Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 243620 / HA ZA 08-291
Vonnis van 27 augustus 2008
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. E. Hunneman,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. K.F.J. Machielsen.
Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde c.s.] zijn sinds 1994 eigenaar van het perceel en de woning op het adres [adres 1]. [eiser c.s.] hebben in 2003 de eigendom verkregen van het perceel en de woning op het adres [adres 2]. De percelen grenzen aan elkaar.
2.2. Op het perceel van [gedaagde c.s.] staat een aantal bomen binnen twee meter afstand van de erfgrens. Twee bomen staan aan de voorzijde van het huis, één boom en een aantal coniferen in de achtertuin.
2.3. Bij brief van 19 juli 2006 hebben [eiser c.s.] [gedaagde c.s.] aangeschreven met het verzoek om de bomen en coniferen te onderhouden en in omvang te beperken. [eiser c.s.] verlangen dat de bomen worden teruggesnoeid tot een hoogte van maximaal 1,80 meter, de coniferen tot maximaal 2,00 meter, en dat alle overhangende takken door [gedaagde c.s.] worden verwijderd. [eiser c.s.] geven voorts aan dat in toekomst ervoor zorg gedragen dient te worden dat de coniferen niet hoger reiken dan 2,20 meter, de bomen niet hoger dan 1,90 meter, en dat alle overhangende takken regelmatig worden verwijderd.
2.4. [gedaagde c.s.] hebben op 31 juli 2006 schriftelijk geantwoord dat zij tot snoeien van de bomen tot 1,80 meter zullen overgaan, maar dat zij dat wat betreft de coniferen eerst een kapvergunning zullen aanvragen.
2.5. [eiser c.s.] hebben hierop bij brief van 7 augustus 2006 gereageerd en [gedaagde c.s.] nogmaals verzocht om de coniferen te snoeien aangezien een kapvergunning niet vereist is. Bij brieven van 30 augustus 2006 en 28 september 2006 hebben [eiser c.s.] [gedaagde c.s.] herinnerd aan dit verzoek.
2.6. Blijkens de brief van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 31 augustus 2006 is op 26 augustus 2006 de aanvraag voor de kapvergunning ingediend.
2.7. In september 2006 zijn [eiser c.s.] gestart met de verkoop van hun woning. De vraagprijs was aanvankelijk EURO 284.000,00.
2.8. In november 2006 heeft per e-mail correspondentie plaatsgevonden tussen partijen. [eiser c.s.]hebben geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag van de kapvergunning. [gedaagde c.s.]hebben zich daarop bereid verklaard de coniferen te snoeien tot 2,20 meter mits de vergunning wordt verleend. [gedaagde c.s.] hebben tevens aangegeven dat zij – indien gewenst – een verklaring willen afleggen voor de volgende bewoners van de woning aan [adres 2].
2.9. Bij mailbericht van 7 december 2006 hebben [gedaagde c.s.] bevestigd dat zij zullen overgaan tot het snoeien van de coniferen tot een hoogte van 2,20 meter en dat dit - op advies van de hovenier - begin mei 2007 zal plaatsvinden. Inmiddels was gebleken dat de stamomtrek van de coniferen met zich mee bracht dat geen vergunning noodzakelijk was. [eiser c.s.] hebben daarop bij mailbericht van 8 december 2006 laten weten, dat zij zich - gelet op de lange termijn waarop volgens het voorstel tot snoei zal worden overgegaan - zullen beraden.
2.10. Naar aanleiding van een open huis heeft de makelaar van [eiser c.s.] [eiser c.s.] d.d. 22 februari 2007 als volgt geïnformeerd:
“Hierdoor bericht ik u dat de beide belangstellenden tijdens het open huis op 7 februari jl. niet verder willen gaan met uw woning.
De reden hiervoor is dat zij de woning m.n. de woonkamer te donker vinden. Mogelijk komt dit inderdaad door de hoogte van de haag in de tuin. Er zijn hier al eerder vragen door kijkers over gesteld, ook betreffende het aantal zonuren op het terras. Wij denken dan ook dat dit de verkoop niet ten goede komt. Is het mogelijk dat hier een oplossing voor komt?”
2.11. Bij mailbericht van 19 juli 2007 hebben [eiser c.s.] [gedaagde c.s.] verzocht om binnen een week tot kap over te gaan.
2.12. In april 2008 is de woning van [eiser c.s.] verkocht voor een bedrag van
EURO 235.000,00. Levering vond plaats op 12 mei 2008.
3.1. [eiser c.s.] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde c.s.] te veroordelen:
-primair: om alle bomen op hun perceel, gelegen binnen twee meter aan de erfgrens van het perceel van eiser en in de dagvaarding genummerd 1, 2, 3 en 4, met wortel en tak te verwijderen, en wel binnen 4 weken na betekening van het te wijzen vonnis, wegens strijdigheid met de wet;
-subsidiair: om de bomen in de dagvaarding genummerd 1, 2, 3 en 4, alsmede alle overige beplanting/begroeiing op en/of tegen de erfgrens van partijen, uiterlijk op 1 maart van ieder jaar te onderhouden en te snoeien door een gediplomeerd bomenverzorger, zodanig dat deze niet hoger worden dan 2.20 meter en de takken en uitlopers de erfgrens met het perceel van eiser niet overschrijden gedurende de loop van dat jaar;
-voorts:
- tot betaling van een dwangsom ter hoogte van EURO 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde c.s.]geheel of gedeeltelijk weigeren te voldoen aan het te wijzen vonnis, binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis,
- tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser c.s.] te voldoen een bedrag aan schadevergoeding ad EURO 35.000,00,
- in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde c.s.] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Allereerst stelt de rechtbank vast dat [eiser c.s.] ter gelegenheid van de comparitie hebben aangegeven dat door de verkoop van de woning aan [adres 2] hun belang bij het verwijderen van de bomen en/of coniferen dan wel het onderhouden daarvan in combinatie met de gevorderde dwangsom is komen te vervallen. De rechtbank zal de vorderingen ter zake dan ook afwijzen.
4.2. [eiser c.s.] volharden in hun standpunt dat [gedaagde c.s.] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld en dat zij daardoor schade hebben geleden tot een bedrag van
EURO 35.000,00. Zij voeren ter onderbouwing van deze vordering aan, dat zij ernstige overlast ervaren hebben van de aanwezigheid van de coniferen op het perceel van [gedaagde c.s.]. De coniferen zorgden volgens [eiser c.s.] voor verminderd lichtinval. [eiser c.s.]stellen dat [gedaagde c.s.]ondanks herhaalde aanmaning niet zijn overgegaan tot het uitvoeren van snoeiwerkzaamheden met betrekking tot de coniferen. [gedaagde c.s.] hebben de toezegging gedaan om in mei 2007 tot het het rooien van de coniferen over te gaan, maar zij hebben gerooid noch gesnoeid in deze maand. Pas in juni/juli 2007 hebben snoeiwerkzaamheden plaatsgevonden, maar daarbij is niet de afgesproken hoogte van 2,20 meter aangehouden. Volgens [eiser c.s.] heeft de onrechtmatige hinder een waardevermindering van de woning aan [adres 2] van EURO 35.000,00 tot gevolg gehad.
4.3. [gedaagde c.s.] voeren tot hun verweer in de eerste plaats aan dat [eiser c.s.] geen overlast hebben ondervonden van de coniferen op hun perceel. De verminderde lichtinval heeft volgens [gedaagde c.s.] andere oorzaken. Volgens [gedaagde c.s.]hebben zij altijd tijdig onderhoudswerkzaamheden aan de bomen verricht en zich bovendien gehouden aan de afspraak om de coniferen in mei 2007 te snoeien tot een hoogte van maximaal 2,20 meter, berekend van de grondhoogte van het perceel van [eiser c.s.] Dat zij de coniferen zouden rooien is volgens [gedaagde c.s.] nimmer afgesproken. [gedaagde c.s.] voeren tenslotte aan dat geen enkel verband bestaat tussen de aanwezigheid van de coniferen op hun perceel en de verkooprijs van de woning van [eiser c.s.]. Zij betwisten nadrukkelijk aansprakelijk te zijn voor de gestelde schade.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de vordering van [eiser c.s.] voor dadelijke afwijzing gereed. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.5. De rechtbank houdt het ervoor dat tussen partijen overeengekomen is dat [gedaagde c.s.] in mei 2007 de coniferen zouden snoeien tot een hoogte van 2,20 meter. [gedaagde c.s.] hebben hiertoe schriftelijk een voorstel gedaan, terwijl gesteld noch gebleken is, dat [eiser c.s.] dit voorstel hebben afgewezen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat door het snoeien van de coniferen de gestelde overlast tot aanvaardbare proporties teruggebracht kon worden. Ter comparitie hebben [eiser c.s.] weliswaar aangevoerd dat overeengekomen is dat [gedaagde c.s.] in plaats van snoeien tot rooien van de coniferen te zullen overgaan, maar zij hebben nagelaten dit met schriftelijke bewijsstukken te staven. In het licht van de overgelegde correspondentie, waaruit blijkt dat het snoeien van de coniferen voor partijen telkens als uitgangspunt had te gelden, acht de rechtbank de enkele verwijzing naar de aanvraag van een kapvergunning daartoe onvoldoende. Die aanvraag is immers, zo blijkt uit de brief van [gedaagde c.s.] van 31 juli 2006 aan [x], gedaan in de veronderstelling dat
"voor snoeien of verplaatsen een kapvergunning is benodigd".
4.6. De rechtbank oordeelt voorts dat voldoende gebleken is, dat [gedaagde c.s.] in ieder geval tot mei 2007 conform de gemaakte afspraken hebben gehandeld. Zij hebben in deze periode - in afwachting van de vergunningaanvraag - telkens bereidheid getoond om tot snoeien van de coniferen over te gaan. De rechtbank acht het standpunt van [gedaagde c.s.] dat zij zekerheidshalve eerst een vergunning wilden aanvragen, redelijk. [eiser c.s.] hebben [gedaagde c.s.] uiteindelijk ook ruimte gegeven om het traject van de vergunningaanvraag te doorlopen. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [eiser c.s.] dat [gedaagde c.s.] de zaak hebben willen traineren.
4.7. Partijen verschillen evident van mening over de vraag of, en in hoeverre, [gedaagde c.s.] zich hebben gehouden aan de afspraak om in mei 2007 tot snoeien van de coniferen over te gaan. De rechtbank is echter van oordeel dat het antwoord op deze vraag in het midden kan blijven. Verondersteld dat [gedaagde c.s.] zich niet aan deze afspraak hebben gehouden, dan is naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet komen vast te staan dat [eiser c.s.] als gevolg van de op het perceel van [gedaagde c.s.] aanwezige coniferen de gestelde schade hebben geleden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser c.s.] hun stelling dienaangaande onvoldoende onderbouwd.
4.8. [eiser c.s.] hebben aangegeven dat, doordat de coniferen van [gedaagde c.s.] aan de westkant van het perceel van [eiser c.s.] staan, het gehele perceel van [eiser c.s.] vanaf de middag in de schaduw valt. In het licht van hetgeen [gedaagde c.s.] op dit punt - onder verwijzing naar een gesprek met de makelaar van [eiser c.s.]d.d. 28 januari 2008 - hebben aangevoerd, is deze stelling van [eiser c.s.] naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om aan te nemen dat de coniferen de woning van [eiser c.s.] verminderd lichtinval hebben bezorgd. Volgens [gedaagde c.s.] was namelijk door de ligging van de woning al sprake is van weinig lichtinval in de middag. Daarnaast is in de tuin aan de achterkant van de woning van [eiser c.s.] een uitbouw aangebracht waarvan gebleken is dat zich daarin geen dakraam bevindt, terwijl in de tuin aan de ander kant ook een schuurtje staat. Bovendien leidden omstandigheden in de woonkamer, zoals een donkere vloer en schoonmetselwerk, tot een donkere woonkamer, aldus [gedaagde c.s.]
4.9. [eiser c.s.] hebben niet gereageerd op deze stellingen van [gedaagde c.s.] Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij ook overigens onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verband bestaat de aanwezig van de coniferen en het verminderde lichtinval. Zij hebben ter onderbouwing van hun vordering nog de brief van hun makelaar van 22 februari 2007 met daarin haar bevindingen van een op 7 februari 2007 gehouden open huis overgelegd, maar op grond daarvan kan hooguit worden geconcludeerd dat de geïnteresseerde kopers de beperkte lichtinval als reden opgegeven hebben om niet in onderhandeling te treden, en niet dat de coniferen de reden waren voor de beperkte lichtinval.
4.10. Door [eiser c.s.] zijn bovendien geen stukken overgelegd waaruit de mate van verminderd lichtinval objectief – bijvoorbeeld door meting in de woning – kan worden afgeleid. Ook is gesteld noch gebleken of door aanwezigheid van de coniferen niet (meer) aan de minimale eisen omtrent het toetreden van daglicht van het ten tijde van de bouw geldende Bouwbesluit werd voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [eiser c.s.] gelegen om vanaf aanvang van de procedure hun vordering op gemotiveerde wijze te onderbouwen. Vastgesteld moet worden dat dit niet is gebeurd, zodat niet aangenomen kan worden dat de coniferen voor verminderd lichtinval in de woning van [eiser c.s.] hebben gezorgd, en evenmin of het verminderde lichtinval zodanige vormen aannam dat deze in strijd was met de zorgvuldigheid die buren ten aanzien van elkaar in acht moeten zien te nemen.
4.11. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat sprake is geweest van hinder die als onrechtmatig valt te kwalificeren. Omdat de vordering reeds op deze grond wordt afgewezen, kan de beoordeling van de overige verweren ter zake achterwege blijven.
4.12. [eiser c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde c.s.] worden begroot op:
- vast recht EUR 770,00
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.928,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.928,00
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.