ECLI:NL:RBUTR:2008:BF8881

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602618-08 en 16/602729-07 (TUL)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en noodweer bij steekincident ter bescherming van vader

In deze zaak, uitgesproken op 14 oktober 2008 door de Rechtbank Utrecht, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De verdachte had op 20 juni 2008 in Amersfoort het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, terwijl zijn vader door het slachtoffer en diens metgezel werd aangevallen. De verdachte deed een beroep op noodweer, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging om zijn vader te beschermen. De rechtbank oordeelde echter dat de reactie van de verdachte disproportioneel was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zijn vader wilde verdedigen tegen een onmiddellijke gewelddadige aanranding, maar dat het gebruik van een mes in deze context niet gerechtvaardigd was. De rechtbank wees ook het beroep op noodweerexces en psychische overmacht af, omdat de verdachte voorafgaand aan het incident een mes had klaargelegd en berekenend had gehandeld. De officier van justitie had een jeugddetentie van acht maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van twaalf maanden jeugddetentie, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de rechtsorde. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede tenlastelegging met betrekking tot cocaïne, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid ervan. De rechtbank gelastte ook de teruggave van het in beslag genomen vleesmes aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/602618-08 en 16/602729-07 (TUL)
Datum uitspraak: 14 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de RIJ De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist.
Raadsman: mr. P.D. Labee, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 20 juni 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn rug, althans in zijn lichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 juni 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de rug en/of een beschadiging van het ruggemerg), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn rug, althans in zijn lichaam te steken;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 juni 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn rug, althans in zijn lichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan dat de verdachte wist dat de betreffende wikkels met cocaïne nog steeds in het huis aanwezig waren.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 20 juni 2008 in Amersfoort het slachtoffer met een mes in zijn rug heeft gestoken op het moment dat de vader van de verdachte in elkaar werd geslagen door het slachtoffer en diens metgezel. Een getuige heeft op 20 juni 2008 gezien dat een man door een aantal andere mannen werd geslagen en geschopt . Vervolgens heeft deze getuige gezien dat een man, uit het steegje naast de woning waar het zich afspeelde, met een mes op de mannen afliep en een van de mannen met het mes onder de rechter schouder stak en dat het mes ongeveer een centimeter of acht in het lichaam van die man verdween . Het slachtoffer heeft verklaard dat ten gevolge van de steek zijn ruggenmerg is beschadigd .
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
Primair
op 20 juni 2008 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn rug heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door met een vleesmes diep in de (onder)rug van het slachtoffer te steken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de rug vitale organen bevinden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Beslissing omtrent gevoerde verweren
De rechtbank zal deze verweren die betrekking hebben op de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte hieronder gezamenlijk behandelen.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting namens de verdachte een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces dan wel psychische overmacht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn vader door het latere slachtoffer en zijn metgezel en dat de verdachte niets anders kon dan te handelen zoals hij heeft gedaan, om dit te stoppen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij had gezien dat zowel het slachtoffer als diens metgezel een wapen bij zich had op het moment dat deze bij de woning van de verdachte arriveerden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat het slachtoffer zijn wapen op de verdachte richtte toen de verdachte zich in de woning bevond, en dat het slachtoffer zijn wapen had weggelegd of weggegeven alvorens hij samen met zijn metgezel de vader van de verdachte begon te slaan.
De rechtbank gaat uit van het volgende.
De verdachte hoorde dat het slachtoffer verhaal zou komen halen bij de verdachte en zijn vader na een misgelopen drugsdeal waarin de verdachte en zijn vader bemiddeld zouden hebben. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment de woning is binnen gegaan en een vlindermes heeft klaargelegd voor het geval hij het nodig zou hebben. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij zich door een mes klaar te leggen wilde voorbereiden op de komst van het latere slachtoffer en zich op deze manier wilde beschermen. De verdachte heeft vervolgens de woning weer verlaten. Op het moment dat het slachtoffer samen met een ander bij de woning van de verdachte arriveerde, werd de verdachte door zijn moeder mee de woning in genomen. De vader van de verdachte werd buiten, voor de woning en voor de ogen van de verdachte, in elkaar geslagen door de twee mannen die verhaal kwamen halen. De moeder van de verdachte belde daarop de politie. Zij heeft getracht de verdachte ervan te weerhouden om naar buiten te gaan. De verdachte heeft echter het vlindermes en een vleesmes gepakt, is via de achtertuin naar buiten gelopen en heeft het slachtoffer, die voorover gebukt stond en met zijn vader bezig was, met het vleesmes in zijn (onder)rug gestoken. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het vleesmes zo'n twintig centimeter lang was, inclusief het heft, en dat hij het lemmet zo'n zeven centimeter diep in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij vantevoren had nagedacht over de plek waar hij zou gaan steken.
Noodweer
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het bovenstaande, komen vast te staan dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin de verdediging, van een ander te weten zijn vader, tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke gewelddadige aanranding door het slachtoffer geboden was. Hierbij speelt een rol dat de vader van de verdachte tegenover het slachtoffer en zijn metgezel in de minderheid was. Het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dit heeft aangewend waren naar het oordeel van de rechtbank echter disproportioneel in de geschetste situatie, zodat de verdachte een beroep op noodweer ter rechtvaardiging van het feit moet worden ontzegd.
Hetgeen door de verdachte omtrent de aanwezigheid van een vuurwapen is aangevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Zowel de verschillende verklaringen van de verdachte als de verklaringen van de overige betrokkenen lopen hierover uiteen, terwijl een onafhankelijke getuige in het geheel niet heeft verklaard over de aanwezigheid van een vuurwapen.
Noodweerexces
Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging van de verdachte die door het jegens zijn vader door het slachtoffer en diens metgezel toegepaste geweld is veroorzaakt zoals de raadsman heeft aangevoerd. De verdachte heeft immers, zoals hij zelf heeft verklaard, van tevoren een mes klaargelegd om deze desnodig te gebruiken. Bovendien heeft de verdachte vantevoren nagedacht over de plek waar hij zou gaan steken. Naar het oordeel van de rechtbank was er aldus geen sprake van angst, vrees dan wel radeloosheid, maar heeft de verdachte eerder berekenend gehandeld, zodat de verdachte een beroep op noodweerexces ter rechtvaardiging van zijn handelen moet worden ontzegd.
Psychische overmacht
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezegd dat de door de verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden van dien aard waren dat hij heeft gehandeld onder een daardoor veroorzaakte zodanige psychische druk dat hij daartegen geen weerstand heeft kunnen en behoeven te bieden.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte terzake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht, waarin tevens is besloten de Intensieve Traject Begeleiding (ITB plus) voor de duur van zes maanden.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 mei 2008 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 60 dagen gedeeltelijk wordt tenuitvoergelegd, maar wordt omgezet in een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp heeft de officier van justitie de teruggave aan de verdachte gevorderd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft getracht het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in zijn (onder)rug te steken. Dergelijke grove geweldsdelicten dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen daarnaast, mede gelet op het openlijke karakter van dit gepleegde strafbare feit, bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 juni 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
Beslag
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten een vleesmes, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de rechthebbende.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 mei 2008 is de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 102 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 4 juni 2008.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter termen aanwezig voor afwijzing van de vordering, nu de voorwaardelijke jeugddetentie voor een geheel andersoortig feit te weten een vermogensdelict als het onderhavige is opgelegd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 12 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast..
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht, waarin tevens is besloten de Intensieve Traject Begeleiding (ITB plus) voor de duur van zes maanden,
met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van een vleesmes aan de rechthebbende.
Ten aanzien van parketnummer 16/602729-07:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, kinderrechter, en mrs. J.F. Dekking en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door mr. S. Prinsen als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2008.
Mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.