Vast staat dat er tussen aangever [aangever1] en twee van de verdachten, te weten [medeverdachte] en [verdachte], een arbeidsverhouding is geweest. Uit deze arbeidsverhouding hebben verdachte en [medeverdachte] eind 2006, begin 2007 een vordering op [aangever1], die ook door [aangever1] wordt erkend.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in december 2006 het televisiescherm heeft meegenomen uit de woning van [aangever1], maar stelt dat dit met toestemming is gebeurd. Afgezien van de vraag of door de partner van [aangever1] en [aangever2], die op dat moment in de woning aanwezig waren, (onder druk) toestemming is verleend, is de rechtbank van oordeel dat het wegnemen van het televisiescherm, zeker nu dat in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden, heeft bijgedragen aan het creëren van een voor [aangever1] bedreigende situatie, zoals tenlaste is gelegd.
Op 11 januari 2007 gaan [medeverdachte] en verdachte langs bij de woning van [aangever1]. Daar wordt [aangever1] zodanig mishandeld dat hij naar de huisartsenpost gaat, zoals ook blijkt zijn verklaring en die van zijn partner [getuige3].
Ook deze mishandeling heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het creëren van een bedreigende situatie.
De rechtbank twijfelt niet aan de aanwezigheid en deelname van verdachte bij deze mishandeling. De verklaringen van [aangever1] en [getuige3] zijn overtuigend.
Na het meenemen van de televisie, de mishandeling en vele telefoontjes besluit [aangever1] tot het ‘afkopen’ van [medeverdachte] en verdachte.
Uit een brief aan [medeverdachte] van [aangever1] [aangever1] gedateerd 13 januari 2007 die is aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte] blijkt dat [aangever1] toezegt [medeverdachte] 1500 euro te betalen en verdachte 1800 euro. Wanneer [aangever1] hierover [medeverdachte] belt, legt [medeverdachte] hem een boete op en spreekt verdachte van een “dikke vette boete”. Dat is voor de rechtbank het punt waar het incasseren van een vordering is omgeslagen in afpersing en er geen gewone ruzie om geld meer is. Door het opleggen van een boete is zonder meer duidelijk geworden dat verdachten zich wensten te bevoordelen. Door de mishandeling is duidelijk dat zij dat wensten te doen door geweld of bedreiging met geweld. De vrouw van [aangever1] verklaart daarover dat ze door gingen met betalen omdat “wij echt bang waren dat ons weer iets werd aangedaan.” Dat past niet bij een ruzie om geld.
In de periode na 13 januari 2007 betaalt [aangever1] 100 euro per persoon per week aan verdachte en [medeverdachte].
Op een gegeven moment schakelt [aangever1] vrienden in om een einde te maken aan de bedreigingen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gebeld werd door iemand die zei van de Grijze Wolven te zijn en die zei dat het afgelopen moest zijn met de bedreigingen. Toen verdachte dit aan zijn vader [medeverdachte] vertelde, heeft deze zich in het geheel gemengd. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met [getuige2] naar de woning van [aangever1] is gegaan om te voorkomen dat het geschil uit de hand zou lopen. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [aangever1] al betalingen had verricht, vraagt [medeverdachte] aan [aangever1] een bedrag van 3250 voor [medeverdachte] en 2000 euro voor verdachte. Deze verhoging van het te innen bedrag is in lijn met wat getuige [getuige1] heeft verklaard over de werkwijze van [medeverdachte]. Tegen deze [getuige1] heeft [medeverdachte] gezegd dat hij er altijd wat bovenop gooide. Vanaf dan moet [aangever1] in plaats van 200 euro per week (2x100), 400 euro per week gaan betalen. Bij niet tijdige betaling aan [medeverdachte] zou dit bedrag met 100 euro worden verhoogd.
Aan het einde van de zomer van 2007 is [aangever1] te laat met een betaling aan [medeverdachte]. Terwijl [aangever1] pech heeft op de snelweg, is er telefonisch contact tussen hem en [medeverdachte]. [medeverdachte] komt vervolgens naar de gestrande [aangever1] toe, gevolgd door [getuige2]. Getuige [getuige2] verklaart over het gedrag van [medeverdachte]: “[medeverdachte] was boos en niet rustig aan de telefoon. Ik hoorde [medeverdachte] toen zeggen:‘dan kom ik wel even naar je toe rijden.’ Ik zag dat [medeverdachte] in zijn Mercedes stapte en vol gas en met gillende banden wegreed. Ik dacht op dat moment ik rij er wel even achteraan, anders ontstaan er problemen.” [aangever2] verklaart over de intimiderende manier van optreden van [medeverdachte]: “hij kwam niet rustig aanlopen, hij kwam eigenlijk vrijwel als een baksteen op poten aanlopen.” [aangever1] verklaart dat [medeverdachte] heel intimiderend kwam aanlopen op de snelweg. [medeverdachte] bedreigt [aangever1] door te zeggen:“ Ik krijg vierhonderd en als ik vanmiddag geen vierhonderd heb, dan trap ik je het ziekenhuis in. [getuige2] voorkomt dat zaken uit de hand lopen door [medeverdachte] tot rust te manen:“[medeverdachte] doe rustig hou je koppie erbij.” De rechtbank kan zich goed voorstellen dat deze ontmoeting op de vluchtstrook van de snelweg zeer intimiderend is geweest.
Bij een “bemiddelingspoging” door de politie van Hilversum op het politiebureau van Hilversum op 24 november 2007 , schuift [aangever1] een gedeelte van de “schuld” door naar [aangever2]. [medeverdachte] neemt in de periode die daarop volgt veelvuldig telefonisch contact op met [aangever2]. [aangever2] zoekt contact met [getuige1]. [aangever2] vraagt aan [getuige1] of hij geld kan lenen om [medeverdachte] te kunnen betalen. [getuige1] is bereid [aangever2] voor het geld te laten werken. [aangever2] geeft het nummer van [getuige1] door aan [medeverdachte]. [medeverdachte] probeert ook daar de ‘schuld’ te incasseren. Daarbij laat [medeverdachte] zich bedreigend uit tegenover [getuige1], waarbij het geweld waarmee werd gedreigd gericht was op [aangever1]. [medeverdachte] heeft verklaard dat [aangever2] nog twee keer heeft betaald.
Vanaf 7 januari 2008 tapt de politie de telefoons van [aangever1], [aangever2] en de familie [medeverdachte]. Op 7 januari 2008 vindt een gesprek plaats tussen [aangever1] en [medeverdachte]. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte] druk uitoefent op [aangever1] om geld te betalen. Ter terechtzitting is betoogd dat de inhoud van de tapgesprekken zijn gestuurd door [aangever1].
De rechtbank is met betrekking tot deze tapgesprekken allereerst van oordeel dat er geen enkele aanwijzing is dat [aangever1] door politie of justitie op de hoogte is gesteld van het (mogelijk) plaatsen van een tap. Er zijn in dit gesprek ook geen elementen waaruit de rechtbank kan opmaken dat [medeverdachte] wordt uitgelokt om [aangever1] te bedreigen. Al vroeg in het gesprek geeft [medeverdachte] zonder provocatie van de zijde van [aangever1] aan dat [aangever1] hem “kan afkopen” en “de kans heeft om een regeling te treffen.” De rechtbank oordeelt dat de door [medeverdachte] gebezigde taal zeker als bedreigend kon worden ervaren. Kort na dit telefoongesprek volgt een gesprek tussen [medeverdachte] en verdachte. In dat telefoongesprek bespreken zij het gesprek met [aangever1] en de afspraken die daar gemaakt zijn. Daarbij wordt afgesproken dat het van [aangever1] te ontvangen geld gedeeld kan worden. Op 8 januari 2008 volgt een serie van gesprekken tussen [aangever1] en [medeverdachte] en verdachte, met verschillende malen overleg tussen [medeverdachte] en verdachte. Ook verdachte gebruikt bedreigende taal tegen [aangever1].
Voor de rechtbank blijkt hier uit dat er op dat moment in ieder geval nog steeds sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten.