ECLI:NL:RBUTR:2008:BF7595

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600343-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met noodweer en noodweerexces verwerping

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 1 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1975 in Marokko, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte had op 21 maart 2008 in Utrecht de aangever, [aangever 1], met een trap in het gezicht verwond, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de lezing van de aangever en getuigen gevolgd, die bevestigden dat de verdachte de confrontatie had opgezocht. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op het moment van de trap. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om de aangever van het leven te beroven, maar dat hij wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 575,00 aan de benadeelde partij, [aangever 1]. De rechtbank hield rekening met de rol van de aangever in de confrontatie en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600343-08
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteland] (Marokko),
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. drs. A. Boumanjal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
Primair
hij op of omstreeks 21 maart 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever 1] (op het moment dat die voorover gebogen stond) met kracht met geschoeide voet in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een afgebroken kies en een op twee plaatsen gebroken kaak), heeft toegebracht, door voornoemde [aangever 1] opzettelijk (op het moment dat die [aangever 1] voorover gebogen stond) met kracht met geschoeide voet in het gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever 1] (op het moment dat die voorover gebogen stond) met kracht met geschoeide voet in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Ten aanzien van het bewijs
De rechtbank overweegt omtrent het bewijs het volgende.
Op 21 maart 2008 heeft in een trapportiek van een flatgebouw aan de [adres] te Utrecht in eerste instantie een woordenwisseling plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [aangever 1] (hierna te noemen: [aangever 1]). Beiden zijn daar woonachtig en leven al langere tijd in onmin met elkaar.
[aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat vervolgens verdachte op hem afkwam met sleutels in zijn gebalde vuist. De rechtbank volgt daarin de aangever niet, gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en de familie van verdachte . Allen verklaren dat juist [aangever 1] degene is geweest die met de sleutel van een penslot in zijn vuist richting verdachte is gelopen en dat verdachte de woning van zijn zus is binnengegaan.
Vanaf dat moment lopen de lezingen verder uiteen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [aangever 1] de woning in wilde komen en dat verdachte dat niet wilde laten gebeuren. Verdachte is, volgens zijn verklaring ter zitting, weer naar buiten gelopen en heeft bij de voordeur [aangever 1] een trap gegeven met de bedoeling om de sleutels uit zijn handen te trappen. Echter, omdat [aangever 1] naar voren viel, trapte verdachte volgens zijn verklaring ter hoogte van de wenkbrauw tegen het hoofd van [aangever 1].
De zus van verdachte, [getuige 2], heeft bij de politie verklaard dat zij haar broer naar binnen probeerde te trekken, maar dat dit in eerste instantie niet lukte en hierop verdachte de buurman een trap gaf. Bij de rechter-commissaris verklaart zij d.d. 3 juli 2008 dat zij en haar dochter verdachte naar binnen trokken en de buurman [getuige 1] [aangever 1] naar achteren trok. Op dat moment schopte [verdachte] de buurman in zijn gezicht.
De dochter legt bij de politie en de rechter-commissaris in grote lijnen dezelfde verklaring af.
[aangever 1] heeft verklaard bij de politie en de rechter-commissaris dat hij inmiddels teruggelopen was naar de lift en de familie met verdachte naar binnen waren gegaan. Toen hij zijn boodschappen wilde pakken die op de grond stonden, kwam verdachte op hem af en trapte verdachte [aangever 1] met de wreef van zijn rechtervoet op de linkerhelft van het gezicht.
Deze lezing wordt bevestigd door de getuige [getuige 1]. Deze getuige verklaart zowel bij de politie als later bij de rechter-commissaris d.d. 2 september 2008 dat verdachte naar binnen was gegaan en de getuige de liftdeur openhield voor [aangever 1]. Op het moment dat [aangever 1] zich bukte om zijn twee tassen te pakken, kwam verdachte de woning uit rennen en gaf [aangever 1] gelijk een harde trap tegen zijn gezicht. Bij de rechter-commissaris verklaart de getuige dat verdachte schopte zoals een voetballer met zijn wreef tegen een bal trapt.
De rechtbank volgt daarin de lezing van de getuige [getuige 1] en daarmee van aangever [aangever 1]. De getuige [getuige 1] heeft bij de politie en de rechter-commissaris een duidelijke en consistente verklaring afgelegd omtrent het incident. Hij heeft zowel de handelingen van [aangever 1] als de handelingen van verdachte beschreven. Bovendien verklaren zowel verdachte, [aangever 1] als getuige [getuige 1] dat verdachte de woning was ingegaan. Dit in tegenstelling tot de familieleden van verdachte.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zowel verdachte als [aangever 1] gedag zegt, maar verder geen van beiden kent . De getuige heeft derhalve onafhankelijk ten opzichte van beiden verklaard. Voorzover de raadsman bij pleidooi de verklaring van de getuige [getuige 1] in twijfel heeft willen trekken, acht de rechtbank dit niet aannemelijk geworden.
Feit is dat door de trap een gebroken kies, kaak en jukbeen is veroorzaakt . Uit de onderbouwing van het voegingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring van [aangever 1] blijkt dat hij drie dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest om een hersteloperatie te ondergaan en gedurende vier weken alleen vloeibaar voedsel heeft kunnen eten. Daarnaast is zijn gezicht gedeeltelijk gevoelloos en staat zijn ene oog lager dan het andere oog, waardoor zijn gezicht niet meer symmetrisch is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Gezien het hiervoor omschreven letsel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, hetgeen is veroorzaakt door de trap van verdachte tegen het hoofd van [aangever 1]. De raadsman heeft aangevoerd dat uit de medische verklaring onvoldoende blijkt van zwaar lichamelijk letsel. Weliswaar heeft de rechtbank in eerdere instantie verzocht om een nadere medische verklaring, maar uit de hierboven genoemde stukken blijkt thans voldoende de medische toestand van [aangever 1].
Nu de rechtbank de lezing van getuige [getuige 1] en daarmee van [aangever 1] volgt, stond [aangever 1] bij de lift, gebukt om zijn tassen te pakken en niet zoals verdachte aangeeft, bij de voordeur waarbij [aangever 1] om onduidelijke redenen voorover zou zijn gevallen. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte opzettelijk het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de volgende wijze, dat:
hij op 21 maart 2008 te Utrecht aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een afgebroken kies en een op twee plaatsen gebroken kaak), heeft toegebracht, door voornoemde [aangever 1] opzettelijk (op het moment dat die [aangever 1] voorover gebogen stond) met kracht met geschoeide voet in het gezicht te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk een beroep gedaan op noodweer, subsidiair (extensief) noodweerexces. De raadsman heeft derhalve ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat zij, gezien het bewezenverklaarde, uitgaat van de lezing van getuige [getuige 1] en daarmee van aangever [aangever 1]. Uit deze lezing kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op verdachte reeds was geëindigd toen hij uit de woning naar buiten rende. Nu er op het moment dat verdachte [aangever 1] een trap tegen het hoofd gaf geen sprake (meer) was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval, was verdediging daartegen ook niet (meer) geboden.
Het beroep op noodweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Zoals de rechtbank hiervoor ten aanzien van het beroep op noodweer heeft overwogen was er op het moment dat verdachte [aangever 1] een trap gaf geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. In zoverre was van een noodweersituatie geen sprake meer.
De vraag is of bij verdachte sprake is geweest van een zodanig hevige gemoedsbeweging welke het onmiddellijk gevolg is geweest van de aanval door [aangever 1] ten gevolge waarvan de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
Bij beantwoording van die vraag komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Hieromtrent overweegt de rechtbank dat in de periode voorafgaande aan het incident op 21 maart 2008 er tussen verdachte en [aangever 1] diverse confrontaties hebben plaatsgevonden, die ook eerder in geweldsuitingen zijn geëscaleerd.
Nog voor het moment dat [aangever 1] op verdachte afgelopen is met de pensleutel in zijn vuist, verkeerde verdachte reeds in een heftige gemoedstoestand, waarin hij – zoals hij zelf ter terechtzitting heeft bekend – richting [aangever 1] heeft gespuugd. De gemoedstoestand van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde gedraging is naar het oordeel van de rechtbank veeleer het gevolg van een langslepende conflictsituatie, waarin gevoelens van haat jegens elkander de kop op zijn gestoken, dan het directe gevolg van de aanranding. Voorts valt niet uit te sluiten dat de gemoedstoestand van verdachte – deels – ook terug te voeren is op de psychische constellatie van verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op (extensief) noodweerexces niet slaagt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Door dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Van de verwondingen die het gevolg zijn van de trap tegen het hoofd zal het slachtoffer bovendien blijvend letsel overhouden. Het gebeuren heeft zo’n impact op het slachtoffer gehad, dat hij zich genoodzaakt zag te verhuizen uit zijn eigen vertrouwde omgeving.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 juli 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 5 juni 2008, opgemaakt door F. van der Groep, reclasseringswerker en een bericht d.d. 15 september 2008;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 12 juni 2008 van drs. R.A. Sterk, forensisch psycholoog, inhoudende als conclusie dat bij betrokkene onvoldoende zicht is verkregen op de persoonlijkheid van betrokkene, gezien zijn weigerachtige houding. Derhalve is het niet mogelijk om de mate van toerekeningsvatbaarheid te bepalen of om een uitspraak te doen over de kans op herhaling en ook is het niet mogelijk een advies te formuleren.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, ten bedrage van € 2.160,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal bij de op te leggen straffen rekening houden met de rol van [aangever 1], te weten zijn aanval met de pensleutel in zijn vuist. Daarbij tekent de rechtbank aan dat verdachte degene is geweest die de confrontatie met [aangever 1] die dag heeft opgezocht.
Hoewel in voornoemde rapporten geen advies wordt gegeven, zijn er wel indicaties dat niet geheel uitgesloten kan worden dat verdachte zich wederom aan een dergelijk strafbaar feit schuldig zal maken. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de verklaring van de zus van verdachte in het dossier en de houding van verdachte ter terechtzitting. Een voorwaardelijk strafdeel is derhalve zeker op zijn plaats. Uit de brief van de reclassering d.d. 15 september 2008 blijkt voorts dat verdachte niet open staat voor de hulpverlening. De rechtbank zal dit dan ook niet als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijk straf opleggen, hoewel zulks wel geïndiceerd lijkt.
Verdachte is na 109 dagen voorlopige hechtenis op 10 juli 2008 geschorst. Inmiddels heeft verdachte fulltime werk en is hij door de verhuizing van aangever [aangever 1] ook niet meer met hem in aanraking geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al het voorgaande, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan hetgeen verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet noodzakelijk is. Wel acht de rechtbank een forse werkstraf passend en geboden.
Derhalve kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 75,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 2.085,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder subsidiair bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,00 en de materiële schade wordt begroot op € 75,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 575,00 worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij aan immateriële schade meer of anders is gevorderd, is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 180 UREN, te vervangen door hechtenis voor de duur van
90 DAGEN indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te Utrecht, ten dele toe tot een bedrag van € 575,00 (zegge vijfhonderdvijfenzeventig euro en nul eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 575,00 (zegge vijfhonderdvijfenzeventig euro en nul eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs N.V.M. Gehlen, voorzitter, A. Muller en J. Ozinga, rechters, bijgestaan door L.G.A. Linssen, rechterlijk ambtenaar in opleiding, en mr. A. van Beek als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2008.
Mrs Ozinga en Linssen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.