ECLI:NL:RBUTR:2008:BG5273

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/442196-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens klachtdelicten

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 31 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, vertegenwoordigd door raadsvrouwe mr. B. Roodveldt. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van de verdachte voor seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden in augustus 2002. De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de ten laste gelegde feiten klachtdelicten zijn en er geen klacht is ingediend door het slachtoffer. Het klachtvereiste was van kracht tot 1 oktober 2002, en aangezien de feiten zich voor deze datum hebben voorgedaan, is het van belang dat er een klacht is ingediend om vervolging mogelijk te maken.

De officier van justitie heeft bevestigd dat de feiten zijn gepleegd in de periode waarin het klachtvereiste nog gold en heeft eveneens gesteld dat er geen klacht is ingediend door het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer in overweging genomen en vastgesteld dat er geen bewijs is dat het slachtoffer heeft aangegeven vervolging te wensen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de afwezigheid van een klacht van het slachtoffer, in combinatie met de geldende wetgeving ten tijde van de feiten, betekent dat het OM niet kan overgaan tot vervolging. De rechtbank heeft de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar vervolging voor de ten laste gelegde feiten. Deze uitspraak is gedaan na het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2008, waarbij de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden zorgvuldig heeft afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/442196-08
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]1978 te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
Raadsvrouwe: mr. B. Roodveldt, advocaat te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouwe van verdachte heeft een preliminair verweer gevoerd.
Zij stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten klachtdelicten betreffen, dat wil zeggen dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging overgaat anders dan na klacht. Bij wetswijziging is dit klachtvereiste met ingang van
1 oktober 2002 vervallen.
De raadsvrouwe stelt dat de seksuele handelingen tussen het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte zich hebben voorgedaan in de periode van augustus 2002. In die periode gold nog het klachtvereiste. Een dergelijke klacht ontbreekt en ook anderszins is niet gebleken dat [slachtoffer] vervolging tegen verdachte heeft gewenst.
Dit betekent dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in augustus 2002. Op dat moment gold nog het klachtvereiste. Een klacht kan ingelezen worden indien het slachtoffer, in casu [slachtoffer], bij de politie dan wel bij de rechter-commissaris zou hebben verklaard dat hij een vervolging van verdachte wil. Dit is niet het geval.
De consequentie hiervan is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Uitgaande van de eigen verklaring van verdachte en de verklaring van het slachtoffer, gaat de rechtbank er van uit dat de seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden in augustus 2002, in ieder geval vóór 1 oktober 2002, de datum waarop de wetswijziging met betrekking tot het klachtvereiste is ingegaan.
De rechtbank concludeert daaruit dat op het moment van de seksuele handelingen het klachtvereiste nog gold.
De rechtbank heeft geconstateerd dat een klacht van het slachtoffer [slachtoffer] ontbreekt, dat het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard geen aangifte jegens verdachte te willen doen en dat hij geen strafvervolging jegens verdachte wenste.
Hieruit volgt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vervolging voor zover betrekking hebbend op de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.F. Dekking, J.K.J. van den Boom en J.W. Veenendaal, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2008.