ECLI:NL:RBUTR:2008:BG5259

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/442195-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaak wegens gebrek aan klacht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 31 oktober 2008, is de verdachte beschuldigd van seksuele handelingen met een minderjarige in de periode van 1 januari 2000 tot en met 9 oktober 2002. De raadsman van de verdachte heeft ter zitting een preliminair verweer gevoerd, waarin hij betoogde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Dit betoog was gebaseerd op het feit dat er in de ten laste gelegde periode een klachtvereiste gold, en dat het slachtoffer, geboren in 1986, geen klacht had ingediend en ook geen aangifte wenste te doen tegen de verdachte.

De officier van justitie bevestigde dat de feiten zich hebben voorgedaan in augustus 2002, toen het klachtvereiste nog van kracht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen klacht van het slachtoffer is ingediend en dat het slachtoffer heeft verklaard geen aangifte te willen doen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen basis was voor strafvervolging, aangezien het slachtoffer niet heeft aangegeven vervolging te wensen.

De rechtbank overwoog dat de seksuele handelingen, volgens de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer, hebben plaatsgevonden vóór de wijziging van de wet op 1 oktober 2002, waardoor het klachtvereiste verviel. Gezien het ontbreken van een klacht en de wens van het slachtoffer om geen aangifte te doen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2008.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/442195-08
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Raadsman: mr. P.P.C.M. Waarts, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een preliminair verweer gevoerd.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste feiten heeft de raadsman bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat aan verdachte ten laste is gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 9 oktober 2002 te Amersfoort tezamen en in vereniging met anderen of een ander seksuele handelingen heeft verricht bij het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1986. Ten tijde van de ten laste gelegde periode tot 1 oktober 2002 gold een klachtvereiste. Uit de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] blijkt dat hij geen klacht heeft gedaan en ook geen aangifte wenste te doen tegen verdachte [verdachte] en derhalve volgt daaruit dat hij ook strafvervolging wenste van verdachte.
Met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie ter zitting verklaard dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in augustus 2002. Op dat moment gold nog het klachtvereiste. Een klacht kan ingelezen worden wanneer het slachtoffer, in casu [slachtoffer], bij de politie dan wel bij de rechter-commissaris zou hebben verklaard dat hij een vervolging van verdachte wil. Dit is niet het geval.
De consequentie hiervan is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Uitgaande van de eigen verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] in 2000 heeft leren kennen en de verklaring van het slachtoffer dat hij op het moment van de seksuele handelingen nog 15 jaar was , gaat de rechtbank er van uit dat de seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden vóór 1 oktober 2002, de datum waarop de wetswijziging met betrekking tot het klachtvereiste in ingegaan.
De rechtbank concludeert daaruit dat op het moment van de seksuele handelingen het klachtvereiste nog gold.
De rechtbank heeft geconstateerd dat een klacht van het slachtoffer [slachtoffer] ontbreekt en dat het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat hij geen aangifte jegens verdachte wenst te doen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat [slachtoffer] vervolging wenst. Daarom zal het Openbaar Ministerie ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk worden verklaard.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vervolging voor zover betrekking hebbend op de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.W. Veenendaal, J.K.J. van den Boom en J.F. Dekking, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2008.