RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/993110-05 en 16/994002-07
Datum uitspraak: 3 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Raadsman: mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6 maart 2008, 2 oktober 2008 en 20 oktober 2008.
Aan de verdachte is op de dagvaarding met parketnummer 16/993110-05 ten laste gelegd, dat:
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van maart 2004 tot
en met juli 2005
in de gemeente Bodegraven en/of Nieuwegein en/of Utrecht, in ieder geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) ([medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] en/of een meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
([medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9],
althans alleen
(telkens) een of meer factu(u)r(en), te weten
(Zaak 1 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [medeverdachte 1] en
gericht aan [bedrijf a] (Spanje) (bijlage bij Zaak 1 D-5 en/of D-23
en/of D-24 en/of D-41 en/of bijlage bij O-PV D-33 en/of D-57) en/of [bedrijf d] (Luxemburg) (bijlage bij zaak 1 D-8 en/of D-13 en/of D-16 en/of
D-17 en/of D-32 en/of D-34 en/of bijlage bij O-PV D-46 en/of D120 en/of D-144
en/of D-145 en/of D-166) en/of [bedrijf i] (Frankrijk) (bijlage bij zaak 1
D-40)
en/of
(Zaak 2 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 2] en gericht aan [bedrijf a] SL (Spanje) (onder meer
bijlage bij Zaak 2 D-4 en/of D-24 en/of D-41 en/of D-53 en/of D-70 en/of D-86
en/of bijlage bij O-PV D-17 en/of D-40 en/of D-131 en/of [bedrijf b]
(Verenigd Koninkrijk) (bijlage bij Zaak 2 D-12 en/of D-14 en/of D-15 en/of
D-29 en/of D-45) en/of [bedrijf d] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 2
D-63 en/of bijlage bij O-PV D-38) en/of [bedrijf e] (Verenigd Koninkrijk)
(Bijlage bij zaak 2 D-60 en/of D-102) en/of [bedrijf f] (Spanje) (bijlage
bij O-PV D-4 en/of D-5)
en/of
(Zaak 3 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [medeverdachte 3] en
gericht aan [bedrijf g] (Estland) (bijlage bij Zaak 3 D-5 en/of D-47 en/of D-78
en/of D-82 en/of D-85 en/of D-96 en/of D-102) en/of [bedrijf a]
(Spanje) (bijlage bij Zaak 3 D-37 en/of D-44 en/of D-64 en/of D-67 en/of D-112
en/of D-118 en/of D-121 en/of bijlage bij O-PV D-85 en/of D-107 en/of D-116
en/of D-139) en/of [bedrijf b] (Verenigd Koninkrijk) (onder meer
bijlage bij Zaak 3 D-24 en/of D-58 en/of D-71 en/of D-88 en/of D-109 en/of
bijlage bij O-PV D-101 en/of D-126) en/of [bedrijf d] (Luxemburg)
(bijlage bij Zaak 3 D-53) en/of [bedrijf h] (Duitsland)
(bijlage bij Zaak 3 D-106)
en/of
(Zaak 4 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [medeverdacht 4]
en gericht aan [bedrijf a] (Spanje) (bijlage bij Zaak 4 D-5 en/of
D-9 en/of D-32) en/of [bedrijf d] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 4
D-15 en/of D-21 en/of D-28 en/of D-38 en/of D-41 en/of D-44 en/of D-49) en/of
[bedrijf i] (Frankrijk) (bijlage bij Zaak 3 D-53 en/of D-76)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en)
valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde
factu(u)r(en) de suggestie gewekt dat (telkens) sprake is van een
koopovereenkomst tussen verkoper en koper aan welke factu(u)r(en) geen reële
overeenkomst(en) tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en/of
het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen
door levering van de verkoper aan de koper en/of dat de vereiste
wilsovereenkomst voor rechtsgeldige overeenkomst heeft ontbroken, maar dat de
betreffende (schijn)transactie(s) slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk
te maken
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
in of omstreeks de periode van maart 2004 tot en met juli 2005
in de gemeente Utrecht en/of Bodegraven en/of Nieuwegein, althans in Nederland,
heeft deelgenomen (als leider) aan een organisatie welke werd gevormd door
verdachte en/of de natuurlijke perso(o)n(en):
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 8] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 9] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
en/of de rechtsperso(o)n(en):
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van misdrijven, te weten:
- het (herhaaldelijk) plegen van het valselijk opmaken of vervalsen, althans
valselijk doen of laten opmaken of vervalsen van geschriften, te weten
facturen en/of purchase orders en/of release orders bestemd om tot bewijs van
eing feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen (als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek
van Strafrecht);
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juni 2004 tot
en met 30 maart 2005
te Utrecht, althans in Nederland,
terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van
9 april 2003, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), (een)
bate(n) (ten bedrage van 20.377,84 Euro, althans een geldbedrag) niet heeft
verantwoord,
immers heeft hij, verdachte, gelden laten storten (die hem toekomen en/of
waarover hij de beschikking heeft) op een bankrekeningnummer (RABO Bank nummer
[nummer] op naam van [verdachte]) welke niet bekend was bij de curator
en/of welke hij niet aan de curator heeft opgegeven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de op de dagvaarding met parketnummer 16/994002-07 ten laste gelegde feiten toegestaan.
Aan de verdachte is thans op deze dagvaarding ten laste gelegd, dat:
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met
26 januari 2007 te Utrecht, althans in Nederland en/of in Barcelona (Spanje), althans in Spanje en/of in Kopenhagen (Denemarken), althans in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk meermalen, althans eenmaal
(telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen (telkens) een of meer geschrift(en), te weten:
- een purchase Order (bijlage D-la) en/of
- twee (verkoop)factu(u)r(en) (bijlage D-1 b en/of D-2a)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten
opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Purchase Order en/of
factu(u)r(en) de suggestie gewekt dat (telkens)
- sprake is van een koopovereenkomst tussen (een) verkoper ([bedrijf j] en/of [bedrijf k]) en (een) koper ([bedrijf k] en/of [bedrijf l].)
- terwijl aan die Purchase Order en/of factu(u)r(en) geen reële overeenkomst(en) tot levering van goederen ten grondslag heeft/hebben gelegen en/of
- het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en/of
- de vereiste wilsovereenstemming voor rechtsgeldige overeenkomst(en) heeft/hebben ontbroken, maar dat de betreffende (schijn)transactie(s) slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met
31 december 2006,
Te Utrecht en/of Nieuw Vennep (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen
(telkens) een of meer geschrift(en), te weten:
- een Melding Loonheffingen (bijlage D-86) en/of
- een (of meer) loonstro(o)k(en) (bijlage D-91 tot en met D-100)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten
opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Melding Loonheffingen en/of
die loonstro(o)k(en) doen voorkomen dat
- verdachte ingaande 15 maart 2006 ten behoeve van [bedrijf m] en/of [N] werkzaamheden heeft verricht en/of
- op die loonstro(o)k(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden dat verdachte van [bedrijf m] en/of [N] salaris heeft ontvangen,
terwijl in werkelijkheid verdachte tot november 2006 geen werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf m] en/of [N] heeft verricht en/of over de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006 geen salaris heeft ontvangen van die [bedrijf m] en/of [N], zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007
te Utrecht, althans in Nederland en/of in Barcelona (Spanje), althans in Spanje en/of in Kopenhagen (Denemarken), althans in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk
opzettelijk
heeft opgericht en/of in stand heeft gehouden en/of heeft leidinggegeven en/of heeft deelgenomen
aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of de natuurlijke perso(o)n(en):
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [O] en/of
- [J] en/of
- [T] en/of
- [K] en/of
- [C] en/of
- [R] en/of
- [A] en/of
een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of de rechtsperso(o)n(en):
- [bedrijf j] en/of
- [bedrijf k] en/of
- [bedrijf p] en/of
- [bedrijf l] en/of
- [bedrijf q] en/of
- [bedrijf b] en/of
een of meer andere rechtsperso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van misdrijven, te weten:
- het (herhaaldelijk) plegen van het valselijk opmaken of vervalsen, althans valselijk doen of laten opmaken of vervalsen van (een) geschrift(en), te weten factu(u)r(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken (als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006
te Gorinchem en/of Utrecht, althans in Nederiand,
(telkens) terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 9 september 2003 (Faillissementsnummer nummer) failliet is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), lasten heeft verdicht en/of (een)
bate(n) niet heeft verantwoord,
hebbende hij, verdachte,
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij in genoemde periode een bedrag van 10.000,--
euro had ontvangen voor werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf q] (bijlage D.38);
hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006, te Utrecht, althans in Nederland en/of in Barcelona (Spanje), althans in Spanje
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) 10.000,-- euro, althans enig(e) geldbedrag(en), heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk
of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 5 van de dagvaarding met parketnummer 16/994002-07:
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig verklaard dient te worden, voor zover deze feit 5 betreft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat dit onderdeel van de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven en daarmee niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. Uit de tekst van de tenlastelegging had volgens hem moeten blijken van welk misdrijf dit geldbedrag afkomstig is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe dat in relatie tot het onder 4 ten laste gelegde feit, duidelijk moet zijn voor verdachte om welk misdrijf het gaat. Bovendien is bij de ondervraging van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2008 het tegendeel niet gebleken.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/993110-05:
1. Aan verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij schijntransacties heeft opgezet door het maken van valse facturen, terwijl er geen sprake was van een koopovereenkomst, noch van een intentie tot levering van goederen. Het enige doel van de facturen zou zijn het plegen van BTW-fraude. Het fiscale nadeel zou hierbij zijn gelegen in het Verenigd Koninkrijk.
2. De BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat wordt ook wel aangeduid als BTW carrouselfraude. Het gaat bij deze vorm van BTW-fraude om een opzet waarbij verschillende vennootschappen in verschillende landen betrokken zijn. Er vindt een aankoop van goederen (veelal hoogwaardige technologische producten zoals mobiele telefoons of Computer Processing Units (hierna: CPU’s)) plaats vanuit een andere EU lidstaat. Het gaat daarbij om een aankoop tegen het intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. De goederen worden vervolgens aan een binnenlandse partij verkocht waarbij BTW in rekening wordt gebracht. De importeur is gehouden de aldus ontvangen BTW af te dragen, maar blijft daarmee in gebreke. De importeur wordt ook wel aangeduid als de ploffer. De koper van de goederen verkoopt de goederen vervolgens en kan de BTW verrekenen of terugvragen. De goederen worden vervolgens veelal geëxporteerd, soms naar een land buiten de EU, zodanig dat de verkoper geen BTW in rekening hoeft te brengen. Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meerdere malen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. Deze tussenschakels worden ook wel aangeduid als buffers. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen, maar wel teruggevorderde, BTW, wordt over de schakels verdeeld.
3. Verdachte is op de hoogte van de hiervoor beschreven opzet voor BTW-fraude. Hij is op 20 juli 2004 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad veroordeeld op grond van betrokkenheid bij BTW-fraude met mobiele telefoons. Op 10 oktober 2007 is deze veroordeling door het Gerechtshof Arnhem bevestigd. Verdachte is in cassatie gegaan. Verdachte is op 26 juli 2005 aangehouden op grond van verdenking van BTW-carrouselfraude bij de handel in CPU’s.
4. De rechtbank zal zich in verband met het voorgaande allereerst buigen over de vraag of er sprake is van schijnconstructies (zie hierna onder de punten 5 tot en met 8). Daarna zal de rechtbank beoordelen in hoeverre aan verdachte terzake een verwijt gemaakt kan worden (zie hierna onder punt 9).
5. Ten aanzien van de schijnconstructies overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier van deze zaak bevinden zich stukken met betrekking tot transacties in met name CPU’s. Hierbij zijn betrokken de bedrijven [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 2]), [medeverdachte 3] (hierna te noemen: [medeverdachte 3]) en [medeverdachte 4] (hierna te noemen: [medeverdachte 4]). De CPU’s zijn veelal ingekocht van buitenlandse leveranciers en worden aan een buitenlandse afnemer verkocht. Opslag in Nederland, voor zover daarvan sprake was, vond veelal plaats bij het opslagbedrijf [bedrijf u] Ook werd gebruik gemaakt van het opslagbedrijf [bedrijf t] in het Verenigd Koninkrijk.
De meeste financiële transacties ten aanzien van de aan- en verkoop van de goederen zijn via geldwisselkantoren in het Verenigd Koninkrijk afgewikkeld. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2]en [medeverdachte 3] maakten allemaal gebruik van [bedrijf v].
Daarnaast maakten [medeverdachte 2]en [medeverdachte 4] gebruik van onder andere [bedrijf w] en [bedrijf x]. Meestal kwam slechts het transactieresultaat terecht op Nederlandse bankrekeningen .
6. Zaak 1 betreft facturen afkomstig van [medeverdachte 1]. CPU’s worden geleverd in dozen, waarbij elke doos van een uniek serienummer is voorzien. De genoemde facturen van [medeverdachte 1] hebben betrekking op transacties waarvan de doosnummers meerdere malen in de administratie voorkomen . Voorts is geconstateerd dat de prijs waarvoor [medeverdachte 1] dozen heeft teruggekocht een aantal maal lager is dan de oorspronkelijke verkoopprijs .
Zaak 2 betreft facturen afkomstig van [medeverdachte 2] waarbij eveneens dubbele doosnummers zijn voorgekomen. Soms zijn de dozen de tweede keer voor een lagere prijs ingekocht dan waarvoor zij eerder waren verkocht .
Zaak 3 betreft facturen afkomstig van [medeverdachte 3]. Ook hier zijn dozen met een uniek doosnummers voor een tweede keer ingekocht. In het dossier bevinden zich verkoopfacturen van [medeverdachte 3] aan [bedrijf a], van [medeverdachte 3] aan [bedrijf g], van [medeverdachte 3] aan [bedrijf b] en van [medeverdachte 3 aan [bedrijf h] waarbij dit het geval is .
Zaak 4 betreft facturen afkomstig van [medeverdachte 4]. Aan de hand van diverse facturen is vastgesteld dat door [medeverdachte 4]zowel goederen zijn ingekocht als verkocht. Er zijn CPU’s verkocht aan [bedrijf a] in Spanje en aan [bedrijf d] in Luxemburg. Facturen voor de in- en verkoop van partijen mobiele telefoons zijn gericht aan [bedrijf a] en [bedrijf i] in Frankrijk . In alle gevallen zijn de goederen na de invoer in Nederland overgebracht naar opslagbedrijven in het Verenigd Koninkrijk. Eerst nadien volgde een release van de goederen. De plaats van levering was derhalve gelegen in het Verenigd Koninkrijk, zodat op de facturen van [medeverdachte 4]. Engelse BTW in rekening gebracht had moeten worden .
7. Uit de wijze waarop voornoemde transacties hebben plaatsgevonden, is een aantal zaken opgevallen dat zou kunnen duiden op BTW-fraude.
- De eerste aanwijzing betreft het feit dat een aantal dozen dubbel, of soms zelfs driemaal wordt verkocht. Soms vindt deze verkoop zelfs plaats aan dezelfde afnemer. Bovendien wordt een aantal identieke dozen door verschillende vennootschappen verkocht en vindt de handel steeds plaats binnen een klein circuit van kopers en verkopers. Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft gesteld dat de handel in CPU’s daghandel betreft waarbij de prijzen snel kunnen wijzigen. Er is een beperkt circuit van handelaren, zodat inderdaad regelmatig dezelfde namen terugkomen. Door de manier waarop deze markt in elkaar zit, is het mogelijk dat iemand voor de tweede maal dezelfde goederen koopt. De rechtbank begrijpt dat medeverdachte [medeverdachte 7] stelt dat de CPU’s door de handelaren gezien worden als genuszaken, terwijl het openbaar ministerie ze, vanwege de doosnummers, ziet als specieszaken. Verdachte, werkzaam bij [medeverdachte 2], heeft na voorhouding van de facturen die behoren bij zaak 1 ten aanzien van het verschijnsel van de dubbele doosnummers verklaard, dat [medeverdachte 2] een systeem heeft om te voorkomen dat dozen dubbel worden ingekocht, maar dat het toch kan voorkomen dat het fout gaat en er dubbele doosnummers tussendoor glippen. Ter terechtzitting van 6 maart 2008 heeft hij hierover nog verklaard , dat het in nog geen 5% van de gevallen is voorgekomen dat dozen dubbel werden verhandeld. Uit deze incidenten kan volgens hem niet afgeleid worden dat een bedrijf zich schuldig maakt aan BTW-carrousselfraude. Dat geldt te meer, daar een bedrijf niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor hetgeen verderop in de keten gebeurt, aldus verdachte. Na voorhouding aan medeverdachte [medeverdachte 7] van de facturen behorende bij zaak 3, waaruit volgt dat [medeverdachte 3] ook meerdere keren dezelfde doos heeft ingekocht, heeft hij verklaard , dat dit is te wijten aan een menselijke fout. Hij heeft echter benadrukt dat dit slechts in 1 à 2% van de gevallen is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 7] ten aanzien van de dubbele dozen hebben verklaard niet onaannemelijk is.
- Een andere aanwijzing die duidt op de aanwezigheid van BTW-fraude betreft het feit dat de prijs in latere transacties met dezelfde doos soms lager is dan de eerdere prijs. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 2 oktober 2008 betoogd, dat het zeer wel mogelijk is dat een bedrijf gedwongen wordt oude voorraad met verlies, en daarmee tegen een lagere prijs dan de inkoopprijs, te verkopen. Dit heeft volgens hem te maken met het dagelijks verschil in vraag en aanbod op de markt. Het is een manier om van goederen af te komen en kan derhalve geen aanwijzing vormen voor fraude, aldus de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank geldt ten aanzien van dit betoog dat dit evenzeer niet onaannemelijk is.
- Een volgende aanwijzing betreft het feit dat enkele kopers ([bedrijf a] en [bedrijf d]) lege hulzen bleken te zijn. Het waren postbusvennootschappen die inmiddels in hun eigen land zijn gedeactiveerd. Dit blijkt uit informatie afkomstig uit respectievelijk Spanje en Luxemburg . Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft hierover ter terechtzitting van 6 maart 2008 verklaard , dat hij er niet van op de hoogte was wat er verderop in de schakel gebeurde. Volgens hem is het mogelijk dat één bedrijf in de keten fraude pleegt, terwijl andere bedrijven in de keten daar geen wetenschap van hebben.
- Ook vormt het feit dat de financiële afwikkeling van de transacties niet plaatsvond via een reguliere bank, maar via een wisselkantoor dat geen afschriften verstrekt, een aanwijzing voor BTW-fraude. Alleen het saldo van een transactie kwam op de Nederlandse bankrekening . Daartegen kan echter worden ingebracht, dat uit andere stukken valt af te leiden dat er wel degelijk sprake was van een geldstroom en de wisselkantoren hebben ook informatie verschaft die deze stelling ondersteunt.
- Weer een andere aanwijzing wordt gevormd door het feit dat op een aantal dozen eerdere douane stempels zijn aangetroffen. Dit duidt op mogelijke dubbele invoer van buiten de Europese Unie. Zo is vastgesteld dat een aantal CPU-dozen, elk voorzien van een uniek nummer, diverse keren Nederland is binnengebracht. Deze dozen waren deels afkomstig uit Zwitserland en Hong Kong en waren bestemd voor [medeverdachte 2]. Later zijn dezelfde dozen Nederland binnengebracht vanuit Dubai .
- Een laatste aanwijzing wordt gevormd door het feit dat een aantal betalingen is verricht door anderen dan de kopers (third party payments) . Uit onderzoek in de administratie van [medeverdachte 3] blijkt dat dit ook bij dit bedrijf is voorgekomen . Zulks geldt eveneens voor het bedrijf [medeverdachte 2] . Ook hierbij dient echter een kanttekening te worden geplaatst; betalingen door derden zijn geoorloofd.
8. Naast voornoemde aanwijzingen, waarbij de rechtbank in een aantal gevallen reeds kanttekeningen heeft geplaatst, bevinden zich in het dossier ook contra indicaties voor de vaststelling dat sprake is geweest van BTW-fraude.
- Allereerst ontbreekt in het dossier enig bewijs van een voordeel voor de betrokken bedrijven, groter dan het saldo van de handelstransacties.
- Voorts ontbreekt ieder bewijs van enig fiscaal nadeel, geleden in het Verenigd Koninkrijk of elders. Weliswaar is door de officier van justitie een proces-verbaal met bijlagen van de Belastingdienst FIOD-ECD overgelegd waaruit volgt dat het bedrijf [bedrijf r] niet aan de fiscale verplichtingen in het Verenigd Koninkrijk voldoet, doch er is tot op heden geen concrete verbinding vast te stellen tussen dit bedrijf en de handel van de bedrijven genoemd in de tenlastelegging. Niet duidelijk is of [bedrijf r] in de transacties met de in de tenlastelegging genoemde bedrijven nu wel of niet aan haar fiscale verplichtingen heeft voldaan. De verkregen algemene informatie is onvoldoende specifiek, zodat hieraan geen conclusies kunnen worden verbonden.
- Een andere contra indicatie wordt gevormd door het feit dat reguliere handel in CPU’s, waarbij snel wisselende prijzen voorkomen, bestaat. (Althans, de rechtbank heeft geen aanwijzingen dat zulks niet het geval is). Het betoog van de raadsman van verdachte, inhoudende dat het zeer wel mogelijk is dat een bedrijf gedwongen wordt oude voorraad met verlies te verkopen, past daarbij. Ook in deze reguliere handel geldt bovendien dat handelaren in dergelijke producten niet steeds met eindafnemers maar ook onderling handelen, waardoor het voor kan komen dat een bepaalde doos rondgaat. Dit hoeft dan niet per definitie een strafbaar feit op te leveren. In dit geval zijn geen andere banden dan reguliere handelsbanden met de kopers of andere bedrijven in de keten aangetroffen.
- Als contra indicatie voor BTW-fraude geldt tevens dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 7] stellen dat zij hun afnemers uitvoerig hebben nagetrokken bij de Kamer van Koophandel en de belastingdienst. Ook hebben zij zich laten adviseren door deskundigen van gerenommeerde bedrijven . Beiden hebben hierover een uitgebreide verklaring afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2008 . Ten aanzien van het bedrijf [bedrijf s], een leverancier van CPU’s, heeft [naam] (medewerker FIOD/ECD) verklaard dat hij niet weet dat er iets mis is met dit bedrijf . [bestuurder], bestuurder van [bedrijf t], heeft gesteld dat zij nauw samenwerkt met de Britse douane en daarmee een goede relatie onderhoudt .
- Er werden daadwerkelijk goederen getransporteerd en gecontroleerd door de expediteur of het warehouse.
- Ten slotte wordt een contra indicatie gevormd door het feit dat als er is nagelaten BTW af te dragen, dat niet door de Nederlandse vennootschappen is gebeurd. Zij konden immers het nul-tarief hanteren (ABC transactie).
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het openbaar ministerie met onvoldoende bewijs is gekomen, om te kunnen vaststellen dat ergens in de handelsketen waarvan het bedrijf van verdachte deel uitmaakte, BTW-fraude is gepleegd. Gezien de aard van de verdenkingen en de inspanningen en kosten die met dit onderzoek gemoeid zijn, moet de rechtbank vaststellen dat te weinig is gedaan om informatie met betrekking tot de BTW-fraude met CPU’s in het Verenigd Koninkrijk (die volgens het openbaar ministerie in de ten laste gelegde periode zeer omvangrijk was) boven water te krijgen. De rechtbank kan op basis van het huidige dossier niet onontkoombaar concluderen dat sprake was van schijnconstructies. In het dossier bevinden zich slechts aanwijzingen die hierop duiden en deze aanwijzingen, ook als deze in samenhang worden bezien, vormen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de stellingen van het openbaar ministerie. Het is dan ook niet uit te sluiten dat het om normale handelstransacties gaat. De omstandigheid dat een aantal handelsstromen lijkt op een BTW-carroussel, doet hier niet aan af.
10. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat er sprake is geweest van schijnconstructies die het plegen van BTW-fraude mogelijk zouden moeten maken, komt zij aan de vraag of verdachte terzake een verwijt kan worden gemaakt niet meer toe. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat zij hem hiervan vrij zal spreken.
11. Gelet op de vrijspraak van feit 1, is niet vast te stellen dat verdachte in de periode van maart 2004 tot en met juli 2005 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke werd gevormd door de in de tenlastelegging genoemde natuurlijke- en rechtspersonen. Verdachte zal derhalve eveneens worden vrijgesproken van dit feit.
12. In het onder 3 ten laste gelegde feit wordt aan verdachte verweten dat hij zich - kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Hij zou, terwijl hij in staat van faillissement was verklaard, een groot bedrag aan baten niet aan zijn schuldeisers hebben verantwoord.
13. Op 9 april 2003 heeft de rechtbank Dordrecht het faillissement van verdachte uitgesproken . Getuige [medeverdachte 9] heeft verklaard , dat hij ondanks voornoemd faillissement, waar hij wetenschap van had, het salaris en de reiskosten vergoeding voor verdachte heeft overgemaakt op een bankrekening ten name van zijn zus, [H]. Hij heeft dit op verzoek van verdachte gedaan, aldus getuige [medeverdachte 9]. Aan de hand van de administratie van [medeverdachte 2] is vastgesteld dat het om een bedrag gaat van € 20.377,84 .
14. Verdachte heeft het voorgaande ter terechtzitting van 6 maart 2008 bekend. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat hij dit feit heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld .
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/994002-07:
1. Aan verdachte wordt verweten dat hij, gezamenlijk en in vereniging met anderen, geschriften valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken. Het gaat daarbij om een drietal documenten:
- een aankooporder van [bedrijf k], een Deense onderneming, waarbij deze 1260 CPU's van het type SL7Z9 koopt van [bedrijf j] Deze verkoper is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De order is gedateerd 28 april 2006 .
- Een factuur van [bedrijf j]. gericht aan [bedrijf k] met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 12 mei 2006 .
- Een factuur van [bedrijf k] gericht aan [bedrijf l] (een Belgische vennootschap, hierna te noemen [bedrijf l]) met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 22 mei 2006 .
In alle drie voornoemde documenten gaat het om transacties waarmee 1260 CPU's gemoeid zijn van steeds hetzelfde type. Het Openbaar ministerie heeft gesteld dat voornoemde documenten valselijk de suggestie wekken dat sprake was van verkoop-overeenkomsten met betrekking tot CPU's, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. Volgens het Openbaar ministerie was sprake van schijntransacties met als enig doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
2. Voor een weergave van de soort BTW-fraude waar het in deze zaak wederom om gaat, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hieromtrent heeft overwogen onder de punten 2 en 3 bij de zaak met parketnummer 16/993110-05.
3. Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank als volgt. Een mobiele telefoon van de medeverdachte, [medeverdachte 7] , is vanaf 10 april 2006 getapt. Op 30 mei 2006 is door de officier van justitie een bevel gegeven om ook een mobiele telefoon van verdachte te tappen. Uit de getapte telefoongesprekken in de periode 15 tot en met 19 mei 2006 ontstaat een beeld van een transactie in CPU's. De rechtbank acht met name de volgende passages van belang.
- een gesprek van 15 mei 2006 tussen verdachte en medeverdachte[medeverdachte 7] : medeverdachte [medeverdachte 7] : “Maar hij vroeg mij hoeveel eh … bedrijven zitten er tussen degenen aan wie we verkopen en de uiteindelijke importeur weer in Engeland.” (...) “ja, maar kijk, hij wil dan weten hoeveel plekken er nog na [bedrijf l] komen.” Verdachte: “Dat is rond, dat zijn wij hier en dan gaat het naar de importer” (...) medeverdachte [medeverdachte 7] : “twee buffers. Oké dat wil die minimaal hebben, dan is het goed” .
- een gesprek van 16 mei 2006 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 7] : verdachte: “als dat Spaanse bedrijf de importer levert dan gaat het naar de exporter toe en de exporter verkoopt die stock toch. Aan die verkoopt hij die stock? Hij verkoopt die stock aan [T]. Nou [T] moet hem betalen.” medeverdachte [medeverdachte 7] : “precies, die ontvangt toch zijn geld terug van[bedrijf l]?” verdachte: “ja precies, maar omdat hij het de eerste keer voorfinanciert (...).” Medeverdachte[medeverdachte 7] : “hoe lang is dat geld weg dan? Het is toch een transactie op een uur?” verdachte: ”ja, het is een uur weg.”
Verdachte is tijdens zijn verhoren met onder meer de hiervoor aangehaalde gesprekken geconfronteerd. Hij heeft op 27 januari 2007 verklaard dat hij vooraf wist dat er sprake zou zijn van een carrouselfraude bij de aankoop van CPU’s via de lijn[bedrijf k], [bedrijf l] en [bedrijf q] . Hij wist dat er een fraude werd opgezet van dagelijks tussen 5 en 10 dozen CPU's, die zouden rondgaan. CPU's worden over het algemeen verhandeld in dozen waarbij elke doos een uniek serienummer heeft.
De prijzen en dus ook de winst van deze transacties waren tevoren vastgesteld. Uiteindelijk, aldus verdachte, zijn er maar eenmaal dozen verkocht omdat [bedrijf l] dezelfde dozen terugkreeg van Jemax. Op die manier zou het volgens een vertegenwoordiger van [bedrijf l] wel erg zichtbaar zijn dat carrouselfraude werd gepleegd. Verdachte is op 29 januari 2007 op deze verklaring teruggekomen . Hij heeft toen, en ook op de zitting van 6 maart 2008, onder meer verklaard dat hij nergens van op de hoogte was en dat er geen sprake was van carrouselfraude omdat er maar één transactie is geweest. Voor carrouselfraude is volgens verdachte noodzakelijk dat goederen met hetzelfde serienummer meerdere malen rondgaan. De rechtbank zal in het hierna volgende op deze punten terugkomen.
4. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 7] heeft verklaard dat de documenten genoemd in de tenlastelegging betrekking hebben op de transactie die besproken wordt in de getapte telefoongesprekken van 15 mei 2006 tot en met 19 mei 2006. Uit die telefoongesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de bedoeling was dat vijf dozen CPU's verkocht werden door [bedrijf l] en uiteindelijk, diezelfde dag, weer door [bedrijf l] teruggekocht werden. De dozen zijn in de loop van deze transactie gekocht en verkocht door bedrijven in Spanje ([bedrijf q]), het Verenigd Koninkrijk ([bedrijf j] en Denemarken ([bedrijf k]). Dit alles gebeurde op één dag . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de goederen zijn begonnen bij [bedrijf l] in België . Ze waren gekocht door [bedrijf q], waar verdachte toen werkte, en verkocht aan een importeur in het Verenigd Koninkrijk. Die laatste wilde volgens verdachte de goederen kwijt en verdachte heeft, op zijn verzoek, bemiddeld bij de verkoop aan [bedrijf k]. Verdachte ontkent iets te weten van een transactie tussen [bedrijf k] en [bedrijf l]. Deze verklaring van verdachte valt niet te rijmen met de getapte gesprekken. In het gesprek van 15 mei 2006 zegt medeverdachte [medeverdachte 7] “hij koopt van Engeland en verkoopt aan België”. Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft ter terechtzitting verklaard dat de enige die hij kende [bedrijf k] was en dat hij alleen vragen gesteld heeft namens [bedrijf k]. De rechtbank concludeert daaruit dat hij in het getapte gesprek met “hij” op [J], de vertegenwoordiger van [bedrijf k], gedoeld moet hebben. Voorts blijkt uit het getapte gesprek van 16 mei 2006 dat [T] (ook een vertegenwoordiger van [bedrijf k]) moet betalen aan de exporteur, maar zijn geld terug ontvangt van [bedrijf l]. De rechtbank concludeert derhalve dat als onderdeel van deze transactie goederen door [bedrijf k] aan [bedrijf l], de enige Belgische betrokkene, verkocht zijn. Of dat nu de eerste of de laatste transactie in de reeks was, doet niet terzake. Uit deze constatering volgt immers dat de CPU's een volle ronde hebben gemaakt. Na de transacties waren zij weer in handen van de eerste verkoper ([bedrijf k] of [bedrijf l).
5. Verdachte heeft op 27 januari 2007 verklaard dat [bedrijf l] exact dezelfde dozen terugkreeg als ze eerder had verkocht. Dat was niet de bedoeling. Dit was de reden dat het bij een eenmalige transactie is gebleven. Verdachte heeft zijn verklaring later ingetrokken, maar de rechtbank gaat wel uit van de juistheid van deze verklaring. Deze verklaring past namelijk, anders dan zijn latere verklaringen, exact op de getapte gesprekken. Ook sluit de verklaring van verdachte van 27 januari 2007 aan op zijn eerdere verklaring van 26 januari 2007 . Verdachte verklaarde toen ook dat het de bedoeling was dat dagelijks 10 dozen verkocht zouden worden en dat dit niet doorging omdat [bedrijf k] dezelfde goederen andermaal wilde verkopen aan [bedrijf l]. Dat wilden zowel [bedrijf l] als [bedrijf q] niet. De rechtbank begrijpt dat ergens in de keten de dozen CPU's hadden moeten worden vervangen door andere dozen (dozen met andere identificatie nummers) met daarin exact dezelfde types en aantallen CPU's. Dit blijkt ook uit een getapt telefoongesprek van 16 mei 2006 waarin verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 7] zegt: “Wat belangrijk is, dat ‘ie ook bij [bedrijf l], als die vijf boxen levert dan moet ie… vijf andere boxen terug geven dat is …logisch hé. Niet dezelfde, dat snap je natuurlijk wel.”
6. Uit de getapte telefoongesprekken en de verklaringen van verdachte, blijkt dat het niet de bedoeling was dat het bij deze transactie zou blijven. Zo belt verdachte met medeverdachte [medeverdachte 7] op 17 mei 2006 en stelt: “morgen 5 en dan vanaf vrijdag elke dag 10” . Het was dus de bedoeling dat dagelijks tussen de vijf en 10 dozen CPU's door deze partijen aan elkaar verkocht en geleverd zouden worden. Uit de getapte telefoongesprekken is duidelijk geworden dat het de bedoeling was dat de partij die begon met het overboeken van geld (zogenaamd om zijn inkoop te betalen), op zeer korte termijn (een uur tot enkele uren later) zijn geld weer terug zou hebben. Het geld zou op dat moment een ronde langs de bankrekeningen van alle betrokken kopers en verkopers hebben gemaakt. Alle betrokkenen hielden rekeningen aan bij een wisselkantoor (in de getapte telefoongesprekken wordt gesproken over [bedrijf x]) dat in staat was om zeer snel betalingen van de ene naar de andere rekening over te maken. Het heeft er alle schijn van dat de goederen daadwerkelijk zijn getransporteerd en opgeslagen. Voordat de goederen aan hun ronde langs de betrokken bedrijven begonnen stond al vast wat de prijs was die ieder van de betrokkenen zou betalen en zou ontvangen. De rechtbank wijst in dat verband op het getapte gesprek van 17 mei 2006 waarin verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 7] zegt: “het is allemaal rond, alles, prijzen alles.” , alsmede op de gesprekken van 16 mei 2006 waarin gesproken wordt over het bedrag dat de betrokkenen naar aanleiding van de transactie zouden ontvangen . Deze transactie roept veel vraagtekens op. Wat is het zakelijk belang van deze transactie? Waarom maakt een bedrijf kosten (transport, opslag, inspectie en betaling alsmede administratieve kosten) om goederen op deze manier te kopen en verkopen? Verdachte heeft, onder meer, verklaard dat het hier gaat om daghandel. Deze handel zou bestaan bij gratie van de steeds wisselende prijzen van CPU's. Die steeds wisselende prijzen maken volgens verdachte ook dat het hier gaat om snelle transacties. De goederen kunnen dus meerdere malen per dag van eigenaar wisselen. Deze verklaring gaat hier niet op. Bij deze transactie stonden de prijzen die iedere schakel zou ontvangen en betalen immers al tevoren vast. Wat is de reden voor de betrokken bedrijven om deze goederen door Europa te sturen, hoe is het mogelijk dat op deze manier resultaat wordt behaald? De rechtbank komt tot de conclusie dat deze transactie nadrukkelijk om uitleg vraagt. Die uitleg is veelvuldig gevraagd, maar niet gekomen.
7. Met betrekking tot het resultaat van deze transactie wijst de rechtbank er op dat deze transactie voor de betrokkenen winstgevend was. Uit de getapte gesprekken komt ten aanzien van de opbrengst het volgende naar voren:
- [J]: “Ik wil mijn 1,75 hebben en wat jij daar bovenop kunt krijgen, dat is voor jou. 1,75 is wat ik normaal gesproken krijg alleen voor het laten lopen van het geld”
- [medeverdachte 7] : “ik heb die andere vent gevraagd om akkoord te gaan met twee, waarvan een half voor ons en anderhalf voor hem”
- [medeverdachte 7] : “en hoeveel marge zit ertussen?” [verdachte]: “zes procent”(….) [medeverdachte 7] : “hoeveel gaat [bedrijf l] dan erop pakken?” [verdachte]: “die pakt het minst…die pakt gewoon een pond.” … “wij pakken een pond”.
Hoe het mogelijk is dat bij een transactie als de onderhavige dergelijke marges worden gerealiseerd, is een vraag die onbeantwoord is gebleven.
8. Het Openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat een transactie zoals hiervoor beschreven maar één doel kan dienen: BTW-fraude. Verdachte heeft aangegeven dat voordat van BTW-fraude gesproken kan worden eerst duidelijk moet zijn dat een van de betrokken partijen heeft verzuimd BTW af te dragen. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zoals dat door het Openbaar ministerie wordt gepresenteerd vragen onbeantwoord laat. Het is niet duidelijk of door middel van de onderhavige transactie BTW-fraude is gepleegd. Indien BTW-fraude is gepleegd is onduidelijk in welk land dat is gebeurd en door welke vennootschap. Verdachte heeft gesteld dat aangezien deze vragen onbeantwoord zijn gebleven, niet geconcludeerd kan worden dat er BTW-fraude is gepleegd. Dat is niet de vraag die voorligt. De rechtbank dient te beoordelen of de genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt, of deze documenten zijn opgemaakt ten einde BTW-fraude mogelijk te maken. Of die BTW-fraude daadwerkelijk is gepleegd hoeft derhalve niet te worden vastgesteld.
9. De rechtbank komt op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen tot de conclusie dat de in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. De documenten zijn niet opgemaakt met het oogmerk om een koop- en verkoopovereenkomst vast te leggen omdat tussen de betrokken partijen niet de wilsovereenstemming bestond om een rechtsgeldige koop- en verkoopovereenkomst aan te gaan. Het gaat hier om schijntransacties met als doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
10. De volgende vraag die voorligt is of verdachte een zodanige rol bij het opmaken en hanteren van de in de tenlastelegging genoemde documenten heeft gespeeld, dat geconcludeerd kan worden dat hij medepleger is van de valsheid in geschrifte.
11. Verdachte heeft gesteld dat zijn enige rol in deze transactie is geweest dat hij aan medeverdachte heeft [medeverdachte 7] gevraagd of [bedrijf k] een paar dozen CPU's wilde kopen. Hij vroeg dit, zo stelt verdachte, op verzoek van [I]. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. In mei 2006 werkte verdachte bij [bedrijf q] . Hij hield zich hier met name bezig met de contacten met [bedrijf l] Deze beide vennootschappen komen in de onderhavige transactie voor. De rechtbank acht de stelling van verdachte dat hij enkel een contact heeft gelegd volstrekt ongeloofwaardig omdat die stelling niet te rijmen valt met de getapte telefoongesprekken. Uit die gesprekken blijkt dat verdachte intensief betrokken is bij de opzet van de hele reeks aan transacties. De rechtbank wijst met name op het gesprek van 16 mei 2006 waarin verdachte aan medeverdachte[medeverdachte 7] uitlegt hoe de geldstroom van de transactie loopt, het gesprek van 17 mei 2006 waarin verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 7] vertelt dat [T] (een vertegenwoordiger van [bedrijf k]) zeer intensief contact heeft met de Belgen, maar ook met hem en de exporter, en de gesprekken van 18 en 19 mei 2006, wanneer de transactie lijkt te stokken.
12. Verdachte heeft gesteld dat als hij een significante rol had gespeeld in deze transactie hij wel meer gesprekken met meerdere partijen zou hebben gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat hij meerdere gesprekken heeft gevoerd. Alleen het Nederlandse mobiele telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 7] is in de periode van 15 tot en met 19 mei 2006 getapt. De telefoon van verdachte is dus niet getapt zodat geen zicht bestaat op de gesprekken die door hem gevoerd zijn. Voorts blijkt uit de getapte gesprekken dat verdachte andere voor deze transactie relevante gesprekken heeft gevoerd. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar het getapte gesprek van 19 mei 2006 waaruit blijkt dat verdachte een gesprek heeft gehad met [T]. Bovenal geldt echter dat de rol van verdachte zoals die oprijst uit de hiervoor genoemde getapte gesprekken, ook zonder dat van enig contact met de overige betrokken partijen sprake was, ruimschoots voldoende is om te concluderen dat verdachte zich intensief heeft beziggehouden met zowel het opzetten als de uitvoering van de transactie. Duidelijk is dat het de bedoeling was dat verdachte beloond zou worden voor zijn rol in de transactie. In de getapte telefoongesprekken is verschillende malen gesproken over de marge die met de transactie gerealiseerd zou worden en over de verdeling van die marge. Uit dit alles volgt dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat hij, met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 7] ,[J], [T] en [K] zich bezig hield met het opzetten en de uitvoering van de transactie. Daarmee is gegeven dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, verantwoordelijk gehouden kan worden voor het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde documenten.
13. De rechtbank ziet zich vervolgens (ambtshalve) voor de vraag gesteld of het hier een misdrijf betreft dat de Nederlandse rechtssfeer raakt. De valsheid in geschrifte is niet in Nederland gepleegd, althans de rechtbank gaat daar van uit omdat daarvoor in het dossier geen bewijs is aangetroffen. Ook is niet gebleken dat de beoogde BTW-fraude in Nederland zou plaatsvinden. Als verdachte echter zijn rol als medepleger van de valsheid in geschrifte vanuit Nederland heeft gespeeld, is dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende om hem aan de Nederlandse rechtsmacht te onderwerpen. Een misdrijf gepleegd vanuit Nederland, ook al vinden de kwalijke gevolgen daarvan in een ander land plaats, is immers (mede) onderworpen aan de Nederlandse rechtsmacht. Die rechtsmacht is er ook in geval van enige deelnemingsvorm. Wellicht zijn niet alle handelingen van verdachte in Nederland verricht, maar uit de getapte telefoongesprekken volgt dat hij vanuit Nederland heeft gehandeld. Dat verdachte vanuit Nederland heeft gehandeld, blijkt onder meer uit de volgende taps:
- 18 mei 2006; medeverdachte [medeverdachte 7] zegt tegen NN man dat zijn broer waarschijnlijk in het vliegtuig zit naar Amsterdam , vervolgens belt verdachte medeverdachte [medeverdachte 7] en zegt dat hij op het vliegveld zit ,
- 19 mei 2006; gesprek met medeverdachte [medeverdachte 7] waaruit blijkt dat verdachte zich op dat moment in de woning van de medeverdachte (in Utrecht) bevindt ([verdachte]: je had hier wat thuis… heb je al die dingen liggen hé, van An hé. Op de schoorsteen (…) moet ik het verstoppen? (…) :[medeverdachte 7] ik neem het ook nooit mee als ik ga reizen).
14. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman van verdachte - kort gezegd - als verweer gevoerd dat van de ten laste gelegde organisatie niet kan worden gesteld dat de activiteiten gericht zijn op aantasting van de Nederlandse rechtsorde. Alleen al om die reden kan deze organisatie in zijn visie niet worden gezien als een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts stelt hij zich op het standpunt dat niet gebleken is dat de activiteiten van de organisatie strafbaar zijn in de landen waar ze zouden zijn gepleegd.
Ten slotte voert de raadsman aan dat zijn cliënt, om als deelnemer aan de criminele organisatie veroordeeld te kunnen worden, betrokken moet zijn geweest bij de gedragingen die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van het valselijk opmaken van facturen. Daarvoor is minimaal nodig dat vaststaat dat hij wist dat de organisatie het oogmerk had misdrijven te plegen, waarvan in de visie van de raadsman geen sprake is.
15. Ten aanzien van het eerste verweer overweegt de rechtbank dat een misdrijf een inbreuk maakt op de Nederlandse openbare orde, indien het al dan niet gedeeltelijk vanuit Nederland is gepleegd. De rechtbank merkt in ieder geval het onder 1 ten laste gelegde feit aan als een feit gepleegd door de onderhavige criminele organisatie. Uit hetgeen in het kader van feit 1 is overwogen, blijkt reeds dat dit feit mede vanuit Nederland is gepleegd. Vastgesteld kan dan ook worden dat de Nederlandse rechtsorde in het geding is door de activiteiten van de criminele organisatie waarvan verdachte deel uit heeft gemaakt, zodat het verweer van de raadsman op dit punt geen stand kan houden.
16. Ten aanzien van het tweede verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat uit het voorgaande volgt dat verdachte in ieder geval in Nederland strafbaar is voor de activiteiten die hij in het kader van de criminele organisatie heeft verricht. Zulks geldt eveneens voor medeverdachte [medeverdachte 7] . De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor medeplegen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts hoeft vast te staan dat verdachte met een of meer anderen in Nederland aan de organisatie heeft deelgenomen. Dat betekent dat tenminste één ander lid van de criminele organisatie in Nederland actief moet zijn geweest. Daarvan is gelet op de rol van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 7] in het onderhavige geval sprake. Verdachte heeft in Nederland handelingen verricht ten behoeve van de transactie beschreven in feit 1 van de tenlastelegging (zie onder punt 13) . Hij was in ieder geval op 18 en 19 mei 2006 in Nederland. Dat geldt gelet op de taps van de telefoongesprekken van deze data ook voor medeverdachte [medeverdachte 7] . Op 18 mei zou de transactie (voor de eerste maal) plaatsvinden. Er traden problemen op en op 18 en 19 mei 2006 is daarover veelvuldig contact geweest tussen de betrokkenen waaronder verdachte. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een ander in Nederland aan de criminele organisatie heeft deelgenomen.
De strafbaarheid van de activiteiten in de landen waar de andere deelnemers actief zijn geweest, is niet aan de orde. De rechtbank gaat derhalve ook aan dit verweer van de raadsman voorbij.
17. Het laatste verweer van de raadsman wordt eveneens door de rechtbank verworpen. De rechtbank is van oordeel dat uit de aangehaalde taps van de diverse telefoongesprekken reeds blijkt dat verdachte een substantiële rol had in het geheel en dat hij van de bedoeling van de diverse activiteiten op de hoogte was. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de organisatie het oogmerk had om misdrijven te plegen.
18. Uit het hiervoor onder 1 tot en met 13 overwogene volgt reeds dat de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht. Uit de verschillende taps die zich in het dossier bevinden, volgt dat verschillende natuurlijke en rechtspersonen betrokken zijn geweest bij de transactie waar voornoemd feit op ziet. Over deze en andere transacties is veelvuldig gecommuniceerd. Opvallend is dat daarbij steeds dezelfde namen van personen en bedrijven naar voren komen. Ook hebben tussen voornoemde natuurlijke personen diverse ontmoetingen plaatsgevonden. Gelet op de continuïteit van de contacten en de onderlinge afstemming is er een bepaalde organisatiegraad aanwezig. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit de getapte telefoongesprekken blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 7] in de periode 11 april tot eind mei 2006 veelvuldig telefonisch contact heeft met verdachte, [J] en [C]. Verdachte werkt in deze periode bij het bedrijf [bedrijf q], en heeft veelvuldig contact met [O], [K] en [I]. Op 19 mei 2006 is er een bespreking in Denemarken waarbij in ieder geval medeverdachte[medeverdachte 7] , [J], [C] en [R] aanwezig waren. Uit de getapte telefoongesprekken in december 2006 en januari 2007 blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 7] veelvuldig contact heeft met verdachte (waarbij de rechtbank alleen acht slaat op gesprekken met een zakelijke inhoud) en [C]. Verdachte heeft ook in deze periode zeer geregeld contact met [O] en [I]. Uit deze gesprekken blijkt dat de genoemde personen al langere tijd samen werkten. De rechtbank wijst met name op de volgende taps:
- 22 mei 2006; medeverdachte [medeverdachte 7] spreekt met NN uit Denemarken: “voor mij is het belangrijk (…) om jou te zien en om [C] en de grote man in Amsterdam te ontmoeten, om er zeker van te zijn dat voor de nieuwe lijnen, met name de Dolchit-lijn, dat dat goed loopt” ;
- 7 juni 2006; verdachte belt met medeverdachte[medeverdachte 7] : “als C gewoon met S gewoon normale dingen op gang houdt dan hebben we in ieder geval twee vaste eh.. inkomstenbronnen die los staan van eh.. andere dingen” ;
- 4 januari 2007; medeverdachte [medeverdachte 7] belt met verdachte:[medeverdachte 7] “(…)ze gaan nu de schade verhalen (…) op [C], op jou, op [O] en op mij, want die exporters lopen nu miljoenen mis, want zij worden voor de BTW aangeslagen” .
De rechtbank is van oordeel dat hieruit valt af te leiden dat er sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
19. Uit het feit dat bedoelde personen in dat duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband in ieder geval één strafbaar feit hebben gepleegd (zie de bewezenverklaring van feit 1), volgt het criminele oogmerk. Voorts volgt het criminele oogmerk uit de wijze waarop alle betrokken personen met elkaar over de handel spreken. Dat dit oogmerk niet altijd is verwezenlijkt, doet voor een bewezenverklaring van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht niet ter zake. De wetenschap dat de organisatie de bedoeling heeft om ernstige misdrijven voor te bereiden is voldoende en die bedoeling volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit na te melden bewijsmiddelen.
20. Met betrekking tot de betrokkenen bij het duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsoverweging van feit 1 volgt de betrokkenheid van de bedrijven [bedrijf j], [bedrijf k], [bedrijf q] en [bedrijf l]. In de gesprekken over de transactie tussen deze bedrijven komen verschillende natuurlijke personen voor. Verdachte werkte in de periode dat de transactie van feit 1 plaatsvond bij [bedrijf q] . Hij komt in de diverse taps naar voren als een belangrijk persoon, die van alle handelsactiviteiten op de hoogte is. Dit geldt eveneens voor medeverdachte [medeverdachte 7] . [O] was de directeur van het bedrijf [bedrijf q] . [J] en [T] waren vertegenwoordigers van [bedrijf k]en [bedrijf p] en [K] was een vertegenwoordiger van [bedrijf l] .
Uit een tap van een telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 7] volgt de betrokkenheid van [C]. Medeverdachte [medeverdachte 7] zegt hier: [C] zegt tegen mij … je wordt bedankt, jij en je broer, want ik heb zaken met [bedrijf q] gedaan maar die schijnen nu niet een actief BTW-nummer te hebben gehad…(..).. In een ander gesprek zegt medeverdachte [medeverdachte 7] hierover tegen verdachte: De Engelse fiscus schrijft gewoon…(..)…dat alle exportdeals met [bedrijf q] niet onder het nultarief mogen vallen omdat [bedrijf q] geen actief BTW-nummer heeft.(..).. deals vanaf 15 mei .(..)maar het gaat nog verder, dat is de reden dat ons geld niet komt .(…) …maar het gaat nog verder, ze gaan nu de schade verhalen(..).op [C], op jou, op [O]en op mij, want die exporters lopen nu miljoenen mis, want zij worden nu voor de BTW aangeslagen. De betrokkenheid van de natuurlijke personen [C] en [R] volgt bovendien uit de taps van 16 mei 2006 met nummers 230 en 231 . Deze gaan over een ontmoeting in Denemarken , waarbij in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 7] en de grote baas, [R], aanwezig zullen zijn. Uit de tap met nummer 234 volgt dat er nog meer personen naar Denemarken zullen komen. Ter terechtzitting van 6 maart 2008 heeft medeverdachte [medeverdachte 7] bevestigd dat hij in het weekend van 19 mei 2006 in Denemarken was. Hij was daar om [C] aan [J] te introduceren. [R] was daar ook bij, aldus medeverdachte [medeverdachte 7] . Ook heeft hij ter terechtzitting van 6 maart 2008 verklaard dat hij in maart 2006 in Dubai een ontmoeting heeft gehad met [R].
Voor de betrokkenheid van de overige in de tenlastelegging genoemde personen en bedrijven ([medeverdachte 6], [A] en [bedrijf b]) is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs geleverd.
21. Het criminele oogmerk van de organisatie volgt, afgezien van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, onder meer uit de tap van een gesprek van 16 mei 2006, nummer 210 . Medeverdachte [medeverdachte 7] zegt hier tegen verdachte: ’t is witwassen van geld [verdachte], dit, zonder facturen, dan komt er crimineel geld in een bedrijf terecht. J kan geld overmaken naar een privé nummer. Dat kan vanuit Andorra. Je kan het ook doen vanuit waar ik vorige week was, want daar is het überhaupt niet gereguleerd. Uit een gesprek van dezelfde datum, tap nummer 192 , volgt ook dat bepaalde informatie niet openbaar mag worden, hetgeen een crimineel oogmerk impliceert. Verdachte zegt dan tegen een NNman: Geef mij straks even jouw andere nummer. Ik heb nu een Belgisch nummer. Dat heb ik net gekocht dus dat is helemaal safe. Dan kan ik jou daar effe over bellen straks, oké?
Ook volgt het criminele oogmerk uit de taps die onder 18 en 20 zijn aangehaald.
Ten slotte volgt het criminele oogmerk uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 10], met betrekking tot de activiteiten in de periode augustus tot november 2006. Volgens hem heeft hij vanaf het eerste moment dat hij contact had met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 7] aangegeven dat er sprake zou zijn van een BTW-fraude in Engeland. De grote lijn was duidelijk voor hen. Dit leidde niet tot vragen, aldus [medeverdachte 10] .
22. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
23. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij grondt haar oordeel dat verdachte dit feit heeft begaan op de navolgende bewijsmiddelen.
24. Allereerst heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaring van [getuige] . Hij heeft aangegeven dat verdachte hem in november 2006 heeft gebeld met het verzoek salarisstroken op te maken. De salarisstroken zouden werkzaamheden bij [bedrijf m] betreffen voor de periode maart 2006 tot en met december 2006. Verdachte heeft hem vervolgens faxberichten met de benodigde gegevens toegestuurd. [getuige] kan zich niet herinneren of hij de eigenaar van [bedrijf m] hierover heeft gesproken en hij weet ook niet of verdachte gemachtigd was om namens het bedrijf op te treden. Het is in ieder geval niet de normale gang van zaken om enkel en alleen op aangeven van iemand die zegt een werknemer te zijn de loonstroken te vervaardigen, aldus [getuige]. De loonstroken, alsmede een melding loonheffingen, heeft hij vervolgens wel vervaardigd .
Dat verdachte voornoemd verzoek aan [getuige] heeft gericht, volgt voorts uit de brief d.d. 5 december 2006, die als bijlage in het dossier is gevoegd .
Het voorgaande vindt bovendien bevestiging in de tap van een telefoongesprek tussen verdachte en [getuige], d.d. 7 december 2006 . Hierin zegt [getuige]onder meer: Ik kan ze morgen maken. Daar gaat het niet om, alleen zit er wel een probleem..dat ik even moet weten wat voor activiteiten het bedrijf ..neemt. Verderop in het gesprek zegt hij: Ik hoop ook niet dat ze veel problemen gaan geven met …dat je 15 maart in dienst bent en dat we het nu pas melden.
[N] heeft verklaard , dat verdachte tot november 2006 eigenlijk niets heeft gedaan voor [bedrijf m]. Nadien heeft hij voor het eerst contacten gelegd voor zijn bedrijf. Het uitbetalen op commissiebasis kon niet volgens verdachte, aangezien hij failliet was verklaard. Daarom is pas zo laat besloten de loonstroken op te laten maken, aldus [N].
25. De raadsman van verdachte heeft als verweer gevoerd dat verdachte wel degelijk werkzaamheden voor [bedrijf m] heeft verricht in de periode april tot en met juni 2006. Het salaris zou echter pas worden uitbetaald, als er geld binnen was gekomen.
26. De rechtbank verwerpt voornoemd verweer, gelet op de verklaring van [N] dat verdachte tot november 2006 eigenlijk niets voor zijn bedrijf heeft gedaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de stelling dat verdachte in de periode vóór november 2006 werkzaamheden zou hebben verricht, niet aannemelijk is geworden.
27. Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 maart 2008 bekend , dat hij het bedrag van
€ 10.000,--, waarop in de tenlastelegging van feit 4 wordt gedoeld, niet heeft opgegeven aan zijn curator, zulks terwijl hij in staat van faillissement was verklaard.
Eerder had verdachte al verklaard , dat hij in de periode februari tot en met mei 2006 een bedrag van circa € 10.000,-- had gehad van [O] in verband met transacties tussen [bedrijf q] en [bedrijf l], zonder dit op te geven aan zijn curator. Daarbij heeft hij uitdrukkelijk aangegeven, dat hij wel wist dat hij dit moest doen.
De faillietverklaring van verdachte is op 9 september 2003 uitgesproken door de rechtbank te Dordrecht .
De curator van verdachte, A. Dunsbergen, heeft aangifte gedaan van deze bedrieglijke bankbreuk .
28. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
29. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
30. De inkomsten van € 10.000,-- waarop dit feit ziet, heeft verdachte verworven van [bedrijf q], zo volgt uit zijn eigen verklaring . In het kader van feit 3 heeft de rechtbank weliswaar overwogen dat [bedrijf q] een onderdeel vormde van de criminele organisatie waartoe ook verdachte behoorde, maar dat wil niet zeggen dat alle handel van dit bedrijf als illegaal kan worden aangemerkt. Nu zich in het dossier geen informatie bevindt over de herkomst van dit bedrag, kan niet worden vastgesteld dat dit geld van een misdrijf afkomstig is. Er is derhalve geen sprake van witwassen in de zin van artikel 420bis, eerste lid en aanhef onder b, Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/993110-05:
Verdachte heeft,
in de periode van 25 juni 2004 tot en met 30 maart 2005 in Nederland,
terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van
9 april 2003, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, baten ten bedrage van 20.377,84 Euro
niet verantwoord,
immers heeft hij, verdachte, gelden laten storten die hem toekomen op een bankrekeningnummer
RABO Bank nummer [nummer] op naam van [verdachte] welke niet bekend was bij de curator.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/994002-07:
Verdachte heeft,
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007
in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk
telkens tezamen en in vereniging met anderen,
telkens een geschrift, te weten:
- een purchase Order (bijlage D-la) en
- twee verkoopfacturen (bijlage D-1 b en/of D-2a)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk opgemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) telkens
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Purchase Order en
facturen de suggestie gewekt dat telkens
- sprake is van een koopovereenkomst tussen een verkoper ([bedrijf j] of [bedrijf k]) en een koper ([bedrijf k] of [bedrijf l])
terwijl aan die Purchase Order en facturen geen reële overeenkomsten tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en
- het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en
- de vereiste wilsovereenstemming voor rechtsgeldige overeenkomsten heeft ontbroken, maar dat de betreffende schijntransacties slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Verdachte heeft,
in de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006, in Nederland,
geschriften, te weten:
- een Melding Loonheffingen (bijlage D-86) en
- loonstroken (bijlage D-91 tot en met D-100)
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk doen of laten opmaken,
immers heeft hij, verdachte,
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Melding Loonheffingen en
die loonstroken doen voorkomen dat
- verdachte ingaande 15 maart 2006 ten behoeve van [bedrijf m] werkzaamheden heeft verricht en
- op die loonstroken laten vermelden en/of doen vermelden dat verdachte van [bedrijf m] salaris heeft ontvangen,
terwijl in werkelijkheid verdachte tot november 2006 geen werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf m]
heeft verricht en over de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006 geen salaris heeft ontvangen van die [bedrijf m], zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Verdachte heeft,
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007
in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk
opzettelijk
deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of de natuurlijke personen:
- [medeverdachte 7] en
- [O] en
- [J] en
- [T] en
- [K] en
- [C] en
- [R] en
de rechtspersonen:
- [bedrijf j] en
- [bedrijf k] en
- [bedrijf p] en
- [bedrijf l] en
- [bedrijf q]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het valselijk opmaken van geschriften, te weten facturen bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken (als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
Verdachte heeft,
in de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 te Gorinchem en/of Utrecht,
terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 9 september 2003 (Faillissementsnummer [nummer]) failliet is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), een bate niet verantwoord,
hebbende hij, verdachte,
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij in genoemde periode een bedrag van 10.000,--
euro had ontvangen voor werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf q] (bijlage D.38).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/993110-05:
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/994002-07:
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Het onder 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Doen plegen van valsheid in geschrift
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Het onder 4 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Naar het oordeel van de rechtbank is een gevangenisstraf van lange duur de enige passende sanctie.
Alhoewel de rechtbank tot een ander oordeel komt dan de officier van justitie wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, oordeelt zij de bewezenverklaarde feiten dusdanig ernstig dat met de gevorderde straf van het openbaar ministerie niet kan worden volstaan. Voor de op te leggen gevangenisstraf en de duur daarvan zijn in het bijzonder de volgende omstandigheden van belang.
Voor de rechtbank telt erg zwaar dat de fraude op geraffineerde wijze heeft plaatsgevonden door middel van schijnconstructies en de grote schade die is toegebracht aan het vertrouwen in het internationale handelsverkeer. Het handelen van verdachte heeft een corrumperend effect op het reguliere handels- en betalingsverkeer en is bovendien concurrentievervalsend. Als lid van een criminele organisatie heeft verdachte een belangrijk aandeel gehad in frauduleuze transacties met CPU's. Er zijn valse facturen opgemaakt om de schijnconstructies mogelijk te maken. Door het gebruik maken van valse facturen wordt het systeem van belastingheffing, dat is gebaseerd op juistheid en betrouwbaarheid ondermijnd. Daarmee hebben verdachte en zijn mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op het internationale stelsel van belastingheffing en de doelstellingen van de Europese Unie.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk, waarmee schuldeisers ernstig worden benadeeld. Het ging de verdachte in alle bewezen verklaarde strafbare feiten uitsluitend om het eigen persoonlijk financieel gewin ten koste van anderen.
De rechtbank heeft anderzijds meegewogen dat bij de schorsing van de voorlopige hechtenis aan verdachte gedurende langere tijd voorwaarden zijn opgelegd die hem ernstig in zijn bewegingsvrijheid hebben beknot.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- De inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 16 januari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte op 20 juli 2004 door de Rechtbank Zwolle Lelystad is veroordeeld op grond van betrokkenheid bij BTW-fraude met mobiele telefoons, welke uitspraak op 10 oktober 2007 door het Gerechtshof Arnhem is bevestigd. Verdachte heeft hierbij een gevangenisstraf van 23 maanden opgelegd gekregen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte is tegen dit arrest in cassatie gegaan.
- Een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Reclassering Nederland
d.d. 23 maart 2007, opgemaakt door E. Yavuz-Aydogan, reclasseringswerker. Aangezien het hier om een ontkennende verdachte gaat, heeft de reclassering zich onthouden van een strafadvies.
De gelden op de rekening bij de ABN-AMRO bank met nummer [nummer] ten name van [verdachte], waarop beslag is gelegd, zal worden verbeurd verklaard, aangezien
met behulp hiervan het ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/993110-05 onder 3 bewezenverklaarde is begaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33A, 47, 57, 140, 225 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 op de dagvaarding met parketnummer 16/993110-05 ten laste gelegde feiten en het onder 5 op de dagvaarding met parketnummer 16/994002-07 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 op de dagvaarding met parketnummer 16/993110-05 ten laste gelegde feit en de onder 1, 2, 3 en 4 op de dagvaarding met parketnummer 16/994002-07 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van drie jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: de gelden op de rekening bij de ABN-AMRO bank met nummer [nummer] ten name van [verdachte].
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Wassing, S.C. Hagedoorn en A.J.P. Schotman, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2008.