ECLI:NL:RBUTR:2008:BG4948

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600955-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van levensgezel met noodweer en noodweerexces als verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn levensgezel. De feiten vonden plaats op 2 augustus 2008 en 29 januari 2008 in Amersfoort. De verdachte heeft op 2 augustus 2008 zijn partner, [aangever 1], met een houten stok geslagen, wat resulteerde in een gebroken linkerarm en diverse kneuzingen. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat het slachtoffer hem eerst met een pan op zijn hoofd had geslagen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de reactie van de verdachte disproportioneel was en dat hij geen beroep op noodweer kon doen.

Daarnaast was er een tweede feit op 29 januari 2008, waarbij de verdachte zijn levensgezel een klap gaf in de auto, nadat zij uit boosheid een hendel van de ruitenwisser had kapotgetrapt. Ook hier werd het beroep op noodweer afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een acute noodweersituatie verkeerde.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringscontact. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte en het slachtoffer ervoor hebben gekozen om samen verder te gaan, ondanks de ernstige gevolgen van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600955-08
Datum uitspraak: 19 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 te Curaçao,
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 november 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.Primair
hij één of meermalen op of omstreeks 02 augustus 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, aan [aangever 1], zijnde verdachtes levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (namelijk een gebroken (linker) arm, en/of een aantal ernstige kneuzingen), heeft toegebracht, door voornoemde [aangever 1] (telkens) opzettelijk één of meermalen met een (houten) stok, in elk geval een hard voorwerp, met grote kracht tegen haar armen en/of benen en/of hoofd en/of borst en/of buik en/of rug, in elk geval tegen een aantal lichaamsdelen, te slaan en/of met grote kracht tegen haar armen en/of benen en/of hoofd en/of borst en/of buik en/of rug, in elk geval tegen een aantal lichaamsdelen, te schoppen, en/of omver en/of tegen één of meer harde voorwerpen te duwen en/of te gooien;
Subsidiair
hij één of meermalen op of omstreeks 02 augustus 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, (telkens) opzettelijk mishandelend [aangever 1] één of meermalen met een (houten) stok, in elk geval een hard voorwerp, met (grote) kracht tegen haar armen en/of benen en/of hoofd en/of borst en/of buik en/of rug, in elk geval tegen een aantal lichaamsdelen, heeft geslagen en/of met (grote) kracht tegen haar armen en/of benen en/of hoofd en/of borst en/of buik en/of rug, in elk geval tegen een aantal lichaamsdelen, heeft geschopt, en/of omver en/of tegen één of meer harde voorwerpen heeft geduwd en/of gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken (linker) arm en/of één of meer ernstige kneuzingen), althans (telkens) enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2008 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel, althans een persoon, te weten [aangever 1], meermalen,
althans eenmaal, tegen haar hoofd en/of neus heeft geslagen/gestompt, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De bewezenverklaring
Ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 2 augustus 2008 te Amersfoort zijn partner [aangever 1] met een stok heeft geslagen. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting verklaard dat zij verdachte eerst met een pan op zijn hoofd heeft geslagen en dat verdachte in reactie hierop haar met een stok heeft geslagen. Uit de medische informatie over het slachtoffer blijkt dat zij een gebroken linkerarm en diverse bloeduitstortingen op haar borst, buik en rug heeft opgelopen.
Ten aanzien van feit 2
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het latere slachtoffer op 29 januari 2008 in de auto het hendeltje waarmee de ruitenwissers aangezet kunnen worden uit boosheid kapot heeft getrapt en dat hij in reactie hierop met zijn rechterhand in de richting van het slachtoffer een beweging maakte en hierbij haar neus raakte. Het slachtoffer heeft in een brief aan de officier van justitie kenbaar gemaakt dat zij en verdachte woorden kregen in de auto en dat zij de ruitenwisser (de rechtbank begrijpt de hendel waarmee de ruitenwissers aangezet kunnen worden) kapot heeft getrapt. Het slachtoffer heeft verklaard dat dit gebeurde terwijl verdachte achter het stuur zat. In reactie hierop heeft verdachte haar een klap gegeven. Het slachtoffer heeft bij de politie verklaard dat zij op het moment dat ze werd geraakt geen pijn voelde, maar later wel een blauwe plek had.
In het dossier bevindt zich een foto van het gezicht van het slachtoffer waarop een wondje op haar neus te zien is.
De rechtbank acht, gelet op voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.Primair
op 02 augustus 2008 te Amersfoort, aan [aangever 1], zijnde verdachtes levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (namelijk een gebroken linkerarm, en een aantal ernstige kneuzingen), heeft toegebracht, door voornoemde [aangever 1] opzettelijk meermalen met een houten stok, met grote kracht tegen haar armen en benen en hoofd en borst en buik en rug, te slaan;
2.
op 29 januari 2008 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [aangever 1], eenmaal, tegen haar neus heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Beslissing omtrent gevoerde verweren
De rechtbank zal deze verweren die betrekking hebben op de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte hieronder gezamenlijk behandelen.
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting namens de verdachte een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer en dat verdachte niets anders kon doen dan te handelen zoals hij heeft gedaan, om dit te stoppen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door het latere slachtoffer meermalen met een pan op zijn hoofd is geslagen. Hierdoor is verdachte ten val gekomen. Om dit slaan af te kunnen weren, heeft hij het slachtoffer geslagen met zijn stok.
Ter terechtzitting heeft het slachtoffer [aangever 1] verklaard dat, in tegenstelling tot hetgeen zij bij de politie heeft verklaard, zij begonnen is met het slaan, door verdachte met een pan op zijn hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft de verklaring van verdachte, ten aanzien van zijn verdediging, bevestigd in haar ter terechtzitting afgelegde verklaring.
Noodweer
De rechtbank wil wel aannemen dat, gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring door het slachtoffer, verdachte zich in een situatie bevond waarin de verdediging, van zichzelf, tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke gewelddadige aanranding door het slachtoffer geboden was. Het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dit heeft aangewend waren naar het oordeel van de rechtbank echter disproportioneel in de geschetste situatie, zodat de verdachte een beroep op noodweer ter rechtvaardiging van het feit moet worden ontzegd.
Noodweerexces
Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging van verdachte, die door het door het slachtoffer toegepaste geweld is veroorzaakt, zoals de raadsman heeft aangevoerd. De verdachte heeft immers, zoals hij zelf heeft verklaard, [aangever 1] bewust niet in de richting van haar hoofd geslagen, omdat hij weet dat hij met zijn kracht haar dan misschien wel dood had kunnen slaan. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op het moment van het slaan niet van de wereld was en zichzelf goed onder controle had.
Naar het oordeel van de rechtbank was er aldus geen sprake van een hevige gemoedsbeweging van waaruit verdachte heeft gehandeld, maar heeft verdachte eerder berekenend gehandeld, zodat verdachte een beroep op noodweerexces ter rechtvaardiging van zijn handelen moet worden ontzegd.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting namens de verdachte een beroep gedaan op noodweer. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zichzelf en de auto door het latere slachtoffer en dat verdachte niets anders kon dan te handelen zoals hij heeft gedaan, om dit te stoppen.
Noodweer
Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat het slachtoffer en de verdachte ruzie hadden in de auto en dat het slachtoffer een trappende beweging heeft gemaakt in de richting van het stuur van het voertuig, welke op dat moment werd bestuurd door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen het slachtoffer en de verdachte tijdens de zitting naar voren hebben gebracht voldoende aannemelijk is geworden dat er door de voortdurende ruzie en de trappende beweging van het slachtoffer een gevaarlijke situatie in het verkeer ontstond. De verdachte heeft het slachtoffer een klap gegeven om te bewerkstelligen dat zij haar gedrag zou stoppen. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve.
De strafbaarheid van het feit
Gelet op het hiervoor overwogene is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel
Het onder 2 bewezenverklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte moet voor wat betreft dat feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
bn
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit voor het onder 1 bewezenverklaarde feit uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 28 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact met hierbij een meldingsgebod, een alcoholverbod en ambulante behandeling.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank zwaar laten wegen, dat verdachte en zijn partner er voor hebben gekozen om samen verder te gaan. Ondanks het feit dat verdachte zich veel te veel heeft laten gaan. Daardoor heeft het slachtoffer een breuk opgelopen in haar onderarm en diverse bloeduitstortingen. Door de breuk in haar onderarm is het slachtoffer zes dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis. Door dit handelen heeft verdachte zich ronduit onbehoorlijk gedragen jegens zijn levensgezellin.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank laten meewegen dat uit het strafblad van verdachte niet is gebleken van andere veroordelingen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op:
- een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 19 september 2008, opgemaakt door M. Tijhuis, reclasseringswerker;
- een adviesrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 4 november 2008, opgemaakt door L. van de Schoor.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, om met name de ernst van de zware mishandeling te onderstrepen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde niet strafbaar.
Ontslaat de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 180 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 121 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht,
- met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.F. Bueno, Z.J. Oosting en R.P.G.L.M. Verbunt, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2008.
Mr. R.P.G.L.M. Verbunt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.