Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 194033 / HA ZA 05-878
Vonnis van 13 augustus 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. C. Beijer,
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2007
- de akte na comparitie van de zijde van Spaarbeleg.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Ter comparitie heeft [eiser] zijn (primaire) eis opnieuw gewijzigd, in die zin dat in plaats van een verklaring voor recht met betrekking tot de hoogte van de schade thans veroordeling van Spaarbeleg tot betaling van de schade wordt gevorderd.
Nu Spaarbeleg geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging, zal de rechtbank bij de verdere beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis.
2.2. De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 8 augustus 2007 heeft overwogen.
2.3. In het tussenvonnis is een comparitie van partijen gelast omdat de rechtbank -kort gezegd- in het kader van de beoordeling van het causaal verband en de eigen schuld behoefte had aan nadere inlichtingen. Met inachtneming van het verhandelde ter comparitie, oordeelt de rechtbank als volgt.
2.4. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat zijn doel met het SprintPlan was het opbouwen van een vermogen om in zijn pensioengat te voorzien. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest dat er bij het SprintPlan werd belegd met geleend geld. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat hij niets van lenen moet hebben en dat hij nog nooit in zijn leven een euro geleend heeft. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
Het feit dat [eiser] al eerder een SprintPlan-overeenkomst en voorts enkele KoersPlan-overeenkomsten bij Spaarbeleg had afgesloten alsmede een overeenkomst bij Dexia, maakt dat niet anders. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij en zijn echtgenote de overeenkomsten hebben afgesloten op advies van hun vaste financiële adviseur, dat die adviseur hen heeft voorgehouden dat het spaarplannen waren en alleen over ‘sparen’ heeft gesproken en dat zij volledig op hem hebben vertrouwd. [eiser] had dat ook reeds in een brief uiteengezet, die voorafgaand aan de comparitie aan de rechtbank en de wederpartij was toegezonden. Ook het tussentijds beëindigen van het eerdere SprintPlan en het –direct aansluitend daaraan- afsluiten van het onderhavige SprintPlan werden ingegeven door de financiële adviseur van [eiser]. [eiser] heeft verklaard dat de opvolger van zijn eerdere financiële adviseur contact met hem opnam en hem aanraadde de maandelijkse inleg voor het SprintPlan te verhogen ten einde dichter in de buurt te komen van het opvullen van het pensioengat. Die adviseur hield hem daarbij voor dat dat enkel bewerkstelligd kon worden door het eerste SprintPlan te beëindigen en een nieuw SprintPlan (met een hoger maandbedrag) af te sluiten. [eiser] is in zijn verklaringen oprecht overgekomen. Zoals reeds in het tussenvonnis van 8 augustus 2007 is geoordeeld, had [eiser] beter kunnen en moeten weten als hij de schriftelijke informatie over het SprintPlan zou hebben gelezen, echter, dat laat onverlet dat de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat [eiser] het onderhavige SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan en als [eiser] zich bewust was geweest van de aard en werking van het SprintPlan.
2.5. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geleende geld zelf, of aan een ander doel te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen.
Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684).
2.6. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren.
2.7. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
2.8. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
2.9. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
2.10. Ten aanzien van [eiser] zijn de volgende omstandigheden van belang.
[eiser] was ten tijde van het afsluiten van de onderhavige SprintPlan-overeenkomst 52 jaar oud. Hij heeft een LTS-opleiding gevolgd. [eiser] is werkzaam bij Vialis, als monteur parkeermeters in de buitendienst. Die functie vervulde hij ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomst ook al. Zijn bruto jaarinkomen bedroeg in 2000 fl. 57.216,00. [eiser] was en is gehuwd. Zijn echtgenote ontvangt een WAO-uitkering; haar bruto jaarinkomen bedroeg in 2000 fl. 14.223,00. [eiser] en zijn echtgenote bewonen thans dezelfde huurwoning die zij ook ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan bewoonden. Onbekend is wat zij in 2000 aan huur betaalden, maar anno 2005 bedroeg de huur
EUR 584,80 per maand. Ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan hadden [eiser] en zijn echtgenote geen schulden. Zij hadden een bedrag van fl. 5.589,00 aan spaargeld.
2.11. [eiser] is niet bijzonder hoog opgeleid, doch moet gezien zijn leeftijd en werkervaring worden geacht de nodige levenservaring te hebben opgedaan. Ook van hem mocht daarom worden verwacht dat hij, ook al had hij geen beleggingservaring, bij zorgvuldige lezing van de ontvangen informatie, kanttekeningen zou plaatsen bij zijn indruk dat het hier handelde om een spaarproduct dat een zeker rendement zou opleveren. Op alle deelnemers aan het SprintPlan, en dus ook op [eiser], rust een eigen verantwoordelijkheid om navraag te doen naar de aard en strekking van het product en meer in het bijzonder het rendement daarvan.
De eigen verantwoordelijkheid van [eiser] klemt te meer nu hij de eerste SprintPlan-overeenkomst tussentijds, na (ongeveer) twee jaar, met aanzienlijke winst heeft beëindigd en direct aansluitend een nieuwe SprintPlan-overeenkomst heeft afgesloten.
Vast staat dat [eiser] bij beëindiging van de eerste overeenkomst EUR 4.101,03 heeft ontvangen, terwijl hij in totaal slechts EUR 2.269,00 had ingelegd.
Gezien het hoge rendement uit de eerste overeenkomst (bijna een verdubbeling van de inleg) had [eiser], mede gelet op de korte looptijd daarvan, zich op het moment dat hij de tweede overeenkomst aanging redelijkerwijs kunnen en moeten realiseren dat het product ter zake waarvan hij een overeenkomst sloot geen spaarproduct was, maar een risicovol beleggingsproduct. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke hoge rendementen inherent zijn aan het nemen van (aanzienlijke) risico’s en niet behaald kunnen worden met (risicoloos) sparen. [eiser] had dus op het moment dat hij de tweede SprintPlan-overeenkomst aanging onder ogen moeten zien dat aan het product dergelijke risico’s waren verbonden. Dit had hem ertoe moeten brengen om nadere informatie in te winnen omtrent het SprintPlan, of op zijn minst de ontvangen schriftelijke informatie grondig te bestuderen. Nu hij dit alles heeft nagelaten en desondanks de tweede (de onderhavige) SprintPlan-overeenkomst is aangegaan, dienen de daaruit voortvloeiende gevolgen in overwegende mate voor zijn eigen rekening te blijven.
2.12. Alles overziend ziet de rechtbank aanleiding om 70% van de schade voor rekening van [eiser] te laten. Dat betekent dat 30% van de schade voor rekening van Spaarbeleg komt. De gevorderde schadevergoeding is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van EUR 3.267,30 (30% van EUR 10.890,60).
2.13. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente komt derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking over steeds 30 % van de maandelijks door hem uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling.
2.14. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 244,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 1.356,00 (3,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.685,60
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser],
3.2. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 3.267,30 (drieduizendtweehonderdzevenenzestig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 30% van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.685,60,
3.4. verklaart de onder 3.2. en 3.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008.