ECLI:NL:RBUTR:2008:BF9300

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211401/ HA ZA 06-1048..
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na eenzijdige beëindiging van de overeenkomst door Bruna B.V.

In deze zaak vorderden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] schadevergoeding van Bruna B.V. naar aanleiding van de eenzijdige beëindiging van hun overeenkomst. De rechtbank Utrecht heeft op 15 oktober 2008 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eisers hun schade berekenden op basis van gederfde winst door het niet doorgaan van transacties die onder de overeenkomst vielen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de jaren 2006 tot en met 2008 verschillende transacties hebben plaatsgevonden, waarvan de schadevergoeding werd berekend op basis van het aantal transacties en de bijbehorende vergoedingen per transactie. De rechtbank oordeelde dat Bruna onvoldoende onderbouwd had betwist dat er meer transacties hadden plaatsgevonden dan zij had erkend. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de eisers recht hadden op een schadevergoeding van EUR 311.611,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd Bruna veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op EUR 18.928,32 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 211401 / HA ZA 06-1048
Vonnis van 15 oktober 2008
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1],
gevestigd te Utrecht,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. C. Beijer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUNA B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. L.A.M.J. Pütz.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1], [eiser sub 2] en Bruna genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2008
- de akte d.d. 7 mei 2008 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
- de antwoordakte d.d. 4 juni 2008 van Bruna.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij de inhoud van de hiervoor gewezen tussenvonnissen en bouwt daarop voort. In het laatste tussenvonnis van 2 april 2008 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen om [eiser sub 1] in de gelegenheid te stellen de jaarrekeningen over de boekjaren 2004/2005 en 2006 te overleggen en deze stukken te voorzien van een nadere toelichting en nadere onderbouwing van haar schadeberekening.
2.2. Bij akte van 7 mei 2008 heeft [eiser sub 1] de betreffende jaarstukken overgelegd, alsmede deze stukken van een nadere toelichting voorzien en de gevolgen aangegeven van deze jaarrekeningen voor haar schadeberekening. Zij heeft zich daartoe evenwel niet beperkt, maar is tevens ingegaan op hetgeen Bruna ter gelegenheid van het pleidooi heeft gesteld terzake van de omzetzijde van de schadeberekening. Daardoor is zij - zoals Bruna terecht heeft betoogd - getreden buiten hetgeen waarover zij een akte mocht nemen. De discussie over de omzetzijde is reeds uitvoerig gevoerd ter gelegenheid van het pleidooi. [eiser sub 1] is alleen nog de gelegenheid gegeven om haar schadeberekening nader te onderbouwen in verband met de mogelijkheid dat zij deze berekening zou willen herzien dan wel nader zou willen toelichten in het licht van de inhoud van de door haar te overleggen jaarstukken. In het tussenvonnis heeft de rechtbank partijen er ook uitdrukkelijk op gewezen dat zij zich dienden te beperken tot het onderwerp waarover zij een akte mochten nemen. De rechtbank zal de opmerkingen van [eiser sub 1] in haar akte over de omzetzijde van haar schadeberekening dan ook buiten beschouwing laten.
2.3. [eiser sub 1] heeft in haar akte de eisvermindering herhaald die zij ter gelegenheid van het pleidooi heeft gedaan, inhoudende dat het onder punt 2 van de het petitum van de dagvaarding gevorderde bedrag wordt verminderd tot een bedrag van
EUR 488.239,00. De rechtbank zal van de aldus verminderde eis uitgaan.
2.4. In het tussenvonnis van 2 april 2008 heeft de rechtbank aangegeven dat zij de schade die [eiser sub 1] heeft geleden door de eenzijdige beëindiging van de overeenkomst door Bruna zou berekenen aan de hand van een vergelijking van de financiële situatie waarin [eiser sub 1] thans verkeert en de financiele situatie waarin zij zou hebben verkeerd, indien Bruna niet tot eenzijdige beëindiging van de overeenkomst was overgegaan. Partijen hebben de schade begroot aan de hand van de berekening van de gederfde winst. De rechtbank komt dat in het licht van het voorgaande niet onjuist voor en zal in het navolgende van die berekeningswijze uitgaan.
De gemiste omzet
2.5. Daartoe is ten eerste van belang om vast te stellen welke omzet [eiser sub 1] vanaf de voortijdige beëindiging per 23 december 2005 tot het overeengekomen einde van de overeenkomst (28 februari 2008) met de overeengekomen werkzaamheden voor Bruna had kunnen realiseren. In dat kader dient bepaald te worden welke transacties er in de betreffende periode hebben plaatsgevonden die onder het bepaalde in artikel 2.1 van de overeenkomst vallen.
2.6. Volgens [eiser sub 1] hebben er in 2006 21 transacties plaatsgevonden die onder de overeenkomst vallen, in 2007 44, en in 2008 acht transacties. Zij heeft een lijst overgelegd met namen van vestigingen ten aanzien waarvan (volgens haar) een transactie in 2007 heeft plaatsgevonden.
2.7. Bruna heeft op deze lijst met namen gereageerd door aan te geven welke daarvan volgens haar wel en niet onder de overeenkomst vallen, en waarom. Volgens haar hebben in 2006 19 transacties, in 2007 20 transacties en in 2008 vier transacties plaatsgevonden die aangemerkt kunnen worden als transacties in de zin van artikel 2.1 van de overeenkomst.
2.8. [eiser sub 1] heeft binnen haar beperkte mogelijkheden geprobeerd te achterhalen en vervolgens naar voren te brengen welke transacties in de betreffende periode (2006-2008) hebben plaatsgevonden. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden voldoende gesteld terzake van de omzet die zij in de betreffende periode op grond van de overeenkomst met Bruna had kunnen genereren.
Bruna heeft volstaan met het reageren op de namen van de vestigingen terzake waarvan volgens [eiser sub 1] een transactie had plaatsgevonden. Noch ten aanzien van 2006 noch ten aanzien van 2008 heeft Bruna aangegeven op welke vestigingen de door haar gestelde aantallen transacties zien. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank haar betwisting onvoldoende onderbouwd. Het lag op haar weg als de partij die volledige kennis heeft over de transacties die in de betreffende periode hebben plaatsgevonden, om volledige openheid te geven over het aantal transacties dat in de betreffende periode had plaatsgevonden, en derhalve voldoende onderbouwd aan te geven waarom in 2006 geen sprake was van 21 maar van 19 transacties, en in 2008 geen acht maar vier transacties. Zij heeft in het bijzonder nagelaten om de namen te noemen van de vestigingen waarom het volgens haar gaat, en heeft daarmee [eiser sub 1] de mogelijkheid ontnomen om de betwisting van Bruna van de door haar gestelde aantallen transacties op juistheid te controleren.
2.9. Het voorgaande betekent dat de rechtbank voor het aantal transacties dat in 2006 heeft plaatsgevonden, zal uitgaan van de opgave die Bruna zelf ter comparitie heeft gedaan, namelijk 21 transacties. Voorts zal bij gebreke van een voldoende betwisting worden uitgegaan van het aantal transacties in 2008 dat [eiser sub 1] heeft gesteld, namelijk acht transacties.
2.10. Ten aanzien van 2007 heeft Bruna haar betwisting wel voldoende onderbouwd. De rechtbank zal in het navolgende ingaan op hetgeen partijen terzake hebben aangevoerd.
2.11. Uit bijlage 1 bij de pleitaantekeningen van Bruna blijkt dat Bruna erkent dat er in 2007 18 transacties hebben plaatsgevonden die onder de overeenkomst vallen, zodat het aantal transacties in zoverre vaststaat.
2.12. Voorts staat tussen partijen vast dat er in 2007 16 transacties hebben plaatsgevonden waarbij vestigingen door Bruna aan AKO zijn verkocht. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze transacties onder de overeenkomst vallen, en zo ja of deze als 16 transacties dan wel als één transactie moeten worden gerekend.
Volgens Bruna kan deze transactie vanwege de complexiteit (waaronder het uitwerken van een nieuwe stationsformule) en het principiële karakter niet worden gekwalificeerd als een transactie die valt onder de overeenkomst.
[eiser sub 1] heeft onder verwijzing naar andere transacties gesteld dat zij ook van Bruna betaald heeft gekregen voor complexe transacties waarbij de onderhandelingen gevoerd waren door Bruna, en dat deze niet golden als één transactie maar als meerdere.
2.13. Uit artikel 5 van de overeenkomst volgt - zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 14 maart 2007 reeds heeft overwogen - dat Bruna een fee verschuldigd is aan [eiser sub 1], indien activiteiten door laatstgenoemde zijn verricht, in welke geringe mate dan ook, die tot een geslaagde transactie hebben geleid.
Zoals [eiser sub 1] onvoldoende gemotiveerd weergesproken heeft gesteld, hebben partijen in deze bepaling vervolgens gekozen voor een vaste fee per transactie, omdat de werkzaamheden per transactie nogal kunnen verschillen in omvang. Hieruit volgt dat niet geconcludeerd kan worden dat partijen bij voorbaat complexe transacties hebben beoogd van de werking van overeenkomst uit te sluiten. Dat sprake is van een nieuwe formule bij de overnemende partij doet niet terzake. Het gaat er - kort gezegd - om of er sprake is van een bestaande Bruna-vestiging die wordt verkocht aan een ander dan wel of die vestiging in franchise overgaat naar een ander. Vaststaat dat AKO terzake van de betreffende 16 vestigingen franchisenemer van Bruna is geworden, zodat de transactie in beginsel onder de werking van de overeenkomst valt. Vervolgens is slechts van belang of er in het kader van de transactie een mogelijkheid zou zijn geweest van activiteiten van [eiser sub 1], in welke geringe mate dan ook, ten behoeve van de totstandkoming van een ondertekende koop- en/of franchiseovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Zoals [eiser sub 1] onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld, was het gebruikelijk om in een geval als de onderhavige naast een master-koopovereenkomst en master-franchiseovereenkomst afzonderlijke franchise- en koopovereenkomsten aan te gaan voor elke locatie, waarin dan onder meer een specificatie van de activa en een overzicht van medewerkers zou zijn opgenomen. Bruna heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is geweest, zodat zij deze stelling van [eiser sub 1] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Daarbij komt dat niet valt in te zien waarom [eiser sub 1] vanwege haar kennis van de Bruna-organisatie en van de gang van zaken bij de totstandkoming van koop-en franchise-overeenkomsten niet op enigerlei wijze had kunnen worden betrokken bij de onderhandelingen terzake van de master-franchiseovereenkomst en master-verkoopovereenkomst, dan wel bij het nader uitwerken daarvan. Hoe ingewikkeld en principieel de totstandkoming van de master-koop- en franchiseovereenkomst ook zou zijn geweest, aangenomen moet worden dat er ook in het kader van die transactie met AKO ruimte zou zijn geweest voor de inschakeling van [eiser sub 1], in welke geringe mate dan ook. In het licht van de hiervoor bedoelde gebruikelijke uitsplitsing per locatie wordt het verweer van Bruna ten aanzien van het in aanmerking te nemen aantal transacties verworpen en zal uitgegaan worden van 16 transacties.
2.14. Van de lijst die als bijlage 1 bij de pleitaantekeningen van Bruna is gevoegd, blijven dan de volgende individuele vestigingen over, waarover partijen van mening verschillen. De rechtbank zal daarop in het navolgende ingaan:
- vestiging Apeldoorn: volgens Bruna betreft dit de aankoop van een ‘niet-Bruna vestiging’, en daarmee geen nieuwe franchisenemer. [eiser sub 1] heeft dit niet voldoende gemotiveerd weersproken, zodat van de juistheid van het standpunt van Bruna wordt uitgegaan.
- vestiging Arnhem: ter gelegenheid van het pleidooi heeft Bruna erkend dat deze vestiging ten onrechte door haar als een ‘AKO-transactie’ is aangemerkt, maar dat deze moet worden beschouwd als een ‘gewone transactie’ die in 2007 heeft plaatsgevonden.
- vestiging Bergeijk: volgens Bruna valt deze vestiging als door haar zelf gekochte vestiging niet onder de overeenkomst. [eiser sub 1] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat van de juistheid van de stelling van Bruna wordt uitgegaan.
- vestigingen Curaçao en Delft: ter gelegenheid van het pleidooi heeft Bruna erkend dat deze transacties in 2007 zijn gerealiseerd, zodat deze moeten worden meegeteld.
- vestigingen Deurne, Eindhoven, Groningen, Rotterdam Bergse Dorpsstraat en Rotterdam Kleiweg: volgens Bruna zijn deze vestigingen niet verkocht in 2007, zodat deze niet moeten worden meegeteld. [eiser sub 1] heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat van de juistheid van de stelling van Bruna wordt uitgegaan.
- vestiging Vianen: [eiser sub 1] heeft erkend dat deze transactie heeft plaatsgevonden in 2006, zodat deze niet bij 2007 kan worden meegenomen.
- vestiging Zwolle: zoals Bruna ter gelegenheid van pleidooi heeft gesteld behoort deze transactie tot de transacties van 2007, zodat deze moet worden meegeteld.
2.15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in 2007 38 transacties hebben plaatsgevonden die vallen onder de overeenkomst. Voor de totale gemiste omzet over de jaren 2006 tot en met (de eerste twee maanden van) 2008 betekent dit:
2006: 21 transacties x EUR 7.718,00 = EUR 162.078,00
2007: 38 transacties x EUR 7.807,00 = EUR 296.666,00
2008: 8 transacties x EUR 7.807,00 = EUR 62.456,00
De begrote kosten
2.16. Vervolgens moet beoordeeld worden welke kosten [eiser sub 1] had moeten maken om deze omzet te realiseren.
2.17. Volgens [eiser sub 1] geldt zowel voor de omzet in het boekjaar 2004/2005 als voor de omzet in het boekjaar 2006 dat deze slechts voor een bedrag van EUR 20.000,00 uit afzonderlijke ‘niet-Bruna’-advieswerkzaamheden heeft bestaan. Ten opzichte van de totale feitelijk behaalde omzet in 2004/2005 van EUR 433.708,-- (in de periode dat [eiser sub 1] nog onder de overeenkomst werkzaam was voor Bruna) en ten opzichte van de feitelijk behaalde omzet in 2006 (toen de overeenkomst reeds eenzijdig door Bruna was beëindigd) van EUR 290.551,00 nemen deze overige advieswerkzaamheden een uiterst bescheiden plaats in. Voorts heeft de enige werknemer van [eiser sub 1], haar directeur [eiser sub 2], eind 2005 een dienstverband geaccepteerd bij Schuitema. Niet valt in te zien waarom aangenomen zou moeten worden dat [eiser sub 2] in de situatie dat de overeenkomst niet eenzijdig zou zijn beëindigd, naast het full-time dienstverband met Schuitema en de werkzaamheden voor de Bruna-organisatie ook nog tijd zou hebben gehad voor het uitvoeren van deze overige advieswerkzaamheden. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel om in het navolgende de begrote kosten van [eiser sub 1] volledig toe te rekenen aan de werkzaamheden die [eiser sub 1] bij niet voortijdige beëindiging van de overeenkomst voor Bruna zou hebben verricht (de zogenaamde ‘Bruna-werkzaamheden’).
2.18. Nu de berekening van de kosten betrekking heeft op een hypothetische situatie, zal de rechtbank in het voetspoor van partijen de kosten niet uitsplitsen per jaar (afhankelijk van de ten aanzien van elk jaar begrote omzet), maar uitgaan van gemiddelden.
2.19. Als uitgangspunt voor de berekening van de kosten die [eiser sub 1] zou hebben moeten maken voor het genereren van de begrote omzet, zal in beginsel gelden de kosten die [eiser sub 1] in het boekjaar 2004/2005 ten laste van het resultaat heeft gebracht, dan wel redelijkerwijs ten laste van het resultaat had moeten brengen. Immers, in het boekjaar 2004/2005 was [eiser sub 1] nog gewoon werkzaam voor Bruna. Dit boekjaar vormt dan ook een realistisch uitgangspunt voor de omvang en toerekening van kosten voor de hypothetische situatie dat de overeenkomst niet voortijdig was geëindigd. De rechtbank zal wel per kostenpost beoordelen of, en zo ja tot welk bedrag het redelijk is (in de verhouding van [eiser sub 1] en Bruna) om deze ten laste van het resultaat te brengen. [eiser sub 1] heeft het immers in eigen hand op welke wijze zij kosten ten laste van haar resultaat brengt, en kan daarmee invloed uitoefenen op dit resultaat. Daarmee zou zij ook in verregaande mate de omvang van de schadevergoedingsverplichting van Bruna kunnen beïnvloeden.
De afschrijvingen materiële vaste activa
2.20. Volgens [eiser sub 1] zouden deze afschrijvingen op nihil moeten worden gesteld, aangezien Bruna op grond van de overeenkomst diende te voorzien in een werkruimte voor [eiser sub 1], en de betreffende materiële activa (computerapparatuur en kantoorinventaris) derhalve niet behoefden te worden gebruikt in het kader van de overeenkomst met Bruna.
2.21. De rechtbank volgt [eiser sub 1] niet in dit betoog. Uitgegaan dient te worden van de feitelijke situatie dat [eiser sub 1] weliswaar recht had op terbeschikkingstelling van een werkruimte door Bruna, maar dat zij daar gedurende de looptijd van de overeenkomst nimmer aanspraak op heeft gemaakt. Vaststaat dat de computerapparatuur en kantoorinventaris door [eiser sub 1] zijn gebruikt in het kader van werkzaamheden ten behoeve van Bruna, zodat de afschrijvingen met betrekking tot deze materiële activa moeten worden meegenomen. De rechtbank zal in het licht van de opgave van de accountant van [eiser sub 1] uitgaan van een afschrijving over de jaren 2006, 2007 en (de eerste twee maanden van) 2008 van EUR 2.000,00.
Afschrijving van goodwill
2.22. Anders dan [eiser sub 1] is de rechtbank van oordeel dat goodwill wel degelijk bij de berekening van de kosten in aanmerking dient te worden genomen. Deze kosten zou [eiser sub 1] ook ten laste van het resultaat hebben gebracht, indien de overeenkomst wel was voortgezet. In de jaarrekening over 2004/2005 wordt goodwill immers ook ten laste van het resultaat gebracht en is het uitgangspunt opgenomen dat de goodwill (van EUR 100.000,00) over vijf jaren lineair wordt afgeschreven. Dit betekent dat over de jaren 2006 en verder zal moeten worden uitgegaan van een afschrijving van EUR 20.000,00 per jaar.
Kosten [eiser sub 2]
2.23. Volgens [eiser sub 1] dienen geen kosten terzake van salaris van haar directeur [eiser sub 2] in aanmerking te worden genomen, aangezien zij er begin 2006 om fiscale redenen voor heeft gekozen om geen salaris meer uit de keren aan haar directeur.
2.24. Naar het oordeel van de rechtbank moet als uitgangspunt gelden dat personeelskosten die voor het maken van omzet worden gemaakt, ten laste van het resultaat worden gebracht. De omstandigheid dat [eiser sub 1] ervoor heeft gekozen om dat om fiscale redenen niet meer te doen, mag niet ten nadele strekken van Bruna.
De rechtbank zal de salariskosten van de directeur van [eiser sub 1] dan ook in aanmerking nemen tot het door partijen gestelde bedrag van EUR 47.043,82 (afgerond EUR 47.000,00) per jaar.
Overige personeelskosten
2.25. Volgens [eiser sub 1] dient hooguit een bedrag van EUR 1.000,00 per jaar te worden meegenomen aan ‘overige personeelskosten’, aangezien het dienstverband van [eiser sub 2] bij Schuitema het toeliet om de werkzaamheden voor Bruna uit te voeren zonder grootschalige inschakeling van derden.
Volgens Bruna dient een bedrag aan EUR 15.000,00 per jaar aan overige personeelskosten aan de omzet te worden toegerekend.
2.26. [eiser sub 1] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar dienstverband met Schuitema het toeliet dat zij de werkzaamheden voor Bruna - indien de overeenkomst zou zijn gecontinueerd - voor een groot gedeelte zelf zou hebben kunnen uitvoeren. In het licht hiervan komt een bedrag van EUR 15.000,00 per jaar de rechtbank te hoog voor. Aan de andere kant is wel aannemelijk dat de kosten vanwege dat full-time dienstverband met Schuitema hoger zouden zijn dan in het boekjaar 2004/2005 (EUR 864,00), waarin [eiser sub 1] Bruna-werkzaamheden heeft uitgevoerd zonder dat daarnaast sprake was van een ander full-time dienstverband. Het door [eiser sub 1] begrote bedrag komt de rechtbank dan ook te laag voor. De rechtbank is - mede in aanmerking genomen het feit dat het aantal transacties in 2007 explosief is gegroeid en onder de post ‘overige personeelskosten’ niet alleen personeelskosten maar ook consumptie-/reis-/verblijf- en studiekosten vallen - dan ook van oordeel dat de overige personeelskosten bij de berekening moeten worden meegenomen tot een bedrag van EUR 3.000,00 per jaar.
Huisvestingskosten
2.27. [eiser sub 1] neemt het standpunt in dat de huisvestingskosten op nihil moeten worden gesteld, aangezien Bruna op grond van de overeenkomst gehouden was om gratis een ontvangstruimte aan [eiser sub 1] ter beschikking te stellen.
2.28. Hier geldt mutatis mutandis hetgeen de rechtbank ten aanzien van de afschrijvingen materiële activa heeft overwogen. Indien Bruna de overeenkomst niet zou hebben beëindigd, zou [eiser sub 1] naar verwachting de huisvesting hebben gecontinueerd en terzake kosten hebben moeten maken. Deze kosten zullen in lijn met de geboekte kosten over het boekjaar 2005 en de prognose van de accountant van [eiser sub 1] worden gesteld op EUR 17.000,00 per jaar.
Verkoopkosten
2.29. [eiser sub 1] gaat uit van een bedrag van EUR 1.500,00 per jaar aan verkoopkosten. In het licht van het feit dat in 2005 (toen [eiser sub 1] nog werkzaamheden voor Bruna onder de overeenkomst verrichtte) de verkoopkosten EUR 1.043,00 bedroegen, en in het boekjaar 2006 EUR 2.316,00 komt dit bedrag de rechtbank redelijk voor, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
Kosten vervoersmiddelen
2.30. Volgens [eiser sub 1] dienen deze kosten op nihil te worden gesteld, aangezien de overeenkomst met Schuitema voorzag in het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden voor Bruna zonder additionele autokosten. Subsidiair dient volgens [eiser sub 1] het bedrag te worden vastgesteld op het bedrag dat haar accountant heeft begroot (EUR 6.000,00 per jaar).
Volgens Bruna dienen de leasekosten volledig te worden meegenomen in de kostenberekening, aangezien uitgegaan moet worden van ongewijzigde voortzetting van de leaseovereenkomst in het licht van het feit dat deze tot stand gekomen is met het oog op het uitvoeren van de Bruna-werkzaamheden.
2.31. De rechtbank volgt Bruna niet in haar standpunt. Uitgegaan moet worden van de feitelijke situatie dat [eiser sub 1] begin 2006 in dienst was gekomen van Schuitema, en dat hem door de nieuwe werkgever een auto ter beschikking was gesteld waarmee hij een ongelimiteerd aantal privé-kilometers mocht rijden. In dat licht ligt niet voor de hand om daarnaast een bestaande leaseovereenkomst te continueren.
Daar staat evenwel tegenover dat de eigen accountant van [eiser sub 1] - ook uitgaande van de hiervoor beschreven situatie - desondanks een bedrag van EUR 6.000,00 op de daarvoor in zijn rapport weergegeven grond ten laste van het resultaat heeft gebracht. Deze grond (die er kort gezegd op neerkomt dat zakelijk gereden kilometers vanuit privé bij de vennootschap in rekening zullen worden gebracht) komt de rechtbank niet onjuist voor. De rechtbank zal derhalve een bedrag van EUR 6.000,00 per jaar in aanmerking nemen aan vervoerskosten.
Algemene kosten
2.32. [eiser sub 1] neemt het standpunt in dat de subposten van de algemene kosten (accountantskosten, bedrijfseconomische advieskosten en juridische advieskosten) niets met de werkzaamheden ten behoeve van Bruna van doen hebben, zodat deze niet in mindering op het resultaat moeten worden gebracht.
2.33. Met [eiser sub 1] is de rechtbank van oordeel dat de juridische kosten die [eiser sub 1] heeft gemaakt door de tekortkoming van Bruna niet in mindering dienen te strekken op de omzet, nu wordt uitgegaan van de situatie dat Bruna niet tekortgeschoten is. De juridische kosten die [eiser sub 1] heeft gemaakt ten aanzien van een andere klant van haar, kunnen evenmin in mindering worden gebracht op de met Bruna-werkzaamheden te bereiken omzet, aangezien deze daarmee geen verband houden. In het licht van het feit dat de overige werkzaamheden van [eiser sub 1] in de periode 2004-2006 - zoals gezegd - ten opzichte van de Bruna werkzaamheden in het niet vallen, moeten de algemene kosten voor zover deze bestaan uit bedrijfseconomische advieskosten en accountantskosten wel volledig ten laste van de omzet over de jaren 2006-2008 worden gebracht. In het licht van de omvang van de post algemene kosten in het boekjaar 2004/2005 komt het door Bruna berekende bedrag van EUR 13.000,00 de rechtbank redelijk voor.
2.34. Het voorgaande kan worden samengevat in de hieronder weergegeven in tabel.
2006 2007 2008 (jan/feb)
Omzet 162.078 296.666 62.456
Kosten
Afschrijvingen materiële vaste activa 2.000 2.000 333
Afschrijving goodwill 20.000 20.000 3.333
Kosten [eiser sub 2] 47.000 47.000 7.833
Overige personeelskosten 3.000 3.000 500
Huisvestingskosten 17.000 17.000 2.833
Verkoopkosten 1.500 1.500 250
Kosten vervoersmiddelen 6.000 6.000 1.000
Algemene kosten 13.000 13.000 2.167
Kosten totaal 109.500 109.500 18.249
Gederfde winst 52.578 187.166 44.207
Conclusie
2.35. Op grond van de hiervoor weergegeven berekening komt [eiser sub 1] in beginsel een schadevergoeding toe van EUR 283.951,00 (EUR 52.578,00 + EUR 187.166,00 + EUR 44.207,00).
2.36. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende grond om tot vermindering van deze schadevergoeding over te gaan in verband met de compenserende functie van de overeenkomst. Partijen hebben met de overeenkomst beoogd om terzake van alle transacties binnen de daarop volgende vier jaar die onder de overeenkomst zouden vallen, een vergoeding toe te kennen van EUR 7.500,00 per transactie. Zoals Bruna niet heeft weersproken, was haar beleid gericht op het uitbreiden van deze transacties in die periode, zodat zij er vanaf de aanvang van de overeenkomst rekening mee heeft kunnen en moeten houden dat de vergoeding die toe zou komen aan [eiser sub 1] aanzienlijk zou oplopen. Voorts heeft de overeenkomst niet alleen een compenserende functie, maar is daarmee ook bereikt dat Bruna voor het uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot de transacties in veel gevallen geen eigen werknemers heeft hoeven inschakelen, althans in verminderde mate, en dat Bruna kon profiteren van het netwerk van de directeur van [eiser sub 1], [eiser sub 2]. In dit licht bezien komt de totale vergoeding die [eiser sub 1] heeft, althans dient te ontvangen in verband met de beëindiging van het dienstverband van haar directeur met Bruna en de uitvoering van de overeenkomst van EUR 756.951,00 (EUR 398.000,00 + EUR 75.000,00 + EUR 283.951,00) niet buitensporig hoog voor.
2.37. In het tussenvonnis van 14 maart 2007 is reeds geoordeeld dat de schadevergoeding tengevolge van de niet-nakoming door Bruna van de overeenkomst moet worden toegewezen tot een bedrag van EUR 22.500,00. Dat bedrag zal in het totale toe te wijzen bedrag worden opgenomen.
2.38. De gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten ad EUR 5.160,00 zijn niet weersproken en voor toewijzing vatbaar.
2.39. [eiser sub 2] zal, zoals in het tussenvonnis van 14 maart 2007 is bepaald, in zijn vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.40. Bruna zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,32
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 4.667,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 14.190,00 (5,5 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 18.928,32
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart [eiser sub 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
3.2. veroordeelt Bruna om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van EUR 311.611,00 (driehonderdelfduizend zeshonderdelf euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 306.451,00 vanaf 6 februari 2006 en de wettelijke rente over een bedrag van EUR 5.160,00 vanaf 5 april 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt Bruna in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot op heden begroot op EUR 18.928,32,
3.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008.