RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600684-08
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, te Nieuwegein.
Raadsman: mr. A.P. van Stralen
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 08 juni 2008 te Maarssen, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (groot) mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of het bovenlijf, althans in het lichaam van die [aangever 1] heeft gestoken en/of
(een) stekende beweging(en) in de richting van de buik en/of het bovenlijf, althans in de richting van het lichaam van die [aangever 1] heeft gemaakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 8 juni 2008 in de woning van zijn moeder aangever [aangever 1] heeft gestoken met een keukenmes. Daarbij heeft verdachte bekend twee- of driemaal richting [aangever 1] te hebben gestoken.
Onder meer de vriendin van verdachte, [getuige 1], verklaart bij de politie en de rechter-commissaris d.d. 6 augustus 2008 dat [aangever 1] op de grond bleef liggen en dat verdachte naar de keuken toeliep. Zij probeerde hem tegen te houden, maar dat lukte niet. Hij kwam terug met het mes en maakte stekende bewegingen naar [aangever 1] .
Hoewel verdachte dacht dat hij aangever in zijn been stak, is gebleken dat het slachtoffer in zijn buik is gestoken. Uit de medische verklaring en de aangifte van [aangever 1] blijkt dat aangever een wond van twee centimeter in zijn onderbuik naast zijn navel heeft opgelopen.
De raadsman heeft ter terechtzitting zich ten aanzien van de bewezenverklaring en de kwalificatie van het bewezenverklaarde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte door de steekbewegingen en zijn messteek vitale organen kunnen raken en [aangever 1] dodelijk kunnen verwonden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de volgende wijze, dat:
hij op 08 juni 2008 te Maarssen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met een groot mes in de buik van die [aangever 1] heeft gestoken en stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [aangever 1] heeft gemaakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces. De raadsman heeft derhalve ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in eerste instantie werd vastgehouden in een zogenaamde wurggreep, waardoor hij belemmerd werd om adem te halen. Uit de verklaringen van getuigen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [aangever 1] verdachte in een wurggreep hield, waarbij getuige [getuige 1] zag dat verdachte rood aanliep. Toen [aangever 1] verdachte losliet, liep verdachte naar de keuken. Volgens verdachte ter terechtzitting moest hij via het keukenblok om het huis te verlaten en zag hij in het droogrek het keukenmes. Dit mes heeft hij gepakt en is daarmee naar [aangever 1] gelopen en heeft hij hem gestoken.
De vriendin van verdachte, [getuige 1], bevestigt dat verdachte naar de keuken liep en een mes pakte, maar geeft voorts aan dat zij trachte verdachte tegen te houden, hetgeen niet lukte. Aangever [aangever 1] en de moeder van verdachte, [getuige 2], hebben niet waargenomen hoe verdachte aan het mes is gekomen en vervolgens heeft gehandeld. Getuigen buiten de woning, [getuige 3] en [getuige 4], zagen dat verdachte opstond en direct naar de keuken liep, het mes pakte en terug liep naar aangever [aangever 1].
Uit deze verklaringen kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op verdachte reeds was geëindigd toen hij door de aangever werd losgelaten uit de wurggreep. Verdachte kon op dat moment weglopen, maar heeft uit de keuken het mes gepakt en heeft aangever gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank was op dat moment geen sprake (meer) was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval en was verdediging daartegen ook niet (meer) geboden.
Het beroep op noodweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
De strafbaarheid van de verdachte
Zoals de rechtbank hiervoor ten aanzien van het beroep op noodweer heeft overwogen was er op het moment dat verdachte [aangever 1] met een mes stak geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. In zoverre was van een noodweersituatie geen sprake meer.
De vraag is of bij verdachte sprake is geweest van een zodanig hevige gemoedsbeweging welke het onmiddellijk gevolg is geweest van de aanval door [aangever 1] ten gevolge waarvan de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
Bij beantwoording van die vraag komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat er sprake was van een noodweerexces-situatie.
Zij overweegt daaromtrent het volgende. Toen verdachte loskwam uit eerdervermelde wurggreep bleef [aangever 1] op de grond liggen. De aanval was voorbij en van de kant van [aangever 1] kwam geen reële dreiging meer jegens verdachte. Voorts bestond er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de moeder van verdachte of zijn vriendin door [aangever 1] zouden worden aangevallen. Verdachte heeft verklaard daar bang voor te zijn geweest. Hij kon niet meer denken en was alleen maar bang. In die gemoedstoestand heeft hij een mes gepakt en is op [aangever 1] afgelopen. Zijn moeder en vriendin hebben geprobeerd verdachte tegen te houden. Desondanks heeft verdachte [aangever 1] met een mes in zijn buik gestoken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van psycholoog Pol waarin hij aannemelijk acht dat verdachte onder invloed van zijn persoonlijkheidsstoornis en sociale-angststoornis en zijn beperkte intelligentie het algehele overzicht heeft verloren en dermate angstig is geworden dat hij tot het tenlastegelegde is gekomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte niet meer het gevolg kan zijn geweest van de wurggreep van [aangever 1], maal veeleer voortgekomen is uit zijn eigen stoornissen. De rechtbank acht tevens het steken met een mes een zodanig disproportionele reactie op de reeds eerder afgelopen aanval van [aangever 1] dat dit exces niet tot straffeloosheid kan leiden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich door zijn handelwijze schuldig gemaakt aan een poging tot het plegen van één van de ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht. Gelukkig zijn de verwondingen beperkt gebleven, maar veel ernstiger gevolgen en zelfs overlijden van het slachtoffer waren zeer wel mogelijk geweest. Voorts is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke levensbedreigende situaties nog lange tijd hinder kunnen ondervinden van psychische klachten in de vorm van onder andere angstgevoelens. Ook in de maatschappij ontstaan daardoor gevoelens van angst en onveiligheid.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 juli 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 16 september 2008, opgemaakt door M. Bongenaar, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 8 september 2008 van drs. G.J.W. Pol, psycholoog, inhoudende als conclusie dat betrokkene lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis en aan een ziekelijke stoornis in de zin van een sociale-angststoornis. De deskundige adviseert de rechtbank betrokkene ten aanzien van het hem tenlastegelegde te beschouwen als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar. Ten einde de kans op herhaling te verkleinen adviseert de deskundige een ambulante behandeling bij De Waag en/of Het Dok (te Utrecht) onder toezicht van de reclassering.
De rechtbank neemt de conclusie en het advies over en maakt deze tot de hare. Daarbij zij opgemerkt dat zij verdachte, gezien zijn houding ter terechtzitting en de persoonlijke problematiek, als verminderd toerekeningsvatbaar zal beschouwen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of Kade 17 (voormalig Het Dok);
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, ten bedrage van € 259,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal bij de op te leggen straf in belangrijke mate rekening houden met de persoon van verdachte. Ook de rol van aangever [aangever 1] is daarbij van belang. De rechtbank zal een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij tekent de rechtbank aan dat normaliter een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het geval van een dergelijk ernstig delict op zijn plaats is. Voorts acht de rechtbank behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten een t-shirt, acht de rechtbank aangever [aangever 1] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat dit voorwerp aan genoemd persoon wordt teruggegeven.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 259,00 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het vest (G-star) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Uit het dossier blijkt niet dat de benadeelde partij een dergelijk vest droeg ten tijde van het feit. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit.
De materiële schade, te weten de spijkerbroek (Levis 501) wordt begroot op € 100,00.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag en/of Kade 17 (voormalig Het Dok).
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 100,00 (zegge eenhonderd euro en nul eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 100,00 (zegge eenhonderd euro en nul eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Gelast de teruggave van een t-shirt aan [aangever 1].
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mrs A. Muller, voorzitter, N.V.M. Gehlen en J. Ozinga, rechters, bijgestaan door mr. L.G.A. Linssen, rechterlijk ambtenaar in opleiding, en mr. A. van Beek als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2008.
Mrs Ozinga en Linssen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.