ECLI:NL:RBUTR:2008:BE9484
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens eerdere beëindiging van de zaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 28 augustus 2008, is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vervolging. De zaak betreft een verdachte die in de periode van 10 tot en met 13 november 1998 betrokken was bij het voorhanden hebben van een grote partij sigaretten, die niet overeenkomstig de Accijnswet 1992 in de heffing was betrokken. De verdachte had samen met anderen deze sigaretten in een vrachtwagen geladen, waarbij gebruik werd gemaakt van valse laadbrieven en de sigaretten niet ter invoer waren aangemeld binnen de Europese Gemeenschap en Nederland.
Het vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak reeds op 17 november 2003 door de enkelvoudige raadkamer in strafzaken van deze rechtbank op verzoek van de verdachte is beëindigd, op grond van artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de officier van justitie niet meer kon vervolgen, omdat de zaak al was afgesloten.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de eerdere beëindiging van de zaak een belangrijke factor is in de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaken.