ECLI:NL:RBUTR:2008:BF9673

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
522693 AC EXPL 07-2560
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot vestiging van vruchtgebruik door onterfde weduwe

In deze zaak heeft de onterfde weduwe, aangeduid als [verzoekster], een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 4:30 BW. Zij verzoekt om het vestigen van vruchtgebruik op alle goederen die behoren tot de nalatenschap van haar overleden echtgenoot [G], met uitzondering van de echtelijke woning en de inboedel. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de procedure had moeten worden ingeleid met een dagvaarding en dat de verdere procedure volgens de regels van de dagvaardingsprocedure moet verlopen. De kantonrechter heeft daarbij rekening gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder het inkomen van [verzoekster] en haar jong-meerderjarige zoon [J].

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] geen aanspraak kan maken op voortzetting van haar oude leefpatroon, maar dat zij recht heeft op een passende voorziening. De beoordeling van de behoefte van [verzoekster] is gebaseerd op het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk en de duur van de samenleving. De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de toekomstige ontwikkelingen, zoals de verwachte uitkeringen van polissen en de leeftijd van [J], die op korte termijn 21 jaar zal worden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoekster] met ingang van 2008 geen behoefte heeft aan het vestigen van het gevraagde vruchtgebruik, en heeft het verzoek afgewezen. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de verwerende partijen toegewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 3 september 2008 door mr. P. Krepel, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 522693 AC EXPL 07-2560 PK
vonnis d.d. 3 september 2008
inzake
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [verzoekster],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
tegen:
1. [verw[verweerders], wonende te [woonplaats],
2. [verweerster],
verder tezamen ook te noemen [verweerders],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. C.H. Ritter.
1. Verloop van de procedure
[verzoekster] heeft op 2 maart 2007 een verzoekschrift ingediend. Bij beschikking van 29 maart 2007 heeft de kantonrechter bepaald dat de procedure dient te worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. [verzoekster] heeft [verweerders] vervolgens bij exploot opgeroepen teneinde voort te procederen. [verweerders] hebben een conclusie van antwoord genomen.
Bij tussenvonnis van 8 augustus 2007 is een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 21 november 2007. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaand aan de comparitie hebben partijen stukken aan de kantonrechter doen toekomen. In haar brief van 15 oktober 2007 heeft [verzoekster] gevorderd dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, inhoudende dat ten behoeve van haar en haar zoon [J] op de voet van art. 223 Rv een voorschot wordt toegekend van
€ 30.000,- elk.
[verzoekster] heeft een akte genomen en vervolgens voor repliek geconcludeerd. [verweerders] heeft in het incident ex art. 223 Rv voor antwoord geconcludeerd en vervolgens in de hoofdzaak voor dupliek geconcludeerd. [verweerders] heeft bij akte stukken overgelegd. [verzoekster] heeft bij akte stukken overgelegd, waarop [verweerders] bij akte heeft gereageerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
[verzoekster] is op 29 januari 1988 gehuwd met [verweerder] (hierna: [G]), zulks na het maken van huwelijkse voorwaarden, onder meer inhoudende een uitsluiting van goederengemeenschap met verrekenbeding. [verweerders] zijn geboren uit een eerder door echtscheiding ontbonden huwelijk van [G]. Uit het huwelijk met [verzoekster] is op 16 april 1988 geboren [J].
Op een gegeven moment is [G] ermee bekend geworden dat [verzoekster] contact had met een jeugdvriend van haar. Op 15 november 2005 heeft [G] onder herroeping van alle eerder gemaakte wilsbeschikkingen [verzoekster] uitgesloten als erfgenaam en zijn drie kinderen voor gelijke delen als erfgenaam benoemd.
Op 16 december 2005 is [G] overleden.
3. Het verzoek in de hoofdzaak
Het verzoek van [verzoekster] komt er kort gezegd op neer, dat zij de kantonrechter op de voet van art. 4:30 BW verzoekt te bepalen dat [verweerders] hebben mee te werken aan het vestigen van het vruchtgebruik op alle goederen behorende tot de nalatenschap van [G], met uitzondering van de woning en de inboedel. Met betrekking tot deze laatste twee bestanddelen van de nalatenschap heeft zij een afzonderlijk verzoek op de voet van art. 4:29 BW ingediend, welk verzoek in overleg met partijen is aangehouden.
4. De verdere beoordeling
4.1. [verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij voor haar verzorging en die van haar jong-meerderjarige zoon
[J] aan het vruchtgebruik van alle overige tot de nalatenschap behorende goederen behoefte heeft. Zij beroept zich ter zake op diverse door haar overgelegde stukken en berekeningen.
4.2. Bij de beoordeling van de vraag of [verweerders] verplicht zijn mee te werken aan de verstrekking van een verzorgingsvruchtgebruik in de zin van artikel 4:30 BW dient, blijkens de tekst van dat artikel, rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden (vgl. HR 8 juni 2007, NJ 2008, 220, m.nt. mr. S. Perrick).
Tot die omstandigheden dienen, mede gelet op hetgeen in artikel 33 lid 2 in verband met lid 5 BW is bepaald, in ieder geval te worden gerekend:
- de omvang van het verzorgingsniveau dat in de gegeven omstandigheden als ‘passend’ kan worden aangemerkt;
- het eigen inkomen van [verzoekster];
- het inkomen dat zij, mede gelet op haar leeftijd, werkervaring en opleiding, redelijkerwijs kan verwerven;
- de omstandigheid dat de verzorging en opvoeding van [J] ten laste van [verzoekster] komt;
- het inkomen dat [J] zich redelijkerwijs kan verwerven.
4.3. Voor de bepaling van het ‘passende verzorgingsniveau’ dient naar het oordeel van de kantonrechter mede acht geslagen te worden op het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, alsmede op de duur van de samenleving. Tevens echter geldt dat art. 4:30 BW beoogt de onterfde echtgenoot niet meer dan een vangnet te bieden in de vorm van een passende voorziening indien en voor zover de verzorging van die echtgenoot niet is gewaarborgd. [verzoekster] kan derhalve geen aanspraak maken op onverkorte voortzetting van het oude leefpatroon (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz. 1723-1724).
Voorts is in genoemd arrest bepaald dat rekening dient te worden gehouden met in redelijkheid te verwachten toekomstige ontwikkelingen.
4.4. Voor zover [verweerders] bedoeld hebben te betogen dat tevens mede in aanmerking dient te worden genomen de omstandigheid dat [G] [verzoekster] onterfd heeft nadat hij erachter was gekomen dat zij contact had met een jeugdvriend, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Wettekst noch wetsgeschiedenis bieden hiervoor een aanknopingspunt.
4.5. De omvang van de nalatenschap van [G] acht de kantonrechter voor de beantwoording van de vraag wat onder een passend verzorgingsniveau moet worden verstaan niet van belang.
4.6. De kantonrechter zal - zoals partijen kennelijk ook hebben beoogd - aansluiting zoeken bij de welstandsgerelateerde behoefte van [verzoekster], en zal daarom uitgaan van de door de gerechtshoven gehanteerde behoeftenorm van 60% van het netto gezinsinkomen verminderd met de kosten van de kinderen. [verzoekster] heeft daartoe een berekening opgesteld, uitgaande van het jaarinkomen van 2005. [verweerders] hebben tegen deze berekening ingebracht (conclusie van antwoord in het incident van 9 januari 2008 sub 11) dat de inkomsten over 2005 vertekend zijn in verband met de inkomsten uit de verkoop van de eenmanszaak van [G] ad € 138.960,-. [verweerders] stellen dat uit dient te worden gegaan van het inkomen van [G] over 2004 van bruto € 74.985,-, hetwelk neerkomt op € 36.204,- netto. Tezamen met het netto-inkomen over 2004 van [verzoekster] van € 20.662,- bedroeg hun besteedbare inkomen over 2004 derhalve € 56.866,-. De behoefte van [verzoekster] bedraagt derhalve 60% daarvan, zijnde € 34.119,-.
[verzoekster] heeft deze bedragen niet betwist, zodat ook de kantonrechter op zich daarvan zal uitgaan. Ook overigens acht de kantonrechter het redelijk dat aansluiting wordt gezocht bij het “normale” inkomen dat [verzoekster] en [G] tijdens het huwelijk hebben gehad.
Anders dan [verweerders] kennelijk beogen dienen op dit bedrag echter eerst in mindering te komen de kosten van [J] in 2004. De kantonrechter zal deze vaststellen conform de Bijlage bij het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen, en wel op € 685,- per maand (€ 8.220,- per jaar) conform de tabel behorende bij een netto inkomen tussen € 4.500,- en
€ 5.000,-. De behoefte van [verzoekster] bedraagt derhalve € 56.866,- minus € 8.220,- = € 48.646,- x 60% = € 29.187,60 per jaar.
4.7. [verzoekster] heeft nog diverse kostenposten opgevoerd (prod. 18 bij brief [verzoekster] van 15 oktober 2007). Veel van deze posten zijn door [verweerders] in hun conclusie van antwoord in het incident van 9 januari 2008 betwist zonder dat [verzoekster] daar op is teruggekomen. De kantonrechter merkt nog op dat [verweerders] onbetwist door [verzoekster] bovendien hebben gesteld dat zij voor de reparatie van het dak een voorschot van de ervenrekening van € 12.000,- beschikbaar hebben gesteld.
Voor zover [verzoekster] met het opvoeren van deze posten bedoeld heeft te betogen dat haar behoefte hoger is dan genoemd bedrag van € 29.187,60 gaat de kantonrechter daaraan derhalve voorbij.
2008
Inkomen [verzoekster]
4.8. [verzoekster] stelt dat zij de volgende inkomsten heeft:
- een WIA-uitkering ad € 1.594,36 netto per maand;
- een nabestaandenuitkering van Fortis van € 231,21 netto per maand;
- met ingang van 1 april 2008: loon ad € 1.375,- bruto per maand, bij gebreke van nadere gegevens schat de kantonrechter deze op € 900,- netto per maand.
4.9. Naar de kantonrechter begrijpt gaan beide partijen ervan uit dat de huur van het appartement in Spanje aan [verzoekster] toekomt. In haar brief aan de kantonrechter van 15 oktober 2007 noemt [verzoekster] een netto opbrengst over 2007 tot 9 augustus 2007 van € 5.305,-, en een geschatte netto opbrengst over heel 2007 van € 3.800,-. Bij repliek noemt zij een bedrag van “een paar duizend euro”. De kantonrechter zal ook voor 2008 uitgaan van € 3.800,-.
4.10. [verweerders] stellen (conclusie van antwoord in het incident van 9 januari 2008 sub 12) dat [verzoekster] gerechtigd is tot een stamrechtuitkering van Sponsorhouse B.V. van € 508,33 per maand, dat de achterstallige betalingen gedeeltelijk zijn gedaan, en dat betaling van het restant binnenkort zal volgen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verzoekster] het laatste restant binnenkort zal ontvangen en dat zij de maandbedragen voorlopig ook zal blijven ontvangen.
Inkomen [J]
4.11. Volgens [verweerders] (conclusie van antwoord in het incident van 9 januari 2008 sub 9) heeft [J] sinds 1 september 2007 (weer) een studiebeurs: een basisbeurs van € 255,64 per maand en een aanvullende beurs van € 277,76 per maand. [verzoekster] heeft dit niet weersproken, zodat de kantonrechter van die bedragen uitgaat.
[verweerders] stellen verder dat [J] in de gelegenheid is studentenleningen aan te gaan. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Het aangaan van leningen is niet aan te merken als het in redelijkheid kunnen verwerven van inkomen.
[verzoekster] heeft gesteld dat [J] in 2007 € 4.870,- bruto bij Alex Bank heeft verdiend. Zij stelt dat een jaaropgave kan worden overgelegd, maar zij heeft zulks niet gedaan. De kantonrechter gaat ervan uit dat [J] in 2008 tenminste ook dit bedrag zal kunnen verdienen. Bij gebreke van nadere gegevens gaat de kantonrechter er verder vanuit dat hierover gezien de geringe hoogte van dit bedrag (uiteindelijk) geen belasting verschuldigd zal zijn.
4.12. Een en ander leidt tot de volgende opstelling:
2008 € € €
netto inkomen [verzoekster] per maand per jaar
WIA-uitkering 1.594,36 19.132,32
Fortis-uitkering 231,21 2.774,52
Sponsorhouse 508,33 6.099,96
loon 1 april - 31 december 2008 900,00 8.100,00
appartement Spanje 3.800,00 +
totaal 39.906,80
behoefte [verzoekster] 29.187,60 -
resteert voor [J] 10.719,20
netto inkomen [J]
basisbeurs 255,64 3.067,68
aanvullende beurs 277,76 3.333,12
loon netto 4.870,00 +
11.270,80 +
totaal beschikbaar voor [J] 21.990,00
4.13. [verzoekster] kan over 2008 derhalve beschikken over € 29.187,60, en [J] over € 21.990,-. Voor zover de kosten van [J] minder bedragen dan dit bedrag, is dit mindere voor [verzoekster] zelf beschikbaar.
Op grond van deze bedragen is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] met ingang van 2008 geen behoefte heeft aan de vestiging van een verzorgingsvruchtgebruik zoals door haar is verzocht, zodat dit verzoek in zoverre wordt afgewezen.
2006 en 2007
4.14. De kantonrechter dient voorts de vraag te beantwoorden of voormelde conclusie ook opgaat voor de jaren 2006 en 2007. De kantonrechter constateert dat [verzoekster] in die jaren nog niet beschikte over het hierboven vermelde loon. Evenmin heeft [J] gedurende deze jaren steeds een basis- en aanvullende studiebeurs ontvangen.
Met betrekking tot het inkomen van [verzoekster] merkt de kantonrechter op dat zij in 2006 en 2007 het loon uit arbeid ad € 900,- netto per maand niet heeft ontvangen, alsmede een wat lagere opbrengst van het appartement in Spanje. Globaal zal zij echter over deze jaren ongeveer € 30.000,- voor zichzelf beschikbaar hebben gehad.
Met betrekking tot de kosten van [J] overweegt de kantonrechter dat hij begrijpt dat deze tot en met eind december 2006 in Spanje een cursus heeft gevolgd, en vervolgens per 1 september 2007 is gaan studeren. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat hij van begin 2007 tot 1 september 2007 in redelijkheid meer inkomen had kunnen verdienen dan de door [verzoekster] (zonder bewijsstukken) gestelde € 4.870,-. Voorts is van belang dat [J] sinds 16 april 2006 meerderjarig is. Hij is voor een derde gedeelte gerechtigd in de nalatenschap van [G], welke omstreeks
€ 1.000.000,- bedraagt. Weliswaar stelt [verzoekster] dat zij aanspraak maakt op (ongeveer) de helft daarvan, hetgeen [verweerders] betwisten, maar ook indien daarvan moet worden uitgegaan komt aan [J] (altijd nog) een bedrag toe van
€ 500.000,- : 3 = afgerond € 166.500,- te verminderen met het naar schatting verschuldigde successierecht van € 18.000,-, zodat resteert € 148.500,-. De kantonrechter acht een rendement van 4% per jaar redelijk, zodat [J] alsdan een inkomen had kunnen verwerven van € 5.940,- per jaar. Ook al is er kennelijk een geschil tussen [verzoekster] en [verweerders] over de omvang van de nalatenschap, dit neemt niet weg dat [verzoekster] van [J] mag verwachten dat hij pogingen in het werk stelt om - desnoods bij wijze van voorschot - over (een gedeelte van) het aan hem toekomend erfdeel te kunnen beschikken, waarbij hij overigens tevens van [verweerders] mag verwachten dat zij hieraan medewerking verlenen.
4.15. Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verzoekster] weliswaar stelt dat zij over (volstrekt) onvoldoende middelen beschikt om in haar onderhoud te voorzien, maar dat zij niet heeft gesteld dat zij leningen heeft moeten aangaan om het hoofd boven water te houden.
Voor zover [verzoekster] in verband met haar onderhoudsverplichting van [J] niettemin schulden heeft moeten maken merkt de kantonrechter op, dat [J] binnen afzienbare tijd, namelijk op 16 april 2009, de 21-jarige leeftijd zal hebben bereikt en [verzoekster] dan niet meer onderhoudsplichtig is, waardoor haar inkomen omstreeks € 10.000,- per jaar meer dan haar behoefte zal bedragen. Zij zal alsdan geacht moeten worden in de gelegenheid te zijn eerderbedoelde eventuele schulden af te lossen.
De kantonrechter acht verder van belang dat [verweerders] hebben gesteld dat [verzoekster] inmiddels regelmatig met eerderbedoelde jeugdvriend samenwoont, en dat er daarom van kan worden uitgegaan dat deze een bijdrage in de kosten levert. [verzoekster] is hierop niet ingegaan, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dit laatste inderdaad het geval is, hetgeen de behoefte van [verzoekster] (nog verder) doet verminderen.
Wat de in redelijkheid te verwachten toekomstige ontwikkelingen betreft neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verzoekster] bij repliek stelt dat de lijfrenteverzekering bij Fortis en het Compagnie pensioen plan bij Amev per 1 maart 2009 tot uitkering komen, zonder dat zij een indicatie geeft van de daarmee gemoeide bedragen.
4.16. De slotsom is dat het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen.
5. Het verzoek in het incident
[verzoekster] heeft vaststelling van een voorschot verzocht. Het verzoek is niet toewijsbaar omdat thans in de hoofdzaak is beslist. [verzoekster] zal in de proceskosten in het incident worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
in de hoofdzaak
wijst het verzoek/de vordering af;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerders], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 900,- aan salaris gemachtigde;
in het incident
wijst het verzoek/de vordering af;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerders], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2008.