ECLI:NL:RBUTR:2008:BG3280

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08/2900, SBR 08/2953 en SBR 08/3063
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vrijstelling en bouwvergunning voor schoolwoningen in Rhenen

In deze zaak hebben verzoekers, wonende en gevestigd in Rhenen, een voorlopige voorziening gevraagd tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, waarbij vrijstelling en een bouwvergunning zijn verleend voor de bouw van schoolwoningen aan de Cuneraweg in Veenendaal. De verzoeken zijn behandeld op 23 oktober 2008, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaten. De voorzieningenrechter heeft op 31 oktober 2008 uitspraak gedaan. De verzoeken tot schorsing van de vergunning zijn grotendeels afgewezen, met uitzondering van de vrijstelling voor het gebruik van de schoolwoningen als woning, die is geschorst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoende was en dat de geluidshinder die door de verzoekers werd gevreesd niet van dien aard was dat dit de verlening van de vergunning in de weg stond. De voorzieningenrechter heeft echter wel geoordeeld dat de vrijstelling voor het gebruik van de schoolwoningen als woningen niet terecht was verleend, omdat dit niet was aangevraagd door de vergunninghouder. De voorzieningenrechter heeft de gemeente Rhenen veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en heeft bepaald dat de gemeente de griffierechten aan de verzoekers moet vergoeden. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van omwonenden bij bouwprojecten en de noodzaak van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 08/2900, SBR 08/2953 en SBR 08/3063
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2008
in de zaken van
[Eisers 1] (08/2900),
hierna te noemen: [Eisers 1],
wonende te Rhenen,
[Eiser 2] (08/2953),
hierna te noemen: [Eiser 2],
gevestigd te Rhenen,
en
[Eiser 3] (08/3063),
hierna te noemen: [Eiser 3],
wonende te Rhenen,
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen,
verweerder.
Inleiding
1.1 De verzoeken hebben betrekking op het besluit van verweerder van 18 september 2008 (hierna: het bestreden besluit), waarbij verweerder aan de gemeente Veenendaal (hierna: vergunninghouder) vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van schoolwoningen op het perceel kadastraal bekend gemeente Rhenen, sectie A, nr. 1091, plaatselijk bekend als Cuneraweg achter nummer 318 te Rhenen.
1.2 De verzoeken zijn op 23 oktober 2008 ter zitting behandeld, waar in persoon zijn verschenen [Eiser 1a], bijgestaan door E.N. Schotborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Leusden, en
[directeur], directeur van [Eiser 2], bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen. Verzoeker [Eiser 3] heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Spil, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. van Dee, werkzaam bij de gemeente Rhenen, bijgestaan door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door H.G. van Olderen en G. van Dijk, beiden werkzaam bij de gemeente Veenendaal.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat [Eiser 3], anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, gelet op de afstand van zijn woning tot het bouwperceel en het gegeven dat moet worden aangenomen dat de feitelijke gevolgen van het bouwplan zich ook in de straat ter hoogte van zijn woning zullen voordoen, is aan te merken als belanghebbende bij het primaire besluit van 18 september 2008.
2.4 Het bouwplan voorziet in de bouw van een school met 12 klaslokalen. Het bouwperceel is gelegen in de gemeente Rhenen, maar eigendom van de gemeente Veenendaal. De school kan te zijner tijd worden omgebouwd tot zes geschakelde twee-onder-een-kap-woningen. Ombouw naar woningen zal plaatsvinden als de behoefte aan basisonderwijs in de wijk Petenbos zodanig zal zijn gedaald dat er geen behoefte meer is aan deze als tijdelijk bedoelde schoolvoorziening.
2.5 Gelet op de inhoud van de aanvraag om bouwvergunning van 12 september 2007 en de ter zitting door vergunninghouder gegeven toelichting daarop, concludeert de voorzieningenrechter dat de aanvraag ziet op de bouw van schoolwoningen, die als school zullen worden gebruikt. In het bestreden besluit heeft verweerder naast het verlenen van een bouwvergunning, zowel vrijstelling verleend voor het gebruik van de school en het terrein behorende bij de school ten behoeve van de onderwijsfunctie, als voor het gebruik van de woningen en het terrein behorende bij de woningen ten behoeve van de woonfunctie. Verweerder en vergunninghouder hebben ter zitting aangegeven dat de verleende bouwvergunning, gelet op de onderliggende aanvraag, enkel ziet op de bouw van schoolwoningen ten behoeve van de onderwijsfunctie.
2.6 Door vrijstelling te verlenen voor het ombouwen van de schoolwoningen tot (en het gebruiken als) woningen, is verweerder buiten de aanvraag getreden. [Eisers 1] en [Eiser 3] hebben hierover terecht geklaagd. Dit is reden om het primaire besluit in zoverre te schorsen. Verweerder zal deze vrijstelling bij het te nemen besluit op bezwaar dienen te herroepen door intrekking. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat onduidelijk is waarom deze vrijstelling reeds nu is verleend terwijl de schoolwoningen, zoals ook verweerder heeft erkend, waarschijnlijk pas over 10 à 12 jaar als woningen gebruikt zullen gaan worden. Het ligt meer voor de hand om de planologische basis voor de ombouw van de schoolwoningen vast te leggen in een (herziening van het) bestemmingsplan. Dit te meer nu verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat de gemeente reeds is begonnen met het opstellen van een (herzien) bestemmingsplan.
2.7 De bezwaargronden van [Eiser 2] zijn niet gericht tegen het oprichten van het schoolgebouw, maar tegen de mogelijke toekomstige verbouwing tot en het gebruik als woningen. Nu dat, zoals hiervoor is gebleken, niet is aangevraagd door vergunninghouder, vallen die gronden buiten het bestek van deze procedure. Aangezien het bestreden besluit zal worden geschorst voor zover daarbij vrijstelling is verleend voor het gebruik van de woningen en het terrein behorende bij de woningen ten behoeve van de woonfunctie, is er geen aanleiding verder op de bezwaren van [Eiser 2] in te gaan.
2.8 Artikel 44 van de Woningwet (Ww) - voor zover thans van belang - bepaalt dat een bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd indien het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de bouwverordening, het bouwbesluit of redelijke eisen van welstand.
2.9 Het perceel is begrepen in het bestemmingsplan “Buitengebied” (hierna: het bestemmingsplan). Het bouwplan is gesitueerd op gronden die op grond van de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart de bestemming “Agrarisch gebied (A)” hebben. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming, zodat voor de realisering daarvan vrijstelling is vereist.
2.10 Op 1 juli 2008 is in werking getreden de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge het overgangsrecht opgenomen in artikel 9.1.10, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Nu de aanvraag om bouwvergunning in dit geval is ingediend op 12 november 2007, dient te worden getoetst aan de WRO.
2.11 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten (GS), in overeenstemming met de in¬specteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. GS kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van GS dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Het desbetreffende bouwplan dient te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.12 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt onder een goede ruimte¬lijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke on¬derbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige be¬stemming van het betreffende gebied.
2.13 Ter uitvoering van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben GS van de provincie Utrecht de Circulaire artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening van 4 juli 2006, nr. 2006EG001841i (hierna: de Circulaire) vastgesteld.
In paragraaf 3.1.2, B. Stedelijk Gebied, aanhef en onder d, van de Circulaire is bepaald dat burgemeester en wethouders zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kunnen verlenen voor oprichten van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van sport, maatschappelijke doeleinden, recreatie of cultuur, zoals een school- of kerkgebouw, een kleedgebouw, een jongerenhangplek met bijbehorende voorzieningen, dierenverblijf of standbeeld, mits deze bebouwing en het beoogde gebruik daarvan in relatie tot de omgeving niet hinderlijk van aard is.
2.14 [Eiser 3] heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de formele vereisten voor toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, aangezien de gewenste bebouwing en het beoogde gebruik daarvan wel degelijk hinderlijk van aard zijn in relatie tot de omgeving.
In paragraaf 3.1.2, B. Stedelijk Gebied, aanhef en onder d, van de Circulaire zijn onder meer schoolgebouwen genoemd als categorie gebouwen en andere bouwwerken waarvoor zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kan worden verleend. De vraag of onderhavig bouwplan eventueel hinderlijk is in relatie tot de omgeving, moet door verweerder worden beoordeeld bij gebruik van de vrijstellingsbevoegdheid. Deze bezwaargrond van [Eiser 3] faalt.
2.15 Verweerder heeft voor het verlenen van de vrijstelling aansluiting gezocht bij paragraaf 3.1.2 van de Circulaire en heeft de ruimtelijke onderbouwing neergelegd in een rapport van mei 2008 en in een commentaarnota naar aanleiding van de ingediende zienswijzen. In het rapport van mei 2008 wordt onder meer verwezen naar het streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht, waarin de bouwlocatie is aangewezen als stedelijk gebied. Voorts heeft verweerder verwezen naar het stedenbouwkundig plan “Veeneind” van de gemeente Rhenen, vastgesteld op 6 december 2005. Eén van de uitgangspunten in dat plan is dat onderzocht moet worden of de door de gemeente Veenendaal gewenste schoolwoningen stedenbouwkundig zijn in te passen in het gebied. In dat kader wordt in het plan vermeld dat er in de wijk ‘Sparrenboom’ zes twee-onder-een-kappers geschikt worden gemaakt als schoolwoning. Deze woningen sluiten aan als type bij de bestaande woningen in Petenbos. Wat betreft architectuur en materialisatie horen de schoolwoningen bij Veeneind. Verder heeft verweerder verwezen naar diverse rapportages met betrekking tot bodemonderzoek, akoestisch onderzoek en onderzoek naar luchtkwaliteit, waarin de inpasbaarheid van het project in de bestaande omgeving is verantwoord.
2.16 Voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, zoals door [Eisers 1] en [Eiser 3] is gesteld, bestaat geen aanleiding. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op alle aspecten die inzicht geven in de fysieke en functionele aspecten van de ruimtelijke structuur van het gebied waar het perceel is gelegen en op de gevolgen van het bouwplan voor de omgeving.
Voor zover [Eisers 1] hebben aangevoerd dat de beslissing om bouwvergunning te verlenen voor zes schoolwoningen anders is dan zij op grond van een stedenbouwkundige visie uit 2000 voor het gebied Veeneind mochten verwachten, overweegt de voorzieningenrechter dat in de onderhavige zaak moet worden beoordeeld of de thans verleende vrijstelling een goede ruimtelijke onderbouwing heeft. Zoals hiervoor is geoordeeld, dient die vraag bevestigend te worden beantwoord. Dat verweerder tot 2004 een andere planologische visie op het betreffende gebied heeft gehad, doet hieraan niet af. De voorzieningenrechter verbindt dan ook geen gevolgen aan de - op zich juiste - stelling van [Eisers 1] dat het verlenen van vrijstelling voor een school afwijkt van de stedenbouwkundige visie uit 2000.
2.17 Voor zover [Eiser 3] heeft aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing die aan het besluit ten grondslag ligt reeds te licht is bevonden door de rechtbank Utrecht in de uitspraak van 7 augustus 2007 (www.rechtspraak.nl, LJN: BB1399), wijst de voorzieningenrechter erop dat in die zaak niet het hier in geding zijnde bouwplan ter toetsing voorlag, maar vrijstelling en een tijdelijke bouwvergunning voor een nabijgelegen noodschool. Reeds hierom treft deze grond geen doel.
2.18 [Eisers 1] hebben aangegeven dat zij onevenredig veel geluidhinder van de schoolwoningen zullen ondervinden en dat verweerder geen blijk heeft gegeven van een deugdelijke belangenafweging. Voorts heeft verweerder volgens hen ten onrechte niet de geluidhinder door stemgeluid in de belangenafweging betrokken.
Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing verwezen naar een door de Milieudienst zuidoost-Utrecht in opdracht van de gemeente Veenendaal uitgevoerd akoestisch onderzoek. Blijkens het rapport van 22 april 2008 van de Milieudienst wordt de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het wegverkeer op de Cuneraweg en op de Rondweg-Oost met maximaal 5dB(A) overschreden. Bij besluit van 17 juni 2008 heeft verweerder de grenswaarden verhoogd. Niet is gebleken dat daartegen is geageerd. Met betrekking tot de gestelde geluidhinder door stemgeluid heeft verweerder in de commentaarnota naar aanleiding van de zienswijzen aangegeven dat in dit geval enkel stemgeluid zal worden geproduceerd tijdens aanvang van de schooltijden en tijdens pauzes, waardoor de duur is beperkt tot enkele momenten per werkdag. Op die momenten zal ook sprake zijn van achtergrondgeluid door verkeer, zodat van een rustverstoring op die momenten niet of nauwelijks sprake zal zijn. Voorts is aangegeven dat het schoolplein buiten schooltijden niet toegankelijk zal zijn voor spelende jeugd of anderen.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het aspect geluid afdoende heeft onderzocht en bij de belangenafweging heeft betrokken. Niet aannemelijk is geworden dat de door [Eisers 1] gevreesde geluidsoverlast van dien aard is dat op grond daar¬van moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de in aanmer¬king komende belangen niet in redelijkheid kon overgaan tot verle¬ning van de gevraagde vrijstelling.
2.19 Voor zover [Eisers 1] en [Eiser 3] hebben betoogd dat er geschiktere alternatieve locaties zijn voor het bouwplan, wordt overwogen dat ver¬weerder heeft te beslissen omtrent vrijstelling voor het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking leiden, indien door gebruikmaking van een alternatief een aanzienlijk beter resultaat kan worden bereikt met minder bezwaren. Gelet op hetgeen verweerder in dit verband heeft overwogen in de ruimtelijke onderbouwing en de commentaarnota op de ingediende zienswijzen, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat hieraan in dit geval is voldaan.
2.20 [Eisers 1] hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is vrijstelling te verlenen omdat hun belangen daardoor te zeer worden geschaad. Ter zitting heeft de gemachtigde van deze verzoekers toegelicht dat de door [Eisers 1] ondervonden schade ruim is bedoeld en dat daaronder ook de door hen ondervonden hinder als gevolg van geluidsoverlast valt.
Ten aanzien van de door [Eisers 1] gestelde schade als gevolg van hinder verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen in dat kader is overwogen onder rechtsoverweging 2.18. Niet aannemelijk is geworden dat het project schadelijke gevolgen heeft in een omvang die verweerder noopte geheel af te zien van gebruik van zijn vrijstellingsbevoegdheid.
Indien verzoekers als gevolg van het vrijstellingsbesluit schade lijden of zullen lijden in de vorm van waardevermindering van hun woning die rede¬lijkerwijs niet of niet geheel ten laste van hen behoort te blijven, kunnen zij zich tot verweerder wenden met een zelfstandig verzoek om planschade.
2.21 [Eisers 1] hebben opgeworpen dat voor hen onduidelijk is of in het kader van toetsing van het bouwplan aan de bouwverordening een onderzoeksrapportage bodemverontreiniging is overgelegd. Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing gewezen op het rapport van 26 oktober 2007 van ingenieursbureau Land te Ede, waarin is geconcludeerd dat er geen zodanige grond- of grondwaterverontreiniging aanwezig is die in de weg staat aan de bouw van dit schoolgebouw of die sanering noodzakelijk maakt. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat verweerder niet in redelijkheid de in voornoemd rapport getrokken conclusies heeft mogen volgen en deze mede ten grondslag heeft mogen leggen aan de verleende vrijstelling.
2.22 [Eisers 1] en [Eiser 3] hebben nog opgeworpen de vraag of het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd voldoende is voor het bouwplan.
Ter zitting is gebleken dat grenzend aan het terrein van de school op de openbare weg
15 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Bij de berekening van dit aantal parkeerplaatsen heeft verweerder, zoals ter zitting is toegelicht, aangesloten bij de parkeerkencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW), zoals die zijn overgenomen in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004 (ASVV 2004). In hetgeen door [Eisers 1] en [Eiser 3] is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden om te concluderen dat niet aan de in de ASVV 2004 gestelde normen is voldaan. Nu de parkeerplaatsen, in strijd met het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, op de openbare weg zijn gelegen, is er wel ontheffing nodig op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, onder b, van de bouwverordening. Er is geen grond te oordelen dat die ontheffing niet zal kunnen worden verleend. Verweerder kan het verlenen van deze ontheffing meenemen in het nog te nemen besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter ziet hierin daarom geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.23 Gelet op het voorgaande is er aanleiding de vrijstelling voor het gebruik van de woningen en het terrein behorende bij de woningen ten behoeve van de woonfunctie te schorsen. Voor het overige is er onvoldoende grond voor het oordeel dat het thans bestreden besluit bij het te nemen besluit op bezwaar moet worden herroepen. De verzoeken worden in zoverre dan ook afgewezen.
2.24 Er is wel aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van de verzoeken redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand voor [Eisers 1], € 644,- voor [Eiser 2] en € 644,- voor [Eiser 3].
Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 schorst het besluit van 18 september 2008 voor zover daarbij vrijstelling is verleend voor het gebruik van de woningen en het terrein behorende bij de woningen ten behoeve van de woonfunctie;
3.2 wijst de verzoeken voor het overige af;
3.3 bepaalt dat de gemeente Rhenen het door verzoekers [Eisers 1] betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- aan hen vergoedt;
3.4 bepaalt dat de gemeente Rhenen het door verzoekster [Eiser 2] betaalde griffierecht ten bedrage van € 255,- aan haar vergoedt;
3.5 bepaalt dat de gemeente Rhenen het door verzoeker [Eiser 3] betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- aan hem vergoedt;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- te betalen door de gemeente Rhenen aan verzoekers [Eisers 1];
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- te betalen door de gemeente Rhenen aan verzoekster [Eiser 2];
3.8 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- te betalen door de gemeente Rhenen aan verzoeker [Eiser 3].
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. K. de Waard mr. B.J. van Ettekoven