Parketnummers: 16/712052-07; 16/500242-08 (gev.ttz.); 16/500386-08 (gev.ttz.)
Datum uitspraak: 13 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein.
Raadsvrouwe: mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Onder parketnummer 16/71205207 onder 1 en 5 alsmede onder parketnummer 16/500386-08 is ten laste gelegd – kort gezegd - dat verdachte de in die feiten genoemde drie personen heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die personen.
De rechtbank heeft, met de officier van justitie en de raadsvrouwe, uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging gekregen dat de verdachte genoemde personen heeft gedwongen tot seksuele handelingen. Nu een dergelijke dwang niet bewezen kan worden, zal verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat het slachtoffer [slachtoffer A] onder meer over zijn eerste ontmoeting met verdachte heeft verklaard dat ene '[betrokkene]' en twee Belgische jongens daarbij aanwezig waren. De verklaring over deze Belgische jongens wordt echter door géén van de in dit dossier genoemde getuigen bevestigd. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat [slachtoffer A] wisselende verklaringen heeft afgelegd wat betreft bijvoorbeeld het gebruik van handboeien door verdachte, de hiervoor genoemde Belgische jongens en het (al dan niet) douchen met [betrokkene] in de woning van verdachte [verdachte]. De verklaringen van [slachtoffer A] worden op relevante onderdelen tegengesproken door de verdachte, die betwist seksueel contact met hem te hebben gehad, en worden door de relevante getuigen [getuige A] en [getuige B] niet ondersteund.
Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank, anders dan de officier van justitie maar met de raadsvrouwe, niet de overtuiging gekregen dat verdachte het feit zoals ten laste is gelegd, heeft gepleegd. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 2 en 7 ten laste gelegde:
[slachtoffer B], geboren op [1991], heeft bij de politie verklaard dat hij in april 2007 via een gaysite op internet met verdachte in contact is gekomen . [slachtoffer B] was toen 15 jaar oud. Vrij kort daarna volgde een afspraak om de verdachte persoonlijk te ontmoeten. [slachtoffer B] kwam op een gegeven moment bijna dagelijks bij verdachte thuis en had ook seks met hem (zoenen, pijpen en aftrekken). [slachtoffer B] heeft vervolgens verklaard dat hij in de tijd dat hij bij verdachte woonde, vaak seks had met verdachte, ook anaal. [slachtoffer B] heeft bij de rechter-commissaris in grote lijnen zijn eerdere verklaringen bevestigd.
Verdachte heeft bevestigd dat hij [slachtoffer B] in april 2007 heeft ontmoet, maar ontkent op enig moment seksueel contact met hem te hebben gehad. Hij zou ten overstaan van anderen in zijn woning slechts hebben gedaan alsof [slachtoffer B] en hij seks met elkaar hadden. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk. Zo heeft de getuige [getuige C] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte en [slachtoffer B] seks hadden. Hij heeft gezien dat er tussen verdachte en [slachtoffer B] werd getongzoend, getrokken (de rechtbank begrijpt: elkaar aftrekken), gepijpt en geneukt. Ook de getuige [getuige D] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer B] Hans heeft gepijpt en met hem anale seks heeft gehad, en ook [getuige E] en de medeverdachte [medeverdachte A] verklaren dat zij hebben gezien dat verdachte en [slachtoffer B] seks met elkaar hebben gehad.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte vanaf april 2007 seksuele contacten met [slachtoffer B] had en dat hij -gelet op de verklaring van [slachtoffer B]- tijdens die contacten op de hoogte was van het feit dat [slachtoffer B] 15 jaar oud was. Dit geldt ten aanzien van feit 2 alleen niet voor de ‘anale’ seksuele contacten.
[slachtoffer B] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij al vóór augustus 2007 anale seks met verdachte had. Gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer B] op 11 juli 2007 16 jaar is geworden en gelet op alle overige verklaringen, is niet onomstotelijk komen vast te staan dat anale seksuele contacten ook hebben plaatsgevonden vóórdat Marinus 16 jaar werd.
De rechtbank acht mitsdien bewezen het onder feit 2 tenlastegelegde met uitzondering van het laatste gedachtenstreepje.
Ten aanzien van het onder feit 7 tenlastegelegde voorts:
De gezinsvoogd van [slachtoffer B], de heer [gezinsvoogd], heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer B], nadat hij uit het internaat Zandbergen was gezet, had aangegeven dat hij bij verdachte wilde verblijven. Bureau Jeugdzorg heeft hierin toegestemd. Afgesproken was dat [slachtoffer B] bij afwezigheid van verdachte bij [medeverdachte A] zou verblijven. Op 19 september 2007 werd na verkregen informatie van de Jeugdpolitie in Amersfoort door [gezinsvoogd] ontdekt dat het verhaal dat verdachte bij Bureau Jeugdzorg en tegenover hem had verteld niet klopte.
[slachtoffer B] heeft verklaard dat hij vanaf 11 juli 2007 (de datum waarop hij 16 is geworden) in de woning van verdachte heeft verbleven en dat hij ook nadien seks had met verdachte. Hij was geschorst uit het internaat waar hij toentertijd verbleef. Verdachte heeft toen contact gehad met Bureau Jeugdzorg en heeft vervolgens een vriend van hem, de medeverdachte [medeverdachte A], naar Bureau Jeugdzorg gestuurd om een kopie van zijn paspoort daar achter te laten. Bureau Jeugdzorg had hierom gevraagd omdat zij een contactpersoon wilde hebben. Verdachte had Bureau Jeugdzorg laten weten dat hij zelf niet kon komen omdat hij op dat moment in het buitenland verbleef.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] hebben beiden verklaard dat verdachte bij Bureau Jeugdzorg een verzonnen verhaal had verteld dat verdachte een partner en kinderen had, welk verhaal toen door medeverdachte [medeverdachte A] werd bevestigd. Bureau Jeugdzorg geloofde dit verhaal en heeft er in toegestemd dat [slachtoffer B] bij verdachte zou verblijven tot het moment dat een nieuw onderkomen voor [slachtoffer B] gevonden was, aldus [slachtoffer B] in zijn verklaring bij de politie . De gebeurtenissen bij Bureau Jeugdzorg worden in grote lijnen bevestigd door de medeverdachte [medeverdachte A] . Verdachte heeft bekend dat hij niet de waarheid bij Bureau Jeugdzorg heeft verteld en dat hierdoor [slachtoffer B] –ten onrechte- aan zijn zorg werd toevertrouwd. Gelet op de vele verklaringen van getuigen zoals hiervoor reeds vermeld, dat er sprake was van een seksuele relatie, acht de rechtbank het onder feit 7 tenlastegelegde eveneens bewezen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 4 primair ten laste gelegde:
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij eind 2007 gedurende enkele maanden diverse malen anale en orale seks met [slachtoffer E] (geboren op [1992]) heeft gehad, en hij heeft deze verklaring ter terechtzitting bevestigd. [slachtoffer E] was toen 15 jaar oud. Verdachte bevestigt daarin de verklaring van [slachtoffer E]. Hij heeft ‘alles’ met [slachtoffer E] gedaan, aldus verdachte. Verdachte heeft voorts verklaard dat [slachtoffer E] vanaf september 2007 tot aan de arrestatie van verdachte bij hem kwam.
De rechtbank acht mitsdien het onder 4 primair ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 6 primair ten laste gelegde:
[slachtoffer C] (geboren op [1992]) heeft op 3 maart 2008 aangifte gedaan tegen verdachte . Hij heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij verdachte via de website Gay.nl heeft leren kennen. Het eerste contact dateerde van ongeveer half mei 2007. [slachtoffer C] was toen dus 14 jaar oud. [slachtoffer C] heeft verklaard dat hij verdachte wel eens heeft gepijpt en dat verdachte dat ook bij hem heeft gedaan. Verder hebben [slachtoffer C] en verdachte elkaar afgetrokken en heeft verdachte meerdere malen geprobeerd om met [slachtoffer C] te tongzoenen. Wanneer [slachtoffer C] dat tegenhield duwde verdachte zijn tong in de mond van [slachtoffer C]. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris bevestigt [slachtoffer C] zijn eerdere verklaringen.
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij geen seksueel contact met [slachtoffer C] heeft, acht de rechtbank dat ongeloofwaardig. Immers, de getuige [getuige E] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer C] met verdachte seks heeft gehad en dat alle soorten seksuele handelingen gebeurden . Ook de getuigen [getuige D]f, [getuige C], [slachtoffer E] en [getuige A] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij eveneens hebben gezien dat [slachtoffer C] en verdachte seks met elkaar hebben gehad (pijpen en aftrekken) . [slachtoffer C] heeft ook verklaard dat hij anale seks heeft gehad met verdachte. Hoewel dit is bevestigd door [getuige D]f en [getuige E], is dit echter niet ten laste gelegd.
Gelet hierop acht de rechtbank het onder 6 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/500242-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde:
[slachtoffer D], geboren op [1986], heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij vanaf 2000/2001 zo’n tweeëneenhalf jaar seksueel contact met verdachte heeft gehad . Het eerste contact met verdachte vond plaats via een chatsite. [slachtoffer D] had in het eerste contact opgegeven dat hij 16 was en verdachte had gezegd dat hij in de dertig was. [slachtoffer D] was echter 14 toen hij met verdachte kennismaakte. [slachtoffer D] heeft verklaard dat verdachte met hem heeft getongzoend, gepijpt, getrokken en geneukt. [slachtoffer D] heeft verklaard dat ze het ook wel eens met z’n allen deden. Dit was zowel op het oude adres van verdachte aan de [adres] in Hoogland als in de flat te Amersfoort.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer D] pas vanaf de zomer van 2002 heeft leren kennen, en dat hij pas seksueel contact met [slachtoffer D] kreeg toen die al 16 jaar oud was. Anders dan verdachte komt de rechtbank tot de conclusie dat het seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer D] al vanaf ongeveer januari 2001 heeft plaatsgevonden.
Immers, bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 27 december 2007 is een rugzak in beslaggenomen. In deze rugzak werd een agenda aangetroffen uit het jaar 2001.
In de agenda zat een papier met daarop de naam [slachtoffer D] met als adres
[adres]. In de agenda stond het volgende:
- op de pagina voorin de agenda staat bij de persoonlijke gegevens [adres], telefoonnummer [nummer]. Van dit telefoonnummer is bekend dat dit in gebruik is bij verdachte;
- op de datum 19 april 2001 staat de naam [slachtoffer D] met daarachter 13.00
- op de datum 10 mei 2001 staat [slachtoffer D]
- op de datum 12 juli 2001 staat [slachtoffer D].
Hieruit blijkt dat verdachte al in 2001 contact had met [slachtoffer D]. Dat er seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer D] heeft plaatsgevonden, blijkt verder uit de verklaring van de getuige [getuige B] bij de rechter-commissaris . Hij heeft verklaard dat hij eind augustus 2002 heeft gezien dat verdachte seks had met [slachtoffer D]. Hij heeft verdachte zien tongzoenen, aftrekken en pijpen met [slachtoffer D]. De rechtbank merkt op dat [slachtoffer D] in augustus 2002 nog 15 jaar was. Ook de medeverdachte [medeverdachte A] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat er seksuele handelingen waren tussen [slachtoffer D] en verdachte . Dat was volgens hem zelfs al in het jaar 2000. Ook de getuige [getuige f] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in de zomer van 2001 heeft gezien dat verdachte en [slachtoffer D] seks met elkaar hadden. Hij zag dat ze elkaar pijpten en dat [slachtoffer D] door verdachte anaal gepenetreerd werd .
Later in de flat in Amersfoort heeft [getuige f] ook gezien dat zij seks met elkaar hebben gehad. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij seks met [slachtoffer D] heeft gehad op de [adres] in Hoogland, gemeente Amersfoort, alsmede in zijn woning in Amersfoort (tongzoenen, aftrekken, pijpen en anale seks) .
Bovendien blijkt uit de verklaring van [slachtoffer D] dat hij voor 75 gulden per dag voor verdachte heeft gewerkt . Ook de getuige [getuige g] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met [slachtoffer D] heeft samengewerkt bij verdachte en in guldens uitbetaald kreeg . De euro is ingevoerd per 1 januari 2002.
Gelet hierop acht de rechtbank het onder 1 en 2 onder parketnummer 16/500242-08 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 4 primair, 6 primair en 7 en onder parketnummer 16/500242-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 4 primair, 6 primair en 7 en onder parketnummer 16/500242-08 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 4 primair en 6 primair en onder parketnummer 16/500242-08 onder 1 bewezenverklaarde:
met iemand die de leeftijd van 12 jaren, maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 7 bewezenverklaarde:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/500242-08 onder 2 bewezenverklaarde:
met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 4 primair, 6 primair en 7 en het onder parketnummer 16/500242-08 onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Verweer met betrekking tot de strafmaat
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat in de zaak van [slachtoffer D] (parketnummer 16/500242-08 onder 1 en 2) niet is voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel. De wetgever heeft bepaald dat pas wanneer een klacht tot vervolging is ingediend er gerichte opsporingshandelingen kunnen worden uitgevoerd. In het onderhavige geval is het precies omgekeerd gegaan. Er zijn eerst opsporingshandelingen verricht en nadien heeft [slachtoffer D] pas aangifte gedaan evenwel zonder daaraan een klacht tot vervolging te koppelen. Nu dit vormverzuim niet meer herstelbaar is, dient hiermede bij het bepalen van de hoogte van de eventueel op te leggen straf rekening mee te worden gehouden, aldus de raadsvrouw.
Artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat bepaalde artikelen, waaronder de ten laste gelegde artikelen 245 en 247 zoals die golden ten tijde van het bewezen verklaarde feiten in de zaak van [slachtoffer D], slechts op klacht vervolgbaar zijn. De rechtbank neemt in aanmerking dat uit de jurisprudentie volgt dat ook in de enkele aangifte de klacht tot vervolging ligt besloten indien zulks met zoveel woorden in de aangifte is vermeld. Dit is thans het geval. Ten tijde van de aangifte had [slachtoffer D] de leeftijd van 18 jaren al ruim bereikt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank de wens van de aangever om een vervolging jegens verdachte in te stellen onderstreept, omdat hij ten tijde van het doen van de aangifte beter in staat is geweest de gevolgen van zijn aangifte te overzien.
In de strafzaak tegen verdachte maakt de aangifte van [slachtoffer D] onderdeel uit van een groot aantal tegen verdachte gedane aangiften. Bij het onderzoek naar aanleiding van die andere aangiften is de naam van [slachtoffer D] naar voren gekomen en is hij door de politie benaderd en gehoord. Eerst daarna is zijn aangifte gevolgd. De opsporingshandelingen voorafgaand aan de aangifte van [slachtoffer D] waren derhalve niet enkel gericht op diens zaak, maar maakten deel uit van een groter onderzoek. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Motivering van de op te leggen sanctie en maatregel
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte kwam via gay chatsites op het internet in contact met jonge jongens die veelal net hun homoseksualiteit aan het ontdekken waren. Via MSN of telefonisch werden de jongens uitgenodigd bij verdachte langs te komen, alwaar zij leeftijdsgenoten konden ontmoeten die zich in een soortgelijke levensfase bevonden. Een aantal jongens heeft duidelijk aangegeven dat zij in de periode dat zij contact hadden met verdachte, hun homoseksualiteit nog niet aanvaard hadden (nog niet uit de kast waren) en dat zij nog niet zover waren om hun ouders en andere familieleden hierover al te informeren. Verdachte presenteerde zich op internet als een man van rond de 30 jaar, in plaats van zijn werkelijke leeftijd (vanaf ongeveer 50 jaar)
Verdachte heeft zich op deze wijze telkens omringd met jonge jongens in de leeftijd van 14 tot ongeveer 20 jaar.
Verdachte had, naar eigen zeggen, een grens gesteld vanaf 16 jaar. Gebleken is echter dat hij zelf van deze grens afweek door ook jongens van jongere leeftijd in zijn huis te ontvangen ([slachtoffer B], [slachtoffer E], [slachtoffer C] en [slachtoffer D]). Uit de diverse verklaringen van aangevers, getuigen en andere betrokkenen is gebleken dat verdachte door zijn houding en wijze van praten de jongens zover heeft gekregen dat zij seks met verdachte hadden. Er is door verschillende jongens verklaard dat zij eigenlijk geen seks met verdachte wilden, maar enkel bij hem kwamen om met andere jongens samen te kunnen zijn. De seks met verdachte namen zij daarbij op de koop toe.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin veel van de jongens verkeerden.
Bij [slachtoffer B] speelt nog het volgende. [slachtoffer B] is, nadat hij uit een jeugdinstelling was geschorst, bij verdachte in huis komen wonen. Dit gebeurde met toestemming van het Bureau Jeugdzorg. [slachtoffer B] was aldus aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Tegenover Bureau Jeugdzorg en de gezinsvoogd van [slachtoffer B] deed verdachte het voorkomen dat hij een partner en kinderen had en derhalve een goede opvang aan [slachtoffer B] kon bieden. Ook twee mededaders, [medeverdachte A] en [medeverdachte B], hebben hieraan meegewerkt, door zich uit geven voor de zwager respectievelijk partner van verdachte. Het werd allemaal in scène gezet, opdat [slachtoffer B] bij verdachte zou kunnen blijven. Verdachte heeft willens en wetens een overheidsinstantie, in casu Bureau Jeugdzorg, en de gezinsvoogd, misleid en daardoor -ten onrechte- de zorg over [slachtoffer B] verkregen. Terwijl [slachtoffer B] aan zijn zorg was toevertrouwd, had verdachte regelmatig seksueel contact met [slachtoffer B]. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van drie jongens heeft verdachte verklaard dat hij niet wist dat ze jonger dan 16 jaar waren toen ze bij verdachte over de vloer kwamen ([slachtoffer E], [slachtoffer C] en [slachtoffer D]). Wat betreft [slachtoffer C] en [slachtoffer D] acht de rechtbank dit echter ongeloofwaardig. Volgens [slachtoffer C] wist verdachte dat hij 14 was toen hij voor het eerst bij verdachte kwam en [getuige H] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte hem had verteld dat [slachtoffer C] 15 jaar was. Ook [slachtoffer D] heeft verklaard dat verdachte wist dat hij 14 jaar was toen hij voor het eerst in contact kwam met verdachte. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van [getuige g] en [getuige f] bij de rechter-commissaris. Ten aanzien van [slachtoffer E] sluit de rechtbank niet uit dat verdachte niet zeker wist dat hij nog geen 16 jaar was. Ter zitting heeft verdachte echter verklaard dat het op de chatsites waarvan verdachte gebruik maakte heel gewoon is dat mensen liegen over hun leeftijd. Verdachte deed zich op die sites ongeveer 20 jaar jonger voor dan hij was en hij heeft verklaard dat hij wist dat hij het risico liep dat jongens die vertelden dat ze 16 of 17 waren, in werkelijkheid jonger dan 16 jaar waren. Dat verdachte wist dat jongens jonger dan 16 waren of zich er in ieder geval bewust van was dat het zeer goed mogelijk was dat ze nog geen 16 waren, blijkt ook uit de omstandigheid dat verdachte jongens brieven liet ondertekenen dan wel liet schrijven, waarin stond dat alles wat tussen verdachte en de desbetreffende jongen gebeurde, vrijwillig was ([slachtoffer D], [slachtoffer C] en [slachtoffer B]).
Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de psychische gevolgen voor de minderjarige jongens.
Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarige personen tussen de twaalf en zestien jaren uitdrukkelijk beschermd, onder meer daar zij niet worden geacht zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact te kunnen inschatten. Verdachte is in het verleden al eerder veroordeeld ter zake van ontucht met minderjarigen. Dat verdachte opnieuw en op grote schaal seks heeft gehad met jongens onder de 16 jaar, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 september 2008, waaruit blijkt dat de verdachte in 1996 door het Gerechtshof ’s-Gravenhage is veroordeeld ter zake van – kort gezegd - ontucht met een minderjarige onder de 16 jaren
tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 27 maart 2008, opgemaakt door mevr. F. van der Groep, reclasseringswerker;
-een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 6 juni 2008, opgemaakt door mevr. F. van der Groep voornoemd;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 26 mei 2008 van M. Drost, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 5 maart 2008 en een aanvullend psychologisch rapport d.d. 21 mei 2008 van Drs. A.J. Klumpenaar, psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht;
- een maatregelrapport ter voorbereiding van een Terbeschikkingstelling met voorwaarden van de Reclassering Nederland d.d. 26 augustus 2008, opgemaakt door mevr. M. Hooijer, reclasseringswerker.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft gelet op de rapportages van de deskundigen, waarin de psychiater Drost heeft vermeld dat het psychiatrisch onderzoek geen aanwijzingen laat zien voor een eventuele pedoseksuele gerichtheid van verdachte. Wat de persoonlijkheidsdiagnostiek betreft staan met name narcistische, theatrale en enige antisociale trekken op de voorgrond. Verdachte neemt in het contact veel ruimte, probeert zijn visie op te dringen als enige juiste. Zijn emoties maken echter geen doorleefde indruk. Het gevoelsleven is, onder de theatrale presentatie, vrij vlak, met uitzondering van zelfverwijt en zelfmedelijden. Verdachte neigt sterk tot rationaliseren. Zijn verbale begaafdheid stelt hem goed in staat zich op die manier te handhaven. Verdachte zal door zijn manier van doen anderen, met name jongere jongens met minder bagage, gemakkelijk de baas zijn. Als antisociale trekken vallen aan te merken het gegeven dat verdachte, ondanks zijn zelfbeeld van hulpvaardige man, een egocentrische instelling heeft. Hij is gepreoccupeerd met zijn slachtofferrol, maar neemt in feite geen verantwoording voor de situatie bij hem thuis. Het zou hem allemaal overkomen zijn. Van enige doorleefde spijt over de eerdere ontuchtzaak is niets te merken. De in 1996 opgelegde schadevergoeding heeft hij niet betaald, ook daar heeft hij geen spijt van. Hij geeft daarmee blijk van een gebrekkige gewetensfunctie. Verdachte neigt ook tot externaliseren. Hij stelt zich op een sociaal wenselijke manier voor en heeft nogal wat kritiek op anderen. Hoewel verdachte in 1996 naar een seksuoloog is gegaan, heeft hij kennelijk diens advies om verre van de wettelijke leeftijdsgrens te blijven, niet opgevolgd. Desondanks neemt verdachte zich thans voor dat nu wel te doen. Enige reflectie hierover ontbreekt.
Het zelfinzicht is beperkt, ondanks dat verdachte een – overwegend positief gekleurd – beschrijving van zichzelf kan geven. Het ontbreekt verdachte echter niet aan een bepaald probleembesef en –inzicht, op zijn eigen wijze gedefinieerd.
De conclusie van het psychiatrisch onderzoek luidt dat er geen aanwijzingen zijn voor pedofilie, maar dat de persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond staat, in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, theatrale en antisociale trekken.
De rechtbank heeft eveneens gelet op het rapporten van de psycholoog Klumpenaar van 5 maart 2008 en 21 mei 2008, die kort gezegd tot dezelfde conclusies komt.
De deskundigen komen tot de conclusie dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden opgelegd. Uit het hierboven genoemde maatregelrapport van de Reclassering blijkt dat verdachte reeds is geaccepteerd voor een intensieve deeltijdbehandeling bij De Waag. Aansluitend aan zijn detentie dient hij te starten met die behandeling en dient hij te verblijven in de huisvesting van de Stichting Exodus. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden die in het maatregelrapport zijn omschreven en die hierna (onder “De beslissing”) worden opgesomd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor de feiten bekend onder parketnummer 16/712052-07 onder 1 en 5 en onder parketnummer 16/500386-08 wordt vrijgesproken en ter zake van de onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 3 primair, 4 primair, 5, 6 primair en 7 en de onder parketnummer 16/500242-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot - kort gezegd -:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met de straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank houdt rekening met het feit verdachte niet alleen van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 1 en 5 en onder parketnummer 16/500386-08 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, maar ook van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 3 ten laste gelegde. De rechtbank heeft voorts gelet op de ernst van de feiten en de nog jeugdige leeftijd van de slachtoffers. Daar komt bij dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten.
De deskundigen en de reclassering hebben geadviseerd tot de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de rapporten van deze deskundige, bedoelde maatregel opgelegd moet worden, maar dat een vrijheidsbenemende straf eveneens op zijn plaats is.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de rechtbank voorts dat verdachte wordt veroordeeld voor misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan 4 jaar is gesteld.
De rechtbank zal niet een bevel als bedoeld in artikel 37b Wetboek van Strafrecht geven, gelet op de uitgebrachte rapportages, maar zal wel ter bescherming van de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde stellen. De verdachte heeft zich - zoals reeds hierboven is vermeld - bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, zoals weergegeven op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 1 tot en met 22, welke lijst als bijlage II aan dit vonnis zal worden gehecht, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De vordering van de benadeelde partijen [betrokkene], [slachtoffer A] en [betrokkene]
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder parketnummer 16/712052-07 onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde feiten.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder parketnummer 16/712052-07 onder 1 , 3 en 5 ten laste gelegde feiten geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dienen de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partijen zullen worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder parketnummer 16/500242-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en daardoor niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder parketnummer 16/712052-07 onder 2 en 7 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 5.000,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder parketnummer 16/712052-07 onder 2 en 7
bewezenverklaarde feiten. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2.000,00.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal voor het resterende deel niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder parketnummer 16/712052-07 onder 6 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 5.000,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder parketnummer 16/712052-07 onder 6 primair bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2.000,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal voor het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 245 en 245 oud, 247 (oud) en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/712052-07 onder 1, 3 en 5 en onder parketnummer 16/500386-08 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 4 primair, 6 primair en 7 en onder parketnummer 16.500242-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 4 primair, 6 primair en 7 en onder parketnummer 16.500242-08 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder parketnummer 16/712052-07 onder 2, 4 primair, 6 primair en 7 en onder parketnummer 16.500242-08 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWEE (2) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Stelt de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
- dat hij zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- dat hij een intensieve deeltijdbehandeling zal volgen bij de forensische polikliniek De Waag te Utrecht zolang als die behandelaars dat nodig achten. Hij zal de aanwijzingen van de behandelaars bij De Waag opvolgen en zich houden aan afspraken die met hem worden gemaakt over een eventueel vervolgtraject. Hij zal de reclassering toestemming geven om bij de behandelaars te informeren naar de voortgang van de behandeling;
- dat hij de door zijn behandelaars voorgeschreven medicatie accepteert, ook indien dit libidoremmende medicatie betreft;
- dat hij zal wonen bij de Stichting Exodus Nederland, locatie Utrecht, Waalstraat 91-92, zolang de Stichting Exodus en de reclassering dit noodzakelijk achten. Hij zal zich houden aan de afspraken en regels zoals deze binnen Exodus Nederland gelden;
- dat hij zijn sociaal netwerk inzichtelijk maakt c.q. houdt en openheid van zaken geeft over zijn sociale contacten;
- dat hij zich zal inspannen om (betaald) werk of een andere zinvolle dagbesteding te vinden en dat hij in overleg met zijn behandelaars en met de reclassering zal overleggen over de aard van de werkzaamheden;
- dat hij zich begeleidbaar en bemiddelbaar opstelt en zich gedraagt naar en houdt aan de aanwijzingen hem te geven door de reclassering.
met opdracht aan de reclassering de terbeschikkinggestelde bij de uitvoering van de
voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Gelast de teruggave van de goederen zoals weergegeven op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 1 tot en met 22 aan veroordeelde. Een kopie van deze lijst is als Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Verklaart de benadeelde partijen [betrokkene], [slachtoffer A] en [betrokkene] niet ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de benadeelde partijen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer D] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro) bij gebreke van volledige
betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.K.J. van den Boom, J.F. Dekking en J.W. Veenendaal, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2008.