ECLI:NL:RBUTR:2008:BE9849

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96122/ HA ZA 99-144
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het bedrag dat beslagene aan beslaglegger dient te voldoen in het kader van een verklaringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de onderlinge waarborgmaatschappij AGIS ZORGVERZEKERINGEN U.A. over de vaststelling van een bedrag dat AGIS aan [eiser] dient te betalen in het kader van een conservatoir beslag. De procedure volgde op een eerder tussenvonnis van 24 oktober 2007, waarin de rechtbank partijen in de gelegenheid had gesteld om zich nader uit te laten over de relevante punten. De rechtbank heeft vastgesteld dat AGIS op grond van artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) aan [eiser] een bedrag van ƒ 283.443,30 (EUR 128.620,96) dient te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft de omvang van de vorderingen van [eiser] jegens De Biltse Hof vastgesteld, waarvoor het beslag was gelegd, en heeft geoordeeld dat AGIS alleen dat deel van het onder haar door het beslag getroffen bedrag aan [eiser] dient te betalen dat correspondeert met de omvang van de vordering van [eiser] uit hoofde van de overeenkomst van 1 oktober 1996. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op EUR 2.277,84. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 96122 / HA ZA 99-144
Vonnis van 13 augustus 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij AGIS ZORGVERZEKERINGEN U.A.,
voorheen genaamd ANOVA ZORGVERZEKERINGEN U.A.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. G.J. Bilderbeek.
Partijen zullen hierna [eiser] en Agis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 oktober 2007;
- een akte aan de zijde van [eiser] ;
- een antwoordakte aan de zijde van Agis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 24 oktober 2007 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de in dat tussenvonnis onder randnummer 2.9. genoemde punten. Partijen hebben zich ieder bij akte uitgelaten. De rechtbank gaat over tot de verdere beoordeling.
2.2. Ter vaststelling van hetgeen Agis op grond van het bepaalde in artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) aan [eiser] dient te betalen, moet – voor zover nodig – worden vastgesteld:
- voor welke vordering(en) van [eiser] jegens De Biltse Hof het onderhavige beslag is gelegd;
- wat de omvang van vorenbedoelde vordering(en) is;
- op welke vordering(en) van De Biltse Hof jegens Agis het onderhavige beslag is gelegd;
- en wat de omvang van vorenbedoelde vordering(en) is.
2.3. In het verzoekschrift van [eiser] van 11 augustus 1998 ter verlening van verlof om conservatoir derdenbeslag te kunnen leggen staat onder meer het volgende vermeld:
“3. (…) de President van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht heeft bij vonnis van 23 juli 1998 De Biltse Hof bevolen (…) , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van fl. 2000,-- voor iedere dag dat De Biltse Hof in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen. (…)
7. De maandelijkse termijnen welke De Biltse Hof aan [eiser] verschuldigd is bedragen fl. 31.493,70 per maand, steeds te voldoen bij vooruitbetaling vóór het eerst per 1 augustus 1998. Het totaal van de resterende maandtermijnen moet worden begroot op 53 maandtermijnen maal fl. 31.493,70, dat is fl. 1.669,166,10 inclusief BTW. (…)
8. (…) [eiser] wenst ter verzekering van verhaalsmogelijkheden wegens primair de huidige en toekomstige betalingsverplichtingen van Stichting De Biltse Hof op grond van de overeenkomst, (…), beslag te leggen [onderstreping door rechters] op al hetgeen De Biltse Hof te vorderen heeft van (…) de onderlinge waarborgmaatschappij Anova Zorgverzekeringen u.a. [eiser] begroot zijn vordering primair inclusief renten en kosten op fl. 1.700.000,-- en subsidiair op fl. 750.000,--.
Op grond van het bovenstaande verzoekt (…) [eiser] de President (…) zijn vordering te begroten op primair fl. 1.700.000,-- (…) en hem verlof te verlenen om er verzekering van zijn verhaal van zijn vordering ten laste van De Biltse Hof (…) conservatoir derdenbeslag te leggen onder (…)”
2.4. In de beschikking van 12 augustus 1998 waarbij het verlof tot het leggen van beslag is verleend staat onder meer vermeld:
“Toegestaan als verzocht, met begroting van de vordering inclusief rente en kosten op fl. 1.7000.000,- (…)”
Uit kracht van deze beschikking is vervolgens conservatoir derdenbeslag onder Agis gelegd.
2.5. Anders dan [eiser] stelt, is het onderhavige beslag gezien de inhoud van voormelde beschikking in samenhang bezien met de inhoud van vorenbedoeld verzoekschrift, in het bijzonder de hiervoor onderstreepte passage, slechts gelegd tot verzekering van verhaal voor de huidige en de toekomstige geldvorderingen van [eiser] jegens De Biltse Hof die uit de tussen hen gesloten overeenkomst van 1 oktober 1996 voortvloeien, vermeerderd met rente en kosten, maar niet tot verzekering van verhaal voor de gestelde vordering van [eiser] jegens De Biltse Hof ter zake van verbeurde dwangsommen. Hierbij heeft de rechtbank tevens in ogenschouw genomen dat [eiser] in het verzoekschrift slechts een maximum bedrag ter zake van voormelde geldvorderingen uit hoofde van de overeenkomst van 1 oktober 1996 heeft vermeld (als bedoeld in artikel 700 lid 2 Rv), en de voorzieningenrechter dit door [eiser] vermeld bedrag ter zake van vorenbedoelde geldvorderingen heeft vastgesteld als bedrag waarvoor het verlof is verleend, en vervolgens de deurwaarder uit kracht van deze beschikking van de voorzieningenrechter voor dit bedrag beslag heeft gelegd. Dat in het verzoekschrift een samenvatting is gegeven van de inhoud van het vonnis in kort geding van 23 juli 1998, leidt niet tot een ander oordeel.
2.6. Het voormelde brengt in licht van het bepaalde in artikel 477a lid 2 Rv met zich dat Agis alleen dat deel van het onder haar door het beslag getroffene aan [eiser] dient te betalen dat correspondeert met de omvang van de vordering die [eiser] uit hoofde van de overeenkomst van 1 oktober 1996 jegens De Biltse Hof heeft, vermeerderd met rente en kosten als is bepaald in het vonnis in kort geding van 24 september 1998, zijnde de in deze procedure relevante executoriale titel. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [eiser] en De Biltse Hof geen appèl tegen dit vonnis in kort geding hebben ingesteld. Tussen hen staat de executoriale kracht van dit vonnis vast. Hierin is geen verandering gekomen door i) de omstandigheid dat de bodemprocedures waarbij [eiser] en De Biltse Hof partijen zijn geweest door het faillissement van De Biltse Hof zijn geschorst en daarna niet zijn voortgezet, dan wel door ii) de omstandigheid dat de curator in het faillissement van De Biltse Hof de vorderingen van [eiser] niet heeft erkend.
2.7. Agis heeft gesteld dat voor zover zij enigerlei bedrag aan [eiser] verschuldigd zou zijn, dat bedrag hooguit betrekking kan hebben op de opeisbare vordering die [eiser] ten tijde van de beslaglegging uit hoofde van de overeenkomst van 1 oktober 1996 jegens De Biltse Hof had, te weten de vervallen maandtermijn ad ƒ 31.493,70 over de maand augustus 1998. De rechtbank passeert deze stelling, nu zij geen steun vindt in het recht.
2.8. Bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 24 september 1998 is De Biltse Hof veroordeeld om aan [eiser] te betalen:
a. de vrij gevallen maandelijkse termijn ad ƒ 31.493,70 over de maand augustus 1998, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 1998 tot aan de dag der voldoening,
vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ad ƒ 2.244,50 exclusief BTW;
b. de vrij gevallen maandelijkse termijn ad ƒ 31.493,70 over de maand september 1998, en vervolgens de in de toekomst vrij te vallen maandelijkse termijnen ad ƒ 31.493,70 steeds bij vooruitbetaling per maand, voor het eerst op 30 september 1998 tot op het moment van de rechtsgeldige beëindiging van de tussen partijen geldende overeenkomst;
c. de kosten van het geding, begroot op (ƒ 1.550,-- + ƒ 729,35 =) ƒ 2.279,35.
2.9. Uit de stellingen van [eiser] begrijpt de rechtbank dat hij zich op het stelt dat de tussen hem en De Biltse Hof gesloten overeenkomst van 1 oktober 1996 per 28 april 1999 rechtsgeldig is beëindigd door het faillissement van De Biltse Hof van dezelfde datum, zodat hij gerechtigd is tot negen maandtermijnen (augustus 1998 tot en met april 1999), derhalve een bedrag van (9 × ƒ 31.493,70 =) ƒ 283.443,30 (= EUR 128.620,96). Tegen voormelde stelling als zodanig heeft Agis geen gemotiveerd verweer gevoerd, zodat voormelde stelling van [eiser] als onvoldoende betwist tussen partijen komt vast te staan.
2.10. Voorts heeft [eiser] gesteld dat bij de vaststelling van de omvang van zijn vorderingen jegens De Biltse Hof, rekening moet worden gehouden met de wettelijke rente over vorenbedoelde vervallen maandtermijnen. [eiser] wordt niet geheel in deze stelling gevolgd. Immers, bij vonnis in kort geding van 24 september 1998 is De Biltse Hof slechts veroordeeld om de wettelijke rente over de vervallen maandtermijn ad ƒ 31.493,70 inzake de maand augustus 1998 met ingang van 31 juli 1998 aan [eiser] te vergoeden. De Biltse Hof is daarbij niet veroordeeld om ook de wettelijke rente over de daarna vervallen maandtermijnen aan [eiser] te vergoeden. Nu De Biltse Hof de vervallen maandtermijn ad ƒ 31.493,70 over de maand augustus 1998 niet heeft voldaan, is [eiser] gerechtigd tot de wettelijke rente over dit bedrag van ƒ 31.493,70 (= EUR 14.291,22) vanaf 31 juli 1998 tot aan de dag der voldoening van dit bedrag. Tegen de stelling dat de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd is, heeft Agis geen gemotiveerd verweer gevoerd.
2.11. Verder heeft [eiser] gesteld, en Agis onvoldoende betwist, dat hij gerechtigd is tot een bedrag van ƒ 2.279,35 (= EUR 1.034,32) ter zake van proceskosten als vermeld onder randnummer 2.8.c. van dit vonnis. Gezien de beschikking van de voorzieningenrechter van 12 augustus 1998 in samenhang met het verzoekschrift van 11 augustus 1998 alsmede het bepaalde in artikel 700 lid 2 derde zin Rv strekt het onderhavige beslag ook tot verzekering van verhaal voor deze kosten. Dit geldt echter niet voor de kosten ter zake van het geding dat tot het vonnis in kort geding van 23 juli 1998 heeft geleid. De rechtbank wijst hier op hetgeen onder randnummer 2.5. van dit vonnis is overwogen.
2.12. [eiser] stelt dat bij de vaststelling van de omvang van zijn vorderingen jegens De Biltse Hof, ook rekening moet worden gehouden met de over voormelde proceskosten te berekenen wettelijke rente. Ook in deze stelling wordt [eiser] niet gevolgd, nu De Biltse Hof bij vonnis in kort geding van 24 september 1998 niet daartoe is veroordeeld.
2.13. Verder is [eiser] gerechtigd tot een bedrag van ƒ 2.244,50 (= EUR 1.018,51) ter zake van buitengerechtelijke kosten als vermeld onder randnummer 2.8.a. van dit vonnis. Het onderhavige beslag strekt ook tot verzekering van verhaal voor deze kosten. Hetgeen hieronder onder randnummer 2.11. van dit vonnis ter zake van de proceskosten ad ƒ 2.279,35 is overwogen, geldt evenzeer voor deze kosten.
2.14. Met inachtneming van het voorgaande stelt de rechtbank de omvang van de vorderingen van [eiser] jegens De Biltse Hof waarvoor het onderhavige beslag is gelegd, vast op:
a. een bedrag van ƒ 283.443,30 (= EUR 128.620,96) ter zake van negen maandtermijnen (met betrekking tot de maanden augustus 1998 tot en met april 1999);
b. vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 31.493,70 (= EUR 14.291,22) vanaf 31 juli 1998 tot de dag der voldoening;
c. vermeerderd met een bedrag van ƒ 2.279,35 (= EUR 1.034,32) ter zake van de proceskosten als vermeld onder randnummer 2.8.c. van dit vonnis; en
d. vermeerderd met een bedrag van ƒ 2.244,50 (= EUR 1.018,51) ter zake van buitengerechtelijke kosten als vermeld onder randnummer 2.8.a. van dit vonnis.
2.15. Het voormelde komt tot op heden (13 augustus 2008) neer op een bedrag van ƒ 311.519,64 (waarbij geen rekening is gehouden met mogelijk reeds door Agis aan [eiser] gedane betalingen). Zie het hieronder staand tabel.
9 maandtermijnen ad ƒ 31.493,70 ƒ 283.443,30
Tot op heden (08-08-2008) vervallen wettelijke rente (inclusief lopende rente) over een bedrag van ƒ 31.493,70 ƒ 23.552,49
Proceskosten ƒ 2.279,35
Buitengerechtelijke kosten ƒ 2.244,50
Totaal ƒ 311.519,64
(= EUR 141.361,45)
2.16. De rechtbank heeft bij haar twee tussenvonnissen van 21 juni 2000 respectievelijk 24 oktober 2007 vastgesteld dat het onderhavige beslag – in ieder geval – is gelegd op twee geldvorderingen van De Biltse Hof jegens Agis, te weten een geldvordering ad ƒ 59.119,-- en een geldvordering ad ƒ 1.113.595, 92. Deze geldvorderingen zien op een totaalbedrag van ƒ 1.172.714,92. Nu de betaling van deze bedragen door Agis aan De Biltse Hof niet tegen [eiser] kan worden ingeroepen, dient dit totaalbedrag door Agis te worden aangewend ter voldoening van de onder randnummer 2.14. vastgestelde vorderingen van [eiser].
2.17. Voormeld totaalbedrag van ƒ 1.172.714,92. overschrijdt ruimschoots de omvang van vorenbedoelde vorderingen van [eiser]. Derhalve kunnen deze vorderingen van [eiser] met een gedeelte van voormeld totaalbedrag worden voldaan.
Gelet hierop heeft geen van partijen belang bij beantwoording van de vraag of de blokkerende werking van het derdenbeslag zo ver strekt, dat Agis ook de bedragen die gemoeid zijn met toekomstige geldvorderingen die De Biltse Hof uit de ten tijde van het beslag tussen haar en De Biltse Hof bestaande overeenkomst als bedoeld in artikel 42 AWBZ (1998) zou verkrijgen, onder zich had moeten houden en eventueel aan te wenden ter verhaal voor vorenbedoelde vorderingen van [eiser], terwijl voormelde overeenkomst per 1 september 1998 is beëindigd. De rechtbank laat de beantwoording van voormelde vraag dan ook in het midden.
2.18. Agis heeft tot slot gesteld dat in het geval zij het bedrag van ƒ 1.113.595,92 onder zich zou hebben gehouden, het beslag op de geldvorderingen van De Biltse Hof jegens Agis door het faillissement van De Biltse Hof per 28 april 1999 zou zijn vervallen. In dat geval zou [eiser] geen enkel bedrag hebben ontvangen en had hij in het faillissement van De Biltse Hof als concurrent crediteur moeten meelopen. Dientengevolge zou [eiser] geen schade hebben geleden.
2.19. Voor zover Agis met het voormelde heeft willen betogen dat het faillissement van De Biltse Hof in het licht van het bepaalde in artikel 33 Faillissementswet tot gevolg heeft dat het onder Agis gelegde beslag is komen te vervallen, zodat zij niet meer gehouden is om enig bedrag aan [eiser] af te dragen, dan gaat dit betoog niet op. Immers, het feit dat De Biltse Hof in april 1999 failliet is gegaan in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 33 Faillissementswet staat er niet aan in de weg dat [eiser] nog aanspraken aan het op 14 augustus 1998 gelegde beslag ontleent. Weliswaar is door het faillissement het onderhavige beslag vervallen, maar de aanspraken van [eiser] uit hoofde van het feit dat Agis in weerwil van het beslag heeft betaald, vallen buiten het vermogen van De Biltse Hof, en worden door de verdere lotgevallen van het beslag niet getroffen. Zie in dit kader een arrest van de Hoge Raad van 10 april 1964, NJ 1965/32.
Résumé
2.20. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank op voet van het bepaalde in artikel 477a lid 2 Rv Agis veroordelen om aan [eiser] te betalen:
a. een bedrag van ƒ 283.443,30 (= EUR 128.620,96) ter zake van negen maandtermijnen (met betrekking tot de maanden augustus 1998 tot en met april 1999);
b. vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 31.493,70 (= EUR 14.291,22) vanaf 31 juli 1998 tot de dag der voldoening;
c. vermeerderd met een bedrag van ƒ 2.279,35 (= EUR 1.034,32) ter zake van de proceskosten als vermeld onder randnummer 2.8.c. van dit vonnis;
d. vermeerderd met een bedrag van ƒ 2.244,50 (= EUR 1.018,51) ter zake van buitengerechtelijke kosten als vermeld onder randnummer 2.8.a. van dit vonnis;
e. verminderd met een bedrag van ƒ 59.1119,-- (= EUR 26.827,03), tot betaling waarvan Agis reeds bij tussenvonnis van 21 juni 2000 is veroordeeld.
2.21. Indien Agis het voormelde bedrag van ƒ 59.119,-- dan wel een ander bedrag reeds aan [eiser] heeft voldaan, dan dienen partijen bij berekening van hetgeen [eiser] nog toekomt ter zake van de wettelijke rente als hiervoor onder b. vermeld rekening te houden met het bepaalde in artikel 6:44 BW.
2.22. Agis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 62,33
- vast recht EUR 181,51
- salaris procureur EUR 2.034,00 (4,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.277,84
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Agis om aan [eiser] te betalen van:
a. een bedrag van ƒ 283.443,30 (= EUR 128.620,96);
b. vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 31.493,70 (= EUR 14.291,22) vanaf 31 juli 1998 tot de dag der voldoening;
c. vermeerderd met een bedrag van ƒ 2.279,35 (= EUR 1.034,32);
d. vermeerderd met een bedrag van ƒ 2.244,50 (= EUR 1.018,51);
e. verminderd met een bedrag van ƒ 59.119,-- (= EUR 26.827,03),
3.2. veroordeelt Agis in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.277,84,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Schepen, H.M.M. Steenberghe en M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008.