vonnis
RECHTBANK UTRECHT
241902 / HA ZA 08-4515 oktober 2008
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 241902 / HA ZA 08-45
Vonnis van 15 oktober 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUTHANDEL MOOREN B.V.,
gevestigd te Roelofarendsveen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.A. van Gorcom,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEAT BRANDWERENDE CONTRUCTIES B.V.,
gevestigd te Maarssen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.J.P. Selders.
Partijen zullen hierna Mooren en Heat genoemd worden.
in conventie en in reconventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het vonnis in incident van 18 juni 2008.
in conventie en in reconventie
2.1. Mooren heeft sedert 2004 verschillende goederen geleverd aan Heat.
2.2. Met de brief van 19 september 2007 heeft Coface Nederland Services B.V. (hierna te noemen: Coface) Heat bericht dat zij van Mooren opdracht heeft gekregen een vordering ten bedrage van EUR 78.008,22 ten gevolge van openstaande facturen te incasseren, nu Heat ondanks herhaalde verzoeken van Mooren met betaling daarvan in gebreke is gebleven.
2.3. De brief van Coface heeft niet tot enige betaling van Heat geleid.
2.4. Met het vonnis in incident van 18 juni 2008 is Heat -kort gezegd- veroordeeld tot betaling aan Mooren van een voorschot van EUR 50.000,- voor de duur van het geding.
3.1. Mooren vordert dat Heat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om aan Mooren te betalen een bedrag van EUR 77.562,68, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van EUR 3.500,- en vermeerderd met de contractuele rente (1% per maand of deel van een maand), danwel de wettelijke handelsrente, vanaf de vervaldata der facturen (14 dagen na factuurdatum) tot de dag der algehele voldoening, alles met veroordeling van Heat in de kosten van dit geding.
3.2. Heat voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3. Heat vordert dat Mooren bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot afgifte, althans tot het in het geding brengen van de door Heat getekende afleverbonnen ten aanzien van alle facturen, waarvan Mooren de betaling vordert, zulks binnen één week na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan Heat niet gehouden zal zijn om aan Mooren enige betaling te doen, met veroordeling van Mooren in de kosten van het geding.
3.4. Mooren voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
in conventie
4.1. Mooren legt aan haar vordering ten grondslag dat Heat in gebreke blijft de facturen te voldoen die haar zijn toegestuurd in verband met door Mooren geleverde goederen. Heat erkent een deel van het gevorderde bedrag te zijn verschuldigd maar nog niet tot betaling te zijn overgegaan omdat -kort gezegd- haar een deel van de door Mooren genoemde facturen niet bekend zijn, te hoge prijzen zijn berekend, uiteenlopende prijzen zijn berekend en ook overigens moet worden betwijfeld of wel is geleverd wat wordt gefactureerd.
4.2. De rechtbank zal deze vier punten van verweer achtereenvolgens beoordelen.
de ontvangst van de facturen
4.3. Mooren vordert betaling van een tweetal facturen uit 2005, een zevental facturen uit 2006 en een zestiental facturen uit 2007. Heat stelt dat de twee facturen uit 2005 en zes van de zeven facturen uit 2006 niet in haar administratie voorkomen en haar ook overigens volstrekt onbekend zijn. In dit verband voert zij verder aan dat volgens de factuur van
23 oktober 2006 voor een bedrag van EUR 18.975,66 goederen zouden zijn geleverd terwijl haar normaal gesproken voor een bedrag tussen EUR 200,- en maximaal EUR 8.000,- werd geleverd. Over deze factuur merkt zij verder nog op dat deze, volgens opgave van Mooren zelf, integraal is voldaan in drie delen.
4.4. In reactie op dit verweer heeft Mooren (als productie 10) een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat Heat op 19 april 2006 een bij de factuur van 13 maart 2006 behorend bedrag van EUR 2.747,79 heeft betaald onder vermelding van het factuurnummer behorend bij de factuur van 27 februari 2006. Dit betreft twee van de facturen waarvan Heat thans de ontvangst heeft betwist. Hoewel zij daartoe tijdens de comparitie van partijen in de gelegenheid is geweest heeft Heat niet nader toegelicht hóe het mogelijk is dat er bij de betaling van dat specifieke bedrag, behorende bij een factuur waarvan zij de ontvangst betwist, een factuurnummer wordt genoemd behorende bij een factuur waarvan zij eveneens stelt dat deze haar niet bekend is. Dit terwijl een nadere uitleg op dit punt wel op haar weg had gelegen. De rechtbank concludeert dan ook dat Heat bekend was met, in ieder geval, de facturen van 27 februari 2006 en 13 maart 2006. Voorts blijft onduidelijk hoe de stelling van Heat dat zij acht facturen niet zou hebben ontvangen zich verhoudt tot de betwisting van de volledige vordering van Mooren die is gebaseerd op vijfentwintig facturen. Aangezien Heat haar verweer omtrent de ontvangst van enkele facturen niet nader heeft onderbouwd kan haar stelling dat zij de door haar bedoelde acht facturen niet heeft ontvangen, niet tot afwijzing van de vordering van Mooren leiden.
4.5. Hetgeen Heat heeft opgemerkt omtrent de factuur van 23 oktober 2003 kan dit oordeel niet anders maken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het de rechtbank immers niet duidelijk hoe de stelling dat de op deze (wel betaalde) factuur vermelde goederen niet zouden zijn geleverd, ter onderbouwing kan dienen voor het verweer dat de andere facturen níet zijn ontvangen.
4.6. Door Heat wordt ter onderbouwing van dit punt van verweer aangevoerd dat Mooren in 2007 voor de door haar geleverde Pregyfeu platen hogere dan de mondeling overeengekomen prijzen in rekening heeft gebracht. Zij heeft daar niet eerder op gereageerd omdat zij er in goed vertrouwen van uit is gegaan dat Mooren conform de prijsafspraken factureerde. De afgesproken prijzen waren, in tegenstelling tot de gefactureerde prijzen, marktconform ter onderbouwing waarvan Heat verwijst naar door haar in het geding gebrachte facturen van een andere leverancier.
4.7. Mooren stelt dat het juist is dat er tussen partijen prijsafspraken waren over de te leveren Pregyfeu platen maar naar zij stelt zijn de gefactureerde bedragen, de daarbij afgesproken bedragen. Daarnaast heeft zij in algemene zin aangevoerd, daarbij verwijzend naar hetgeen is bepaald in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat het op de weg van Heat had gelegen eerder te protesteren tegen de leveringen en de in de facturen opgenomen bedragen.
4.8. De rechtbank stelt vast dat Heat heeft erkend de facturen van 2007, waarop deze producten zijn vermeld, te hebben ontvangen. Dit betreft derhalve facturen over de periode van 12 februari 2007 tot en met 16 juli 2007. Uit de stellingen van partijen blijkt voorts dat Heat tegen de in deze facturen opgenomen prijzen niet eerder heeft geageerd dan met de brief van haar raadsman van 15 oktober 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Heat daarmee niet tijdig geprotesteerd tegen de inhoud van deze facturen. Hoewel het bepaalde in artikel 6:89 BW (waarnaar Mooren verwijst) omtrent het protesteren terzake een gebrek in de prestatie niet geldt voor het opstellen en verzenden van een factuur, en evenmin als juist kan worden aanvaard dat slechts tijdig tegen de juistheid van een factuur bezwaar gemaakt kan worden binnen de door de schuldeiser gestelde betalingstermijn (zie HR 11 mei 2001, NJ 2001, 410), is de rechtbank van oordeel dat Heat door eerst 8 maanden na ontvangst van de eerste, en 3 maanden na ontvangst van de laatste van die betreffende facturen te protesteren, haar rechten op dat punt heeft verwerkt. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank niet enkel dat tijdsverloop maar tevens het feit dat de inhoud van de klacht van Heat -er zijn niet overeengekomen prijzen gefactureerd- van zodanige aard is dat dat reeds direct bij ontvangst van de facturen, zonder nader onderzoek had kunnen worden geconstateerd. Ook neemt de rechtbank daarbij uitdrukkelijk in overweging dat haar uit de door partijen overgelegde stukken, de ingenomen standpunten en hetgeen tijdens de comparitie van partijen naar voren is gebracht, duidelijk is geworden dat het Heat niet zonder meer mogelijk was de verschuldigde bedragen aan Mooren te betalen waardoor zij de betalingstermijnen heeft laten verstrijken en het totaal verschuldigde tot een zo hoog bedrag heeft kunnen oplopen. Ook in dat licht bezien brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid, overeenkomstig welke partijen zich jegens elkaar dienen te gedragen, mee dat Heat eerder bij Mooren had dienen te ageren tegen mogelijke onvolkomenheden in de facturen. De mogelijkheid dat zij er in goed vertrouwen van uit is gegaan dat Mooren conform de prijsafspraken factureerde is een omstandigheid die voor risico van Heat dient te blijven en kan dit oordeel dan ook niet anders maken. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
4.9. Door Heat is een aantal facturen van Mooren uit 2005, 2006 en 2007 in het geding gebracht waaruit blijkt dat Mooren verschillende, en daarmee onjuiste, prijzen in rekening heeft gebracht voor Conlit-P (20 mm), Rinoflam-S (15 mm) en Rinoflam-S (20 mm). Daarnaast stelt zij dat dit slechts voorbeelden zijn en dat zij kan aantonen dat ook voor andere materialen verschillende prijzen zijn gehanteerd maar dat een onderzoek daarnaar nog gaande is.
4.10. Mooren heeft aangegeven dat het juist is dat de prijzen schommelen maar naar zij stelt is dat steeds in overleg met Heat gebeurd en zijn die schommelingen marktconform. Zij heeft erkend dat er een fout is gemaakt in de factuur van 15 januari 2007 en in de factuur van 2 mei 2005 in het nadeel van Heat maar dat betreft slechts een bedrag van totaal
EUR 351,69 (EUR 335,56 respectievelijk EUR 16,13). Bovendien staat daartegenover een fout in de factuur van 23 oktober 2006 in het nadeel van Mooren ten bedrage van
EUR 464,62.
4.11. Primair geldt voor dit punt van verweer hetzelfde als eerder in 4.8 is overwogen. Ook dit punt van bezwaar tegen de inhoud van de facturen had door Heat eerder bij Mooren dienen te worden aangevoerd dan met de brief van 15 oktober 2007. Dit geldt temeer nu bij een deel van de facturen waarop dit punt van verweer ziet, sprake van een nog groter tijdsverloop. Dit staat reeds in de weg aan het slagen van dit punt van verweer. In het door Heat gevoerde verweer dat zij een deel van deze facturen niet tijdig zou hebben ontvangen (welk verweer door de rechtbank overigens reeds is verworpen) ziet de rechtbank nog wel aanleiding omtrent dit punt, ten overvloede, als volgt te overwegen.
4.12. Het enkele feit dat in de loop van de tijd verschillende prijzen voor dezelfde materialen in rekening worden gebracht betekent niet zonder meer dat er door Mooren onjuist is gefactureerd. Dit zou mogelijk anders zijn indien er vaste prijsafspraken zouden zijn geweest -maar dat daarvan sprake was is gesteld noch gebleken- of indien van dusdanige prijsschommelingen in een korte periode sprake is dat, zonder nadere toelichting, niet duidelijk is hoe deze zijn ontstaan.
4.13. Daarvan is voor wat betreft Conlit-P (20 mm) en Rinoflam-S (20 mm) geen sprake. Uit de door Heat in dit verband overgelegde facturen blijkt immers dat er voor Conlit-P (20mm) op 17 januari 2005 een bedrag van EUR 8,29 en 5 februari 2007 een bedrag van EUR 7,27 werd gefactureerd. Voor wat betreft Rinoflam-S (20 mm) blijkt uit die facturen dat er op 27 december 2006 een bedrag van EUR 19,80 en op 23 april 2007 een bedrag van EUR 24,63 in rekening werd gebracht. Dat dergelijke prijsschommelingen, gezien de marktontwikkeling op dat moment niet verklaarbaar zouden zijn is door Heat evenwel niet nader onderbouwd.
4.14. Uit de overgelegde facturen blijkt dat er voor Rinoflam-S (15 mm) op 27 december 2006 en op 8 januari 2007 EUR 17,20 per m2 werd gefactureerd, op 15 januari 2007
EUR 24,37, op 5 februari 2007 EUR 23,87 en op 23 april 2007 EUR 21,41. Met name het verschil in de week van 8 naar 15 januari 2007 is daarbij opvallend maar Mooren heeft met de door haar overgelegde productie 13 aangegeven dat er in de factuur van 15 januari 2007 abusievelijk een bedrag van EUR 24,37 per m2 is gefactureerd waar dit een bedrag dient te zijn van EUR 17,20. Hierop heeft Heat niet nader gereageerd. Van die correctie uitgaande heeft Mooren tot 15 januari 2007 een bedrag van EUR 17,20 in rekening gebracht en vanaf 5 februari 2007 een bedrag van EUR 23,87, enkele maanden later verlaagd naar EUR 21,41. Dat deze prijsschommelingen, gezien de marktontwikkeling op dat moment niet verklaarbaar zouden zijn is door Heat evenmin nader onderbouwd zodat ook dit niet aan toewijzing van de vordering van Mooren in de weg kan staan.
4.15. De stelling van Heat dat zij kan aantonen dat Mooren ook voor andere materialen verschillende prijzen heeft gehanteerd heeft zij niet nader onderbouwd. Gezien de gemotiveerde betwisting van Mooren had een nadere specificatie op dit punt wel op de weg van Heat gelegen. Gelet op de inmiddels verstreken tijd sinds de ontvangst van de desbetreffende facturen, kan zij in deze fase van de procedure niet volstaan met de enkele stelling dat een onderzoek naar het door Mooren in rekening brengen van verschillende prijzen voor dezelfde goederen nog gaande is.
4.16. Ook dit punt van verweer kan derhalve niet slagen.
is geleverd wat wordt gefactureerd
4.17. Door Heat zijn ter onderbouwing van haar stelling dat Mooren ten opzichte van haar leveringen teveel heeft gefactureerd, twee voorbeelden genoemd. Zij noemt de door Mooren met de factuur van 12 februari 2007 in rekening gebrachte onjuiste zaagspecificaties en de met dezelfde factuur in rekening gebrachte 30 niet geleverde Fermacell H2O-platen.
4.18. Door Mooren is tegen deze twee voorbeelden gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt op het standpunt stelt dat zij bij haar vordering in verband met de onjuiste zaagspecificaties reeds rekening heeft gehouden en een bedrag van EUR 445,54 in mindering heeft gebracht. De 30 niet geleverde platen zijn wel in rekening gebracht omdat die -kort gezegd- speciaal voor Heat zijn besteld, Heat de bestelling later annuleerde maar de leverancier die platen niet wilde terugnemen en zij in dat geval, volgens afspraak, wel bij Heat zouden worden gefactureerd.
4.19. Uit hetgeen partijen tijdens de comparitie van partijen naar voren hebben gebracht begrijpt de rechtbank dat over deze klachten wel eerder overleg tussen partijen is geweest. Gezien de daarbij ingenomen standpunten gaat de rechtbank er van uit dat Heat deze klachten binnen bekwame tijd bij Mooren heeft kenbaar gemaakt.
4.20. Heat stelt dat door de onjuiste zaagspecificatie door Mooren 16 Pregyfeu platen (12 mm) van 250 x 120 teveel in rekening zijn gebracht. Uit hetgeen Mooren aanvoert begrijpt de rechtbank dat dit niet door haar wordt betwist maar dat zij hiermee bij haar vordering reeds rekening heeft gehouden. Uitgaande van de juistheid van deze stelling van Heat berekent de rechtbank dat hierdoor 48 m2 (16 platen met een oppervlakte van 3 m2 per stuk) te veel in rekening zijn gebracht. Uitgaande van het door Mooren in rekening gebrachte bedrag van EUR 9,60 per m2 is een bedrag van EUR 460,80 (48 x EUR 9,60) excl. BTW, zijnde EUR 548,35 incl. BTW te veel gefactureerd. Aangezien Mooren bij haar vordering reeds rekening heeft gehouden met een bedrag van EUR 445,54 zal de rechtbank de in deze procedure toe te wijzen hoofdsom nog verminderen met een bedrag van EUR 102,81.
4.21. Door Mooren is erkend dat de 30 niet geleverde Fermacell H2O-platen niet aan Heat zijn geleverd. Zij beroept zich evenwel op de rechtsgevolgen van de afspraak met Heat inhoudende dat Heat deze platen wel diende te betalen indien de leverancier deze niet terug wilde nemen. Deze afspraak is door Heat betwist zodat de bewijslast van deze stelling op Mooren rust. Mooren heeft op dit punt evenwel geen specifiek bewijsaanbod gedaan. Weliswaar heeft zij in algemene zin aangeboden om haar stellingen te bewijzen door middel van getuigen die de deugdelijkheid en omvang van de bedoelde leveringen en facturen kunnen bevestigen, maar dat heeft geen betrekking op deze afspraak. Daarom zal de vordering strekkende tot betaling van deze platen (zijnde een bedrag van EUR 1.540,44 incl. BTW) worden afgewezen.
4.22. De stelling van Heat dat uit deze onjuiste facturering van Mooren kan worden afgeleid dat er ook nog andere leveringen teveel door Mooren in rekening zijn gebracht, kan de rechtbank niet volgen. Voor een dergelijke aanname volstaat een tweetal onjuiste factureringen (waarvan overigens reeds één gecorrigeerd) niet en het had dan ook op de weg van Heat gelegen deze stelling nader te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten zal de rechtbank daaraan voorbij gaan.
4.23. Dit punt van verweer slaagt derhalve in zoverre dat op de gevorderde hoofdsom in mindering zal worden gebracht een bedrag van EUR 102,81 alsmede een bedrag van
EUR 1.540,44.
4.24. Gelet op het vorenstaande zal de door Mooren gevorderde hoofdsom worden toegewezen tot een bedrag van EUR 75.919,43 (zijnde EUR 77.562,68 minus EUR 102,81 minus EUR 1.540,44).
4.25. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. Mooren heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan zij vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.26. Tegen de gestelde toepasselijkheid van de door Mooren gehanteerde algemene voorwaarden en de op grond daarvan verschuldigde contractuele rente is door Heat geen verweer gevoerd. Heat zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van de contractuele rente van 1% per maand of deel van een maand over de onderliggende factuurbedragen als opgenomen in de bijlage bij de brief van 19 september 2007 van Coface, vanaf de respectieve vervaldata van die onderliggende facturen tot aan de dag van voldoening. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de in dat overzicht opgenomen betaling van
EUR 11.047,75 ingevolge het bepaalde in artikel 6:44 BW in de eerste plaats strekt in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente.
4.27. Heat zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Mooren op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 1.785,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.643,85
4.28. Heat vordert -kort gezegd- dat Mooren wordt veroordeeld tot afgifte van de door Heat getekende afleverbonnen ten aanzien van alle facturen, waarvan Mooren de betaling vordert.
4.29. Mooren heeft gemotiveerd verweer gevoerd en tot afwijzing van deze vordering geconcludeerd. Desalniettemin heeft zij het merendeel van de verzochte afleverbonnen in het geding gebracht.
4.30. De rechtbank zal de vordering van Heat afwijzen. De rechtbank neemt daarbij uitdrukkelijk in overweging dat Mooren het merendeel van deze afleverbonnen al in het geding heeft gebracht en het, gezien het oordeel van de rechtbank in conventie en de belangenafweging die de rechtbank op dat punt ingevolge het bepaalde in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient te maken, voor een behoorlijke rechtsbedeling onnodig is dat de overige afleverbonnen op dit moment alsnog in het geding worden gebracht. Voor zover Heat deze vordering heeft gebaseerd op het bepaalde in artikel 22 Rv ziet de rechtbank om dezelfde redenen thans geen aanleiding Mooren te bevelen deze stukken alsnog in het geding te brengen.
4.31. Heat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mooren worden begroot op EUR 226,00
(1,0 punt × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) voor salaris advocaat.
in conventie
5.1. veroordeelt Heat om aan Mooren te betalen een bedrag van EUR 75.919,43 (vijfenzeventigduizend negenhonderdnegentien euro en drieënveertig eurocent) , vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand over het toegewezen bedrag telkens vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Heat in de proceskosten, aan de zijde van Mooren tot op heden begroot op EUR 3.643,85,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt Heat in de proceskosten, aan de zijde van Mooren tot op heden begroot op EUR 226,00,
5.7. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008.