ECLI:NL:RBUTR:2008:BG4133

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
245659 / HA ZA 08-569
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitvoerbaarverklaring van een Duits vonnis in Nederland

In deze zaak heeft verzoekster verzet aangetekend tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht, die op 12 december 2007 een Duitse rechterlijke beslissing uitvoerbaar heeft verklaard in Nederland. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.F.J. Machielsen, betwist de erkenning van het Duitse vonnis op basis van het feit dat zij geen gewaarmerkt afschrift heeft ontvangen van het inleidende stuk, zoals vereist onder de EEX-Verordening. De verweerster, SAILING CHARTER THALASSA B.V., vertegenwoordigd door mr. M. van Sintmaartensdijk, heeft de rechtbank verzocht om de uitvoerbaarverklaring te handhaven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure is ingeleid met een dagvaarding die op grond van artikel 69 Rv als verzoekschrift is aangemerkt. Dit betekent dat de procedure op juiste wijze is gestart, ondanks de aanvankelijke bezwaren van verzoekster. De rechtbank heeft verder overwogen dat de EEX-Verordening niet vereist dat een gewaarmerkt afschrift van het inleidende stuk bij het verzoekschrift tot uitvoerbaarverklaring wordt overgelegd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat, zelfs als verweerster geen rechten aan het Duitse vonnis kan ontlenen, dit niet automatisch leidt tot intrekking van de uitvoerbaarverklaring.

De rechtbank heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de inhoud van de producties die door verweerster zijn overgelegd. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 12 november 2008, waarbij de rechtbank de verdere behandeling van de zaak heeft aangehouden. De zaak betreft belangrijke aspecten van de erkenning en uitvoerbaarheid van buitenlandse vonnissen in Nederland, en de rechten van de verdediging in het kader van de EEX-Verordening.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 245659 / HA ZA 08-569
Beschikking van 12 november 2008
in de zaak van
[verzoekster in verzet],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het verzet,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. K.F.J. Machielsen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAILING CHARTER THALASSA B.V.,
gevestigd te Midlum,
verweerster in het verzet,
hierna te noemen: verweerster,
advocaat mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 maart 2008, ingevolge artikel 69 Rv aangemerkt als verzoekschrift
- de mondelinge behandeling
- de akte uitlating pleitnotitie en producties van verzoekster
- de antwoordakte van verweerster.
2. De beoordeling
2.1. Met het instellen van de onderhavige procedure wenst verzoekster in verzet te komen tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 december 2007, inhoudende de uitvoerbaarverklaring in Nederland van een in Duitsland genomen rechterlijke beslissing (hierna te noemen: het Duitse vonnis). De voorzieningenrechter heeft deze beschikking genomen op grond van de Verordening (EG) nr. 44/2001 “Brussel I” (hierna: de EEX-Vo), zodat dit verzet moet worden beschouwd als een verzet in de zin van artikel 43 van de EEX-Vo.
Uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Uitvoeringswet van de EEX-Vo (Tweede Kamer 2004-2005, 29980, nr. 3, artikel 29) blijkt dat de wetgever voor het instellen van verzet tegen een uitvoerbaarverklaring op grond van de EEX-Vo de verzoekschriftprocedure heeft aangewezen als de geëigende procedure. Het verzet had mitsdien middels een verzoekschrift ingesteld moeten worden.
Na ontvangst van de dagvaarding van 3 maart 2008 heeft de rechtbank deze dagvaarding evenwel op grond van artikel 69 Rv aangemerkt als een verzoekschrift, zodat de omstandigheid dat deze procedure is ingeleid middels een dagvaarding niet aan de behandeling van het verzet in de weg staat.
2.2. Verzoekster heeft aan haar verzet tegen de hiervoor bedoelde beschikking van de voorzieningenrechter ten grondslag gelegd dat het Duitse vonnis niet had mogen worden erkend aangezien - in strijd met artikel 27 lid 2 jo artikel 46 lid 2 EEX-Verdrag althans artikel 34 lid 2 EEX-Verordening - geen gewaarmerkt afschrift is overgelegd waaruit blijkt dat het stuk dat het geding heeft ingeleid of een gelijkwaardig stuk tijdig aan verzoekster is betekend of meegedeeld. Volgens verzoekster is aan haar nimmer een inleidend stuk betekend.
In haar akte uitlating pleitnotitie en producties heeft verzoekster verder aangevoerd dat de voorzieningenrechter verweerster in het verzoek tot uitvoerbaarverklaring niet-ontvankelijk had behoren te verklaren, aangezien geen stukken in het geding zijn gebracht ten bewijze van de stelling dat verweerster rechten kan ontlenen aan het Duitse vonnis (dat niet is gewezen op naam van verweerster, maar op naam van de heren [namen]).
2.3. Zoals hiervoor reeds is overwogen, betreft het verzet van verzoekster een verzet tegen een beschikking die de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft genomen op grond van de EEX-Vo. Dit betekent dat dit verzet moet worden beschouwd als een verzet in de zin van artikel 43 van de EEX-Vo, zodat de door verzoekster aangehaalde bepalingen uit het EEX-Verdrag niet van toepassing zijn.
2.4. Ingevolge artikel 45 EEX-Vo kan een verklaring van uitvoerbaarheid door het gerecht dat oordeelt over een verzet in de zin van artikel 43 EEX-Vo, slechts op één van de in artikelen 34 en 35 genoemde gronden worden geweigerd of ingetrokken. Onder deze gronden valt niet het uitvoerbaar verklaren van een vonnis ten behoeve van een andere partij dan is vermeld in de uitvoerbaar te verklaren beslissing. Hetgeen verzoekster terzake heeft aangevoerd kan derhalve hoe dan ook niet leiden tot intrekking of weigering van de verklaring van uitvoerbaarheid.
Daarbij merkt de rechtbank wel op dat, indien verweerster geen rechten aan het Duitse vonnis zou kunnen ontlenen en toch tot uitvoering van dat vonnis in Nederland zou overgaan, dit misbruik van recht kan opleveren en haar schadeplichtig kan maken jegens verzoekster.
2.5. Ten aanzien van het beroep van verzoekster op artikel 34 lid 2 EEX-Vo overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge deze bepaling wordt een beslissing niet erkend indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was. Anders dan verzoekster kennelijk meent, verplicht deze bepaling verweerster niet om bij het verzoekschrift tot uitvoerbaarverklaring een gewaarmerkt afschrift van het in deze bepaling bedoelde stuk te overleggen. Pas na de uitvoerbaarverklaring (in deze verzetprocedure) moet beoordeeld worden of tijdige betekening of mededeling van het inleidende stuk aan de verweerder heeft plaatsgevonden.
2.6. Verzoekster stelt niet dat geen tijdige betekening heeft plaatsgevonden, maar dat geen enkele betekening aan haar heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat artikel 34 lid 2 EEX-Vo - in tegenstelling tot haar voorganger artikel 27 lid 2 EEX-Verdrag - niet de eis stelt dat ‘regelmatige’ betekening heeft plaatsgevonden. In haar arrest van 14 december 2006 (zaaknr: Zaak C-283/05) heeft het Hof van Justitie deze wijziging geconstateerd, maar daaraan toegevoegd dat deze bepaling wel eist dat de rechten van de verdediging daadwerkelijk zijn geëerbiedigd. Daaruit leidt de rechtbank af dat erkenning van een beslissing op deze grond ook kan worden geweigerd of ingetrokken, indien niet blijkt dat de betekening van het inleidende stuk op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat de verweerder tegen wie verstek is verleend, de gelegenheid heeft gehad zich tegen de vordering of het verzoek te verweren. Artikel 34 lid 2 EEX-Vo verlangt evenwel niet dat bewijs wordt geleverd dat het stuk dat het geding inleidt de verweerder ook daadwerkelijk heeft bereikt (vgl. HR 11 oktober 1996, NJ 1998, 95).
2.7. Beoordeeld dient derhalve te worden of betekening van het inleidende stuk op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat verzoekster de gelegenheid heeft gehad zich tegen de vordering verweren. Verweerster heeft in deze een beroep gedaan op een overgelegd certificaat als bedoeld in de artikelen 54 en 58 EEX-Vo, dat door het Duitse gerecht is opgemaakt ten aanzien van verzoekster. Daarin is vermeld dat het stuk dat het geding heeft ingeleid op 11 juli 2005 is betekend of meegedeeld. Dit certificaat is evenwel - blijkens het door verweerster als productie 3 overgelegde stuk (“Empfangsbestätigung”) - enkel gebaseerd op de ontvangstbevestiging door de ontvangende instantie in Nederland (deurwaarder Wittebrood te Harderwijk) overeenkomstig artikel 6 van de Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: de Betekeningsverordening). Deze ontvangstbevestiging rechtvaardigt evenwel nog niet de conclusie dat ook daadwerkelijke betekening van het inleidende stuk in Nederland heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 9 van de Betekeningsverordening geldt in beginsel als datum van betekening de datum waarop betekening overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied.
2.8. Bij haar antwoordakte heeft verweerster evenwel nadere stukken (producties 4 en 5) overgelegd waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de hiervoor bedoelde deurwaarder het inleidende stuk op 15 juli 2005 heeft aangeboden aan verzoekster, maar dat zij heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen. Verzoekster heeft nog geen gelegenheid gehad om op deze stukken te reageren, zodat daartoe alsnog de gelegenheid wordt geboden middels het nemen van een akte uitlating producties. De rechtbank wijst er nadrukkelijk op dat verzoekster zich in haar akte hiertoe dient te beperken en dat haar geen gelegenheid wordt geboden om nieuwe of aanvullende stellingen in te nemen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. stelt verzoekster in de gelegenheid om zich uiterlijk op 10 december 2008 bij akte uit te laten over de inhoud van de producties die verweerster bij antwoordakte van
3 september 2008 heeft overgelegd,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.