RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2008
[S],
wonende te [U],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Abcoude,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep heeft betrekking op verweerders besluit van 28 juni 2007 (verder: het bestreden besluit), waarbij de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 30 november 2006, 5 december 2006 en 19 december 2006 ongegrond zijn verklaard. Bij het besluit van 30 november 2006 is eiser bij wijze van ordemaatregel geschorst tot 4 december 2006, bij het besluit van 5 december 2006 tot het moment van beëindiging van het dienstverband. Bij het besluit van 19 december 2006 (hierna: het ontslagbesluit) is aan eiser per 1 januari 2007 eervol ontslag verleend uit de functie van medewerker planning en control.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 22 mei 2008, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Hoendermis, werkzaam bij Hoendermis & van Loenhout, juridisch advieskantoor te 's-Gravenhage. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N.H.J. Spaansen (personeelsadviseur), werkzaam bij de gemeente Abcoude, bijgestaan door
mr. J.W.H. Buiting, advocaat te 's-Gravenhage.
Overwegingen
2.1 Eiser is met ingang van 11 oktober 2005 aangesteld in de functie van medewerker planning en control bij de gemeente Abcoude. De akte van aanstelling vermeldt dat het gaat om een tijdelijke aanstelling die is aangegaan voor de duur van voorlopig één jaar. In de begeleidende brief wordt aangegeven dat tegen het einde van deze periode een beoordeling over eisers functioneren zal plaatsvinden en dat bij een gunstige uitslag een tijdelijk dienstverband voor de duur van twee jaar zal worden verleend.
2.2 Eiser heeft op 10 oktober 2006 een evaluatiegesprek gehad met [K], hoofd afdeling planning en control a.i., omtrent zijn functioneren over de periode van oktober 2005 tot oktober 2006. De beoordeling laat in zijn algemeenheid een voldoende zien en verlenging van het tijdelijk dienstverband met één jaar is naar de mening van [K] op zijn plaats. In deze periode zal eiser een duidelijke verbetering dienen te realiseren in zijn taakopvatting en inzet. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.
2.3 Aangezien eiser het niet eens was met een aantal in het evaluatieverslag gemaakte opmerkingen, heeft hij een complementaire notitie (verder: de Notitie) geschreven. Naar aanleiding van deze Notitie heeft eiser op 23 november 2006 een gesprek gehad met [K] en Spaansen en vervolgens heeft op 29 november 2006 een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de heren [B] (gemeentesecretaris), [K] en Spaansen. Bij besluit van 30 november 2006 is eiser geschorst tot maandag 4 december 2006. Bij besluit van 5 december 2006 is deze schorsing verlengd en gelijktijdig heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt eiser ontslag te verlenen. Nadat eiser in een gesprek op 18 december 2006 zijn zienswijzen naar voren had gebracht tegen het voornemen tot ontslag, heeft verweerder bij besluit van 19 december 2006 besloten eiser per 1 januari 2007 eervol ontslag te verlenen. Aan het ontslagbesluit is primair het bepaalde in artikel 8:6, en subsidiair het bepaalde in artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten (CAR/UWO) ten grondslag gelegd.
De tegen de schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit door eiser gemaakte bezwaren, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.4 Zoals ter zitting van de zijde van eiser is bevestigd, is het beroep niet gericht tegen de beide, in bezwaar gehandhaafde, schorsingsbesluiten. Het voorliggende geschil beperkt zich dan ook tot het ontslagbesluit.
2.5 Verweerder heeft het ontslagbesluit, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, primair gebaseerd op artikel 8:6 van de CAR/UWO en daaraan ten grondslag gelegd dat eiser onbekwaam c.q. ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie en meer in het algemeen voor elke functie binnen de ambtelijke organisatie vanwege zijn handelwijze en opstelling inzake de Notitie.
2.6 Eiser is van oordeel dat hij niet ongeschikt is voor zijn functie en verwijst ter ondersteuning naar de beoordeling waarin is aangegeven dat hij voldoende functioneert. Eiser voert aan dat hij het recht heeft om schriftelijk op een beoordeling te reageren en stelt dat hij in de Notitie zijn (kritische) visie heeft gegeven ten aanzien van enkele zaken binnen de organisatie. Het enige verwijt dat hem naar zijn mening kan worden gemaakt, is dat hij zich daarbij ongelukkig heeft uitgedrukt. Eiser is van mening dat hij de fatsoensnormen niet heeft overschreden en wijst er op dat hij inmiddels diverse malen zijn excuses heeft aangeboden. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de ontslaggrond van ongeschiktheid voor de functie gehanteerd. Eiser ontkent verder dat er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk die geheel aan hem te wijten is. Naar zijn mening had verweerder maar één doel, namelijk hem te ontslaan, en is verweerder nooit bereid geweest om de vermeende verstoring van de arbeidsrelatie op te lossen.
2.7 Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten (CAR/UWO) kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
2.8 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2007, www.rechtspraak.nl, LJN BA0565).
2.9 De rechtbank stelt vast dat eiser niet zijn functioneren tot en met oktober 2006 wordt aangerekend, maar dat hem wordt verweten dat hij in zijn Notitie een aantal kwetsende en schofferende bewoordingen ten aanzien van [J] (sectordirecteur Middelen en Maatschappelijke Zorg) heeft opgenomen. Daaraan heeft verweerder toegevoegd dat eiser bovendien nimmer daadwerkelijk en op ondubbelzinnige wijze afstand heeft genomen van zijn uitlatingen doch heeft volhard in zijn houding. Door deze handelwijze en opstelling heeft eiser aangetoond het gevoel voor verhoudingen te ontberen en zich niet op correcte en juiste wijze te kunnen gedragen tegenover zijn leidinggevende(n).
2.10 De rechtbank deelt verweerders mening en overweegt daartoe het volgende. Eiser heeft zich in de Notitie als volgt uitgelaten:
"Het vermoeden is zelfs dat het evaluatieverslag niet door het hoofd financiën a.i. geschreven is, maar door een probleemfiguur die naast zijn eigen werkkamer weinig idee heeft van lopende processen en al helemaal niet weet wat er binnen de eigen sector speelt." en "Het ergste is nog dat de behandelde punten voornamelijk betrekking hebben op werkgroepen en processen van [J]. onze 'zelfingebeelde leidsman'. Iemand die vaak uitblinkt in afwezigheid, onkundigheid, nalatigheid, onoverzichtelijkheid en daarmee voedingsbodem geeft aan problemen.".
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich daarmee onnodig grievend uitgelaten over [J]. De toonzetting van eisers commentaar draagt allerminst een zakelijk en objectief karakter en de daarbij gekozen bewoordingen zijn onnodig confronterend en niet passend tegenover een leidinggevende. Met zijn kritiek heeft eiser bovendien blijk gegeven van onvoldoende gevoel voor collegiale en hiërarchische verhoudingen binnen de ambtelijke organisatie.
2.11 Eiser heeft nog naar voren gebracht dat de Notitie moet worden bezien in het licht van de omstandigheden, waarbinnen hij moest functioneren. Ondanks toezeggingen heeft de gemeente eisers persoonlijke ontwikkeling aan de kant geschoven en werd de afspraak over de duur van de verlenging van zijn contract evenmin nagekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze omstandigheden eiser echter geen vrijbrief zich in de grievende taal te uiten als waarvoor hij meende te moeten kiezen. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank dan ook de conclusie trekken dat eiser niet in staat is zich (jegens een leidinggevende) op zodanige wijze te gedragen als in een ambtelijke dienstbetrekking redelijkerwijs mag worden verwacht. Het feit dat eiser blijkens de beoordeling in zijn functie voldoende functioneerde leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de Notitie eerst na deze beoordeling is geschreven en eiser sindsdien volhardde in zijn gedrag.
2.12 Naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 23 augustus 2006, www.rechtspraak.nl, LJN AY8059 en TAR 2006, 188) zal van eervol ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Op dit uitgangspunt laat de jurisprudentie uitzonderingen zien in gevallen waarin - voor zover hier van belang - de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.
2.13 In het onderhavige geval heeft [K], na ontvangst van de Notitie, eiser in de gelegenheid gesteld zijn bewoordingen te overdenken. Vervolgens hebben [K] en Spaansen in een gesprek op 23 november 2006 gepoogd eiser te laten inzien dat zijn gedrag niet door de beugel kon. Eiser heeft echter het onjuiste van zijn gedrag niet willen of kunnen inzien en dit kracht bijgezet door de Notitie ter plekke te paraferen. Uit de verslagen die door verweerder en eiser zijn gemaakt van het gesprek op 29 november 2006, krijgt de rechtbank evenzeer de stellige indruk dat eiser niet heeft willen ingaan op de gewraakte passages uit de Notitie maar is blijven teruggrijpen op zaken die in zijn visie ten onrechte bij hem zijn neergelegd en op aan hem gedane toezeggingen die niet zouden zijn nagekomen.
Door zich aldus op te stellen heeft eiser zich niet ontvankelijk getoond voor de argumenten van anderen en heeft hij de gevolgen van zijn laakbare gedrag voor de onderlinge verhoudingen uit het oog verloren.
Ten aanzien van de brief van 1 december 2006 - naar eisers mening een excuusbrief - overweegt de rechtbank dat eiser daarin weliswaar aangeeft de bewoordingen van zijn Notitie te willen verzachten, maar dat de inhoud van de brief daarvan geen blijk geeft. Daarbij doelt de rechtbank op de aanduiding van [J] als 'de zich verongelijkt voelende betrokkene' en de zinsnede dat 'eiser er begrip voor heeft dat betrokkene zulke duidelijke taal over zijn aantoonbare tekortschietende ambtelijke handelwijze niet gewend is'.
In het op 4 december 2006 gehouden gesprek heeft eiser aangegeven de bewoordingen in zijn complementaire notitie te willen verzachten en te vervangen door "gebrek aan zelfreflectie". In dat gesprek is verder aan de orde geweest dat eiser zich niet kon vinden in ontslag op eigen verzoek per 1 maart 2007, maar wel met ingang van 1 januari 2008 met vrijstelling van werk. Dit is bevestigd in de brief van eiser van dezelfde datum
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet aan eiser is het functioneren van zijn meerderen te beoordelen. Eiser mag kritiek hebben op de gang van zaken in de organisatie, doch dient dat op gepaste wijze aan te kaarten. Door in zijn handelwijze te volharden, en de door hem gebezigde kwalificaties van zijn meerdere niet te willen terugnemen, ook niet na daartoe enkele malen in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft eiser er blijk van gegeven de benodigde eigenschappen, mentaliteit en instelling te missen om binnen verweerders organisatie als goed ambtenaar te functioneren.
Gelet op de gang van zaken, zoals hiervoor beschreven, heeft verweerder zich bovendien niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat verdere discussie over eisers gedrag, dan wel het bieden van verbeterkansen niet (meer) zinvol was.
2.15 Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd eiser met toepassing van artikel 8:6 van de CAR/UWO te ontslaan. De rechtbank is van oordeel dat ontslag een zware, maar niet onevenredige reactie is op het gedrag van eiser. Niet kan met vrucht worden staande gehouden dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Gelet op het oordeel van de rechtbank over de primaire ontslaggrond wordt aan de subsidiaire ontslaggrond (artikel 8:8 CAR/UWO) niet toegekomen.
2.16 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven als voorzitter en mr. G.J. van Binsbergen en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse als leden van de meervoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2008.
mr. M.H.L. Debets mr. B.J. van Ettekoven
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.