ECLI:NL:RBUTR:2008:BE9238

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-618018-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in meerdere strafzaken met betrekking tot inbraken en schuldheling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder inbraken en schuldheling. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2008, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.C. den Daas. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte voor de meeste ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de feiten 1, 2 primair, 3, 4 primair en subsidiair, 5, 6 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair, 8, 9 en 10. De verdachte is vrijgesproken van deze feiten.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van een grote hoeveelheid sigaretten, die hij redelijkerwijs had moeten vermoeden van diefstal afkomstig te zijn. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, wat lager is dan de eis van de officier van justitie. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte voor de onder 8 en 6 ten laste gelegde feiten geen straf of maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen bij het nemen van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/618018-06
Datum uitspraak: 11 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. W.C. den Daas.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is een nadere omschrijving en wijziging van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 20 juni 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, nu het Openbaar Ministerie misbruik heeft gemaakt van de procesorde.
De raadsman komt tot deze conclusie nu de definitieve dagvaarding niet in een zeer vroegtijdig stadium aan de verdediging is uitgereikt, de officier van justitie de rechtbank onjuist heeft voorgelicht door ter terechtzitting van 20 juni 2007 mede te delen dat de benadeelde partijen niet waren opgeroepen terwijl de vorderingen van de benadeelde partijen pas 1 en 2 augustus 2007 zijn ingediend, het Openbaar Ministerie de zaak op zijn beloop heeft gelaten en niet tijdig heeft voldaan aan de verzoeken van de raadsman.
De officier van justitie is van mening dat het lang heeft geduurd voordat de zaak weer op zitting staat en dat de voorfase niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat dit niet de niet- ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie tot gevolg dient te hebben. Er is sprake geweest van een ongelukkige gang van zaken. De officier van justitie op de terechtzitting van 20 juni 2007 heeft de rechtbank niet bewust onjuist voorgelicht door mede te delen dat de benadeelde partijen nog moesten worden opgeroepen. De slachtoffers waren op 20 juni 2007 nog niet in kennis gesteld van het feit dat zij zich konden voegen in het proces.
De rechtbank is van oordeel dat schendingen van de beginselen van een goede procesorde onder omstandigheden kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, met name wanneer het Openbaar Ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort doet diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. Daarvan is in casu niet gebleken, zodat het verweer van de raadsman derhalve wordt verworpen.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2 primair, 3, 4 primair en subsidiair, 5, 6 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair, 8, 9 en 10 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt voorts ter zake van de feiten 1, 2 primair en 5 als volgt. Ten aanzien van deze feiten bestaan enige aanwijzingen dat verdachte daar bij is betrokken, zoals telefoontaps rond het tijdstip van een van de inbraken, een schoenafdruk of het aantreffen van gestolen voorwerpen, maar onvoldoende om op basis daarvan te kunnen concluderen dat verdachte daadwerkelijk de dader is.
De rechtbank overweegt voorts ter zake van de feiten 3, 4 primair en subsidiair, 8, 9 en 10 als volgt:
Bij een geuridentificatieproef bleek een geurovereenkomst tussen de verdachte en een schroevendraaier welke is aangetroffen in de gestolen Ford Ka personenauto en die blijkens werktuigsporenonderzoek mogelijk respectievelijk waarschijnlijk gebruikt is bij de inbraken in de [adres], [adres], [adres] en [adres] in Amersfoort.
Geuridentificatie kan leiden tot een verdenking van een strafbaar feit en kan onder omstandigheden als ondersteunend bewijs bijdragen aan het bewijs. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet kan dienen als dragend bewijsmiddel. Nu er in deze zaken onvoldoende andere bewijsmiddelen voorhanden zijn die verdachte als dader duiden, dient de verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt voorts ter zake van de feiten 6 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair als volgt:
Nadat er in bijna twee jaar tijd ruim 300 inbraken waren gepleegd in de wijken […]en […] in Amersfoort is de politie het onderzoek “Azië” gestart. De politie verdacht een groep personen die werkte in wisselende samenstelling van deze inbraken. Een klein deel van deze inbraken wordt aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verweten omdat, op grond van tapgesprekken, ten aanzien van hen de verdenking is ontstaan dat zij hebben getracht om van misdrijf afkomstige goederen op de markt te brengen. De goederen genoemd in de verschillende tapgesprekken kunnen echter naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid worden gekoppeld aan concrete inbraken. Onvoldoende andere bewijsmiddelen zijn voorhanden die verdachte als dader duiden, de verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat
hij omstreeks 19 december 2006 te Amersfoort een (grote) hoeveelheid rookwaar voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen vermeld in het ambtsedige proces-verbaal nr. PL0940/06-016845C.
Bij doorzoeking van de slaapkamer van verdachte te Amersfoort werden op 18 december 2006 56 pakjes sigaretten aangetroffen van merken afkomstig uit de aangetroffen sigarettenautomaat . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een paar jongens zag wegrennen en een sigarettenautomaat achter bleef. Hij heeft de sigarettenautomaat mee naar huis genomen en opengebroken . Hij heeft een gedeelte van de sigaretten aan de verdachte gegeven omdat deze nog geld van hem kreeg . Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat de sigarettenautomaat uit zijn café is gestolen.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de sigaretten van diefstal afkomstig waren, nu sigaretten geen wettig betaalmiddel zijn in Nederland en het een grote hoeveelheid pakjes sigaretten betrof en geen redelijke verklaring is gegeven voor de overdracht van de sigaretten. De verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank aldus schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Schuldheling
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor de feiten 2 primair, 3, 4 primair en 5 wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1, 2 subsidiair, 4 subsidiair, 6 primair, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] gevorderd, te weten een bedrag van € 344,50, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3], te weten een bedrag van € 150,00, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat het ad informandum gevoegde strafbare feit ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank wordt gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met dat feit rekening houdt.
Nu verdachte het feit heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met het ad informandum gevoegde feit, zoals vermeld op blad 6 in bijlage II, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een grote hoeveelheid pakjes sigaretten. Dit is een ergerlijk feit waardoor hij meewerkt aan de instandhouding van gepleegde criminaliteit.
Voorts heeft de verdachte 1,42 gram cocaïne in zijn woning aanwezig gehad. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder meer vanwege de met de verkrijging gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 juni 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu de verdachte van de onder 1, 2 primair, 3, 4 primair en subsidiair, 5, 6 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 8 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 8 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 6 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 6 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op het artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4 primair en subsidiair, 5, 6 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ÉÉN MAAND.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Wagenmakers, J.F. Dekking en Y.A.T. Kruyer, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2008.