RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600774-08
Datum uitspraak: 2 september 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder het primaire is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
Op dinsdag 01 juli 2008 was verdachte in het gerechtsgebouw te Utrecht aanwezig in verband met een boedelscheiding van zijn zwager en diens ex-vriendin, [getuige 1]. Als reden voor zijn aanwezigheid noemde verdachte een incident van enkele maanden daarvoor, waarbij zijn vriendin en zijn schoonmoeder zouden zijn mishandeld door [aangever], de huidige vriend van de ex-vriendin van verdachtes’ zwager. Verdachte wilde weten, zo verklaart hij, wie die [aangever] was. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij
[aangever] zag lopen, zijn zelfbeheersing verloor. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij toen naar die [aangever] is gerend en hij hem één trap heeft gegeven, terwijl aangever en verdachte elkaar aankeken.
Aangever heeft echter verklaard dat hij eerst een harde trap in zijn onderrug voelde, waardoor hij op de grond kwam te liggen . Vervolgens voelde hij een tweede trap tegen de rechterkant van zijn gezicht. Aangever voelde hierdoor erg veel pijn aan zijn gezicht en werd duizelig.
Deze gang van zaken vindt steun in de verklaringen van voornoemde [getuige 1] en haar advocaat, mr. S.D. Kurz . Uit hun verklaringen volgt dat zij zagen dat verdachte aangever eerst in de onderrug trapte, waardoor aangever op de grond viel, en hem vervolgens hard tegen diens hoofd/gezicht trapte. Voorts blijkt uit de medische informatie dat er bij aangever sprake was van lichte kneuzingen in de rechterkaak en van een dikke lip .
Ter zitting heeft [getuige 2], de zwager van verdachte, als getuige verklaard dat verdachte aangever slechts één keer heeft getrapt. Volgens deze getuige werd aangever, terwijl hij stond, daarbij in het gezicht geraakt.
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) bewezen. De raadsman van verdachte heeft niet gesteld dat een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kan worden geacht, maar is wel van mening dat niet bewezen kan worden geacht dat aangever in de onderrug is getrapt, noch dat aangever in zijn gezicht werd getrapt, nadat hij ten val was gekomen. Volgens de raadsman is aangever in zijn gezicht getrapt, terwijl hij stond.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte en de getuige ter zitting afgelegde verklaringen niet geloofwaardig. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het best zou kunnen dat hij aangever in de rug heeft getrapt. Bovendien heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangever, [getuige 1] en mr. Kurz. De suggestie van de raadsman dat mr. Kurz zijn verklaring zou afstemmen met aangever en [getuige 1] en een leugenachtige verklaring zou hebben afgelegd, is op geen enkele wijze onderbouwd.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
-Verdachte heeft het slachtoffer, [aangever], onverhoeds in de rug getrapt waardoor het slachtoffer ten val kwam. Terwijl het slachtoffer op de grond lag heeft verdachte hem hard in het gezicht getrapt.
Verdachte heeft verklaard dat bij het zien van het slachtoffer –de huidige vriend van zijn ex-schoonzus- er bij hem iets knapte nu deze man enkele maanden daarvoor verdachtes’ vriendin (met wie hij een vaste relatie heeft) en zijn schoonmoeder zou hebben mishandeld. De rechtbank acht het hoogst onverstandig dat verdachte is meegegaan naar het gerechtsgebouw alwaar de behandeling zou plaatsvinden betreffende de boedelscheiding tussen zijn zwager en diens ex-vrouw. Verdachte heeft hiermee een situatie opgezocht waarvan hij redelijkerwijs kon vermoeden dat deze zou kunnen escaleren. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven zich te realiseren dat hij beter thuis had kunnen blijven en betreurt het zeer dat hij zich zo heeft laten gaan.
- Verdachte heeft zich disproportioneel agressief gedragen en hiermee de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer geschonden.
- Feiten als het bewezenverklaarde dragen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid voor de daarbij aanwezige omstanders.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 04 juli 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerdere justitiële contacten heeft gehad.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk;
- een werkstraf van 80 uur met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
Mede gelet op de omstandigheid dat de hierboven genoemde rechtszaak tussen zijn zwager en diens ex-vrouw nog niet is afgelopen, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf, als “stok achter de deur,” noodzakelijk voor verdachte.
Dit betekent dat aan verdachte dezelfde straf wordt opgelegd als door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
De vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 439,- wegens materiële schade en een bedrag van € 776,- wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de broek, het horloge en deels de immateriële schade, is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 300,- en de materiële schade wordt begroot op € 245,-.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 545,- worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te Nieuwegein, ten dele toe tot een bedrag van € 545,- (zegge vijfhonderdenvijfenveertig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 545,- (zegge vijfhonderdenvijfenveertig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, A. Wassing en M.H.L. Schoenmakers, bijgestaan door mr. T. Alexander als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 02 september 2008.
Mr. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.