Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 204052 / HA ZA 05-2360
Vonnis van 24 september 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J. Soede,
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2007;
- de akte na comparitie van de zijde van Spaarbeleg;
- de antwoordakte na comparitie van de zijde van [eiser].
1.2. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal.
In zijn arrest van 15 november 2007 (in de zaak GeSp, LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat -kort gezegd- de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die de wens had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een SprintPlan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg de in dat formulier uitgesproken wens vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod). In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken.
De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier, met op de achterzijde de samenvatting van de algemene voorwaarden.
2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3.1. [eiser] heeft na het insturen van het inschrijfformulier, met op de achterzijde een samenvatting van de algemene voorwaarden, van Spaarbeleg een certificaat ontvangen. Voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst heeft [eiser] een brochure ontvangen.
3.2. Het door [eiser] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 4 januari 1999 tot en met 31 december 2003.
Ter uitvoering van de overeenkomst heeft [eiser] 52 maandtermijnen van EUR 90,76 (NLG 200,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 4.719,31.
[eiser] heeft na afloop van de overeenkomst geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen.
3.3. Bij brief van 31 maart 2005 heeft [eiser] de SprintPlan-overeenkomst ontbonden dan wel vernietigd en is een beroep gedaan op de nietigheid van de overeenkomst. Spaarbeleg is hiermee niet akkoord gegaan.
4.1. [eiser] vordert - samengevat - :
primair: een verklaring voor recht dat de SprintPlan-overeenkomst nietig is wegens strijd met artikel 9 van de Wck;
subsidiair: een verklaring voor recht dat de SprintPlan-overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd wegens strijd met de Wck;
meer subsidiair: een verklaring voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld wegens schending van de bij of krachtens de Wte 1995 geldende verplichtingen en schending van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt;
uiterst subsidiair: dat de SprintPlan-overeenkomst wordt vernietigd wegens dwaling, bedrog, toerekenbare tekortkoming vanwege schending van de zorgplicht en/of misbruik van omstandigheden;
steeds met terugbetaling van alle door [eiser] aan Spaarbeleg betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Spaarbeleg in de proceskosten.
4.2. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De verdere beoordeling
Nietigheid/vernietigbaarheid wegens strijd met de Wck
5.1. Of de vordering van [eiser], voorzover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomst vernietigbaar is wegens strijd met de Wck, verjaard is, zoals Spaarbeleg bij dupliek heeft betoogd, kan in het midden blijven. Die vordering is hoe dan ook niet toewijsbaar. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
5.2. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007 (LJN BB9779) in gelijke zin geoordeeld. De Wck is dus niet van toepassing op de onderhavige zaak. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid of vernietigbaarheid van de SprintPlan-overeenkomst vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. De primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser], gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomst nietig of vernietigbaar is wegens strijd met de Wck, worden dan ook afgewezen.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
5.3. [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hem niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat hij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zou zijn) die hij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt hij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de inkomens- en vermogenspositie van [eiser] en naar zijn beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de dientengevolge door hem geleden schade te vergoeden, aldus [eiser].
5.4. Allereerst is van belang over welke informatie [eiser] beschikte ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Voorafgaand aan de totstandkoming van de SprintPlan-overeenkomst beschikte [eiser] over de samenvatting van de algemene voorwaarden, die op de achterzijde van het inschrijfformulier was afgedrukt, alsmede over een brochure betreffende het SprintPlan. Beide stukken zijn door [eiser] overgelegd.
5.5. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie bij oplettende bestudering van de informatie had kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat hij maandelijks een bedrag aan rente zou betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor zijn rekening en risico participaties zou kopen in het Garantiefonds.
In de samenvatting van de algemene voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier staat immers vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem of haar gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al hetgeen de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn. Tot slot is vermeld dat als het eindsaldo bij de eindafrekening negatief is, de deelnemer verplicht is tot bijbetaling van het negatieve saldo.
Ook in de brochure is vermeld dat Spaarbeleg direct een groot bedrag voorschiet en dat het maandbedrag een vergoeding (rente) is voor het bedrag dat Spaarbeleg voorschiet. Voorts wordt aangegeven dat het bedrag in het Aegon Garantiefonds wordt belegd en dat de deelnemer alleen risico loopt over de rentebetalingen. De looptijd is vijf jaar en nadien wordt de waarde van de belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag. Tot slot is vermeld dat bij tussentijdse beëindiging de garantie op het voorgeschoten bedrag komt te vervallen.
5.6. De rechtbank heeft echter reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
5.7. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende toegezonden bescheiden (de brochure en de samenvatting van de algemene voorwaarden) te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.8. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat zijn doel met het SprintPlan was het opbouwen van een vermogen. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest welke risico’s aan het SprintPlan verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
5.9. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geld zelf, of aan een ander doel, te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen.
Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684).
5.10. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. Het voorgaande geldt eveneens voor de informatie die [eiser] thans ter beschikking had voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, weergegeven onder rechtsoverweging 5.4. en 5.5.
5.11. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.12. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.13. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.14. Ten aanzien van [eiser] zijn de volgende omstandigheden van belang.
[eiser] was ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomst 24 jaar oud. Hij was destijds eerstejaarsstudent aan de HEAO. Daarnaast had hij een bijbaan in een gieterij en een bijbaan in een pindafabriek. [eiser] heeft twee jaar HEAO gedaan; hij heeft de HEAO niet afgemaakt. Vervolgens heeft hij gedurende één jaar een HBO-opleiding gevolgd; hij is met deze opleiding gestopt nadat hij bleef zitten. Voordien heeft [eiser] wel een MTS-diploma behaald. In 1998, het jaar waarin [eiser] de SprintPlan-overeenkomst heeft afgesloten, was het belastbaar inkomen dat hij met zijn bijbanen verdiende EUR 5.783,00. Daarnaast ontving hij destijds naar eigen zeggen NLG 1.400,00 per maand aan studiefinanciering (inclusief gehuwden toeslag), waarvan een (onbekend) gedeelte een lening betrof. [eiser] was (en is) gehuwd en heeft twee minderjarige kinderen, die ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan reeds geboren waren. Zijn echtgenote had (tussen 1994 en 2001) geen inkomen. [eiser] heeft gesteld dat hij geen spaargeld en geen schulden had ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan. Voorts heeft hij gesteld dat hij destijds met zijn gezin een huurflat bewoonde waarvoor hij maandelijks ongeveer NLG 400,00 à NLG 450,00 aan huur betaalde en dat hij daarnaast de gebruikelijke vaste lasten had voor gas- en elektra, verzekeringen en dergelijke.
5.15. De rechtbank merkt het opleidingsniveau van [eiser] aan als gemiddeld. Weliswaar heeft hij enkele jaren een (tweetal) hogere opleiding(en) gevolgd, maar dit bleek kennelijk te hoog gegrepen. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om de eigen verantwoordelijkheid die op iedere deelnemer van het SprintPlan rust om de ontvangen informatie zorgvuldig te lezen en om navraag te doen naar de aard en de strekking van het product en meer in het bijzonder de risico’s en het rendement ervan, bij [eiser] zwaarder te laten wegen dan gemiddeld. Voorts overweegt de rechtbank dat de jeugdige leeftijd van [eiser] ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan en het feit dat hij nog studeerde, op een beperkte levenservaring duiden. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat [eiser] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst kostwinner was en een gezin te onderhouden had.
De jeugdige leeftijd en beperkte levenservaring van [eiser] en zijn positie van enerzijds student en anderzijds kostwinner van een gezin, zouden aanleiding kunnen geven om iets ten voordele van [eiser] af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt voor de schadeverdeling. Daar staat echter tegenover dat [eiser] zijn financiële situatie onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft enkel een overzicht van zijn belastbaar inkomen in 1998 overgelegd; dit geeft echter geen volledig beeld van zijn financiële situatie ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomst. Nu [eiser] heeft verzuimd om nadere bewijsstukken in het geding te brengen, blijft het voor wat betreft zijn financiële situatie gedeeltelijk bij niet onderbouwde, niet te controleren stellingen van [eiser]. Dit weegt mee in het nadeel van [eiser].
Alles overziend zal de rechtbank bij de schadeverdeling aansluiten bij het hiervoor genoemde uitgangspunt en daarvan noch ten voordele, noch ten nadele van [eiser] afwijken.
Dat betekent dat 40% van de schade voor rekening van [eiser] komt en dat Spaarbeleg zal worden veroordeeld om 60% van de schade aan [eiser] te vergoeden, derhalve EUR 2.831,40 (60% van EUR 4.719,31) aan [eiser] te voldoen.
5.16. De gevorderde wettelijke rente is onweersproken en komt eveneens voor toewijzing in aanmerking over steeds 60% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling.
5.17. Spaarbeleg heeft te kennen gegeven zich te verzetten tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis, omdat sprake is van een mogelijk restitutierisico. Spaarbeleg heeft echter noch haar belang, noch het bestaan van een restitutierisico met feiten onderbouwd. Het bestaan van een restitutierisico is in het onderhavige geval ook niet zonder meer aannemelijk. Om die reden zal er van worden uitgegaan dat het belang van [eiser] bij het op dit moment uitvoering geven aan het vonnis zwaarder weegt dan het belang van Spaarbeleg bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel dat zij wenst aan te wenden, is beslist. Het vonnis zal derhalve (voor zover mogelijk) uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.18. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,59
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 61,00
- in debet gesteld vast recht 183,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.344,00 (3,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.673,59
6.1. verklaart voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
6.2. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 2.831,40 (tweeduizendachthonderdeenendertig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 60% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling,
6.3. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.673,59, te voldoen aan de griffier,
6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. en 6.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008.