kenteken [nummer] wordt onder de handrem een plastic zakje met hierin 20 tabletten gevonden en twee gevouwen wikkels, met vermoedelijk verdovende middelen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het crèmekleurige poeder in een gripzakje cocaïne bevat en dat de tabletten MDMA bevatten.
De rechtbank acht, gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden, tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, op 27 mei 2008 een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad. Ten aanzien van het bewijs van het medeplegen verwijst de rechtbank naar het hiervoor overwogene.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nu de verdachte heeft zich samen met de medeverdachten gedurende een periode van een aantal maanden heeft beziggehouden met de verkoop van cocaïne, heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van een harddrugscircuit en zodoende de gezondheid van derden in gevaar gebracht. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot (vermogens)criminaliteit, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De verdachte heeft door zo te handelen bijgedragen aan de beschikbaarheid van deze verdovende middelen, met alle gevolgen van dien.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor dergelijke strafbare feiten veroordeeld is.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland;
- een verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon;
- een onttrekking aan het verkeer van het onder verdachte inbeslaggenomen geld en de overige goederen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur als na te melden passend en geboden.
De officier van justitie heeft bij haar requisitoir gevorderd dat de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 353 Sv een beslissing neemt over de inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. De officier van justitie heeft niet de in artikel 309 Sv genoemde lijst van nog niet teruggegeven voorwerpen overgelegd. Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in beslaggenomen geldbedragen nog niet zijn teruggegeven. Van sommige andere (niet nader gespecificeerde) voorwerpen is gebleken dat deze wel zijn teruggegeven. Niet is duidelijk geworden of de voorwerpen waaromtrent de officier van justitie een beslissing van de rechtbank heeft gevorderd zijn teruggegeven. Nu de status van de inbeslaggenomen voorwerpen (behoudens de in beslaggenomen geldbedragen) niet duidelijk is geworden en de in artikel 309 Sv genoemde lijst niet is overgelegd, zal de rechtbank slechts een beslissing nemen over genoemde geldbedragen.
Het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, zal worden verbeurd verklaard, aangezien, naar het oordeel van de rechtbank, is gebleken dat het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan en die tot het begaan van het bewezen verklaarde misdrijf is bestemd (zogenaamd handelsgeld).
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 265,-.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Wagenmakers, Z.J. Oosting, J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2008.
Mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.