ECLI:NL:RBUTR:2008:BG5259
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaak wegens gebrek aan klacht
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 31 oktober 2008, is de verdachte beschuldigd van seksuele handelingen met een minderjarige in de periode van 1 januari 2000 tot en met 9 oktober 2002. De raadsman van de verdachte heeft ter zitting een preliminair verweer gevoerd, waarin hij betoogde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Dit betoog was gebaseerd op het feit dat er in de ten laste gelegde periode een klachtvereiste gold, en dat het slachtoffer, geboren in 1986, geen klacht had ingediend en ook geen aangifte wenste te doen tegen de verdachte.
De officier van justitie bevestigde dat de feiten zich hebben voorgedaan in augustus 2002, toen het klachtvereiste nog van kracht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen klacht van het slachtoffer is ingediend en dat het slachtoffer heeft verklaard geen aangifte te willen doen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen basis was voor strafvervolging, aangezien het slachtoffer niet heeft aangegeven vervolging te wensen.
De rechtbank overwoog dat de seksuele handelingen, volgens de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer, hebben plaatsgevonden vóór de wijziging van de wet op 1 oktober 2002, waardoor het klachtvereiste verviel. Gezien het ontbreken van een klacht en de wens van het slachtoffer om geen aangifte te doen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2008.