ECLI:NL:RBUTR:2008:BG3891

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604074-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk brandstichten met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van opzettelijk brandstichten aan een auto, met gemeen gevaar voor goederen. De verdachte, geboren in 1967, heeft samen met een medeverdachte in de nacht van 5 op 6 maart 2007 in Maarssen opzettelijk brand gesticht aan een auto. Dit gebeurde door benzine en spiritus in de auto te gieten en een handdoek aan te steken, die vervolgens tussen de motorkap van de auto werd gestopt. De rechtbank oordeelde dat de brand de auto gedeeltelijk heeft verbrand en dat er gemeen gevaar voor nabijgelegen geparkeerde auto’s bestond, gezien de afstand van ongeveer twee meter tussen de brandende auto en de andere voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 90 uur. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheid was die de strafbaarheid van de verdachte uitsloot en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit, en heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604075-07
Datum uitspraak: 7 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. J.J. Weldam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 oktober 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat
hij in de periode van 5 maart 2007 tot en met 6 maart 2007 te Maarssen,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in
een auto, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine en/of spiritus op/in een opening van die auto gebracht/gegoten en
vervolgens benzine en/of spiritus op een handdoek aangebracht en deze met een aansteker aangestoken, en deze handdoek vervolgens tussen de motorkap van die auto gestopt, ten gevolge waarvan de auto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich nabij bevindende geparkeerde auto's te duchten was;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen vermeld in het ambtsedige proces-verbaal nr. PL0971/07-004760, alsmede op grond van de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij in de nacht van 5 maart 2007 en
6 maart 2007 in Maarssen samen met medeverdachte [medeverdachte] een auto in brand heeft gestoken. Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat zij flessen benzine en spiritus en een handdoek had meegenomen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de vloeistof over de auto heeft gegooid en tussen de motorkap heeft laten lopen. Vervolgens heeft hij vloeistof over de handdoek gegooid en deze met een aansteker aangestoken. Deze handdoek heeft hij tussen de motorkap gestopt. Blijkens het proces-verbaal van de technische recherche is de voorzijde van de auto zwaar door de brand aangetast. In het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent M.V. Stephan staat vermeld dat de brandende auto op het trottoir geparkeerd stond, links van een aantal parkeervakken. Alle parkeervakken waren bezet met geparkeerde auto’s. De afstand tussen de brandende auto en de geparkeerde auto’s was ongeveer twee meter.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen gelet op de geringe afstand tussen de brandende auto en de overige geparkeerde auto’s. Het is een algemene ervaringsregel dat wanneer een brandende auto op twee meter afstand staat van andere auto’s en er een flinke wind staat het vuur kan overslaan op de andere auto’s. Een brand is immers niet controleerbaar.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en
- een werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander opzettelijk een auto in brand gestoken, waardoor deze auto gedeeltelijk is uitgebrand. De eigenaar van de auto heeft hierdoor schade geleden. Bovendien hebben andere geparkeerde auto’s, die zich in de nabijheid van deze auto bevonden, gevaar gelopen. Dat de schade beperkt is gebleven is niet aan verdachte te danken.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 september 2008, waaruit blijkt dat de verdachte is eerder veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.F. Dekking, J.M. Bruins en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2008.
Mr. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.