ECLI:NL:RBUTR:2008:BD9156

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248395/ FA RK 08-2675 + 248399/ FA RK 08-2679
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichtingen na echtscheiding en de impact van een nieuw gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 augustus 2008 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die om nihilstelling van de door hem te betalen alimentatie vroeg. De man en de vrouw waren eerder gehuwd en hadden samen een minderjarig kind, [dochter]. Na hun echtscheiding in 2006 was de man verplicht om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en een bijdrage voor [dochter] te betalen. De man stelde dat zijn financiële situatie sinds de echtscheiding was verslechterd door zijn nieuwe gezinssituatie, waarin hij een nieuwe partner had die geen inkomen had en drie kinderen had uit een vorige relatie. De vrouw betwistte dat de man in een onvoorziene situatie verkeerde, omdat de relatie met zijn nieuwe partner al bestond ten tijde van de echtscheiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn nieuwe gezinssituatie niet had kunnen voorzien bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft de belangen van [dochter] en de vrouw afgewogen tegen die van de nieuwe partner en haar kinderen. De rechtbank oordeelde dat de man, ondanks zijn nieuwe gezinssituatie, een onderhoudsverplichting had ten opzichte van zijn dochter, en dat het verzoek tot nihilstelling van de bijdrage voor [dochter] werd afgewezen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de man niet langer in staat was om de partneralimentatie van € 1.000 per maand te betalen, en heeft deze bijdrage met ingang van 1 januari 2008 op nihil vastgesteld.

De rechtbank heeft de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2006 gewijzigd, en de man en vrouw zijn ieder verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van minderjarige kinderen te beschermen, zelfs wanneer de ouder in een nieuwe gezinssituatie verkeert.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 248395 / FA RK 08-2675 (partneralimentatie)
248399 / FA RK 08-2679 (kinderalimentatie)
Beschikking van 6 augustus 2008
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
procureur mr. F.R. Brouwer,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
procureur mr. N. Sprengers.
1. Verloop van de procedure
De man heeft bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Er zijn van beide zijden nader stukken ontvangen.
De minderjarige dochter [dochter] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft de rechtbank een brief geschreven.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 juli 2008.
2. Vaststaande feiten
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door rechtbank Rotterdam bij beschikking van 2 oktober 2006. Deze beschikking is op 4 oktober 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben één nog minderjarig kind:
[dochter], geboren op 29 augustus 1991 te [geboorteplaats].
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [dochter]; zij heeft haar gewone verblijfplaats bij de vrouw.
In de echtscheidingsbeschikking (en in het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant) is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud moest betalen van € 1.000,-- per maand en een bijdrage voor [dochter] van € 250,-- per maand. Bovendien is bepaald dat de man aan de vrouw de helft van zijn vakantiegeld en de helft van zijn eindejaarsuitkering moet betalen.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1. In deze procedure vraagt de man om nihilstelling van de door hem te betalen alimentatie, met handhaving van de extra betalingen (de helft van zijn vakantiegeld en van zijn eindejaarsuitkering). De grondslag voor zijn verzoek is dat zijn omstandigheden sinds 2006 veranderd zijn, waardoor hij geen draagkracht meer heeft. De vrouw verzet zich tegen het verzoek.
3.2. Tussen partijen staat vast dat de man een nieuwe partner heeft, met wie hij op 2 november 2007 gehuwd is. Deze echtgenote heeft geen inkomen, maar wel drie kinderen voor wie zij geen kinderalimentatie ontvangt. De man is onderhoudsplichtig jegens haar en haar kinderen.
De vrouw voert aan dat dit geen onvoorziene wijziging van omstandigheden is, omdat de relatie in 2006 al bestond en zelfs de aanleiding voor de echtscheiding vormde. De man ontkent dat; hij stelt dat hij zijn partner in de periode rond de echtscheiding (weer) ontmoet heeft en dat de relatie pas in de loop van 2007 ontstaan is.
3.3. Wat daarvan ook zij, de vraag waar het om draait is of partijen bij het sluiten van het convenant hebben voorzien in de situatie die nu ontstaan is. Daarvoor ziet de rechtbank geen aanwijzing. Ook als de man feitelijk al contact of zelfs een relatie had met zijn huidige partner, dan brengt dat nog niet mee dat partijen bij het sluiten van het convenant rekening hebben gehouden met samenwonen of met een huwelijk. Dat blijkt verder ook nergens uit. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de nieuwe gezinssituatie van de man een omstandigheid is waarin partijen indertijd niet hebben voorzien, zodat de man in zijn verzoek ontvangen kan worden.
3.4. Partijen hebben beiden een berekening overgelegd van de draagkracht van de man. De verschillen van mening hebben betrekking op het inkomen van de man, zijn gezinssituatie en zijn schulden.
3.5. Het verschil van mening over het inkomen betreft vooral de BAPO-regeling waaraan de man deelneemt: hij heeft seniorenverlof (hij is geboren in 1952) en in verband daarmee wordt op zijn inkomen een korting ingehouden. Op de zitting heeft hij onweersproken verklaard dat hij ook voor de echtscheiding al deelnam aan die regeling, en dat zijn werkgever dat niet wil terugdraaien, mede omdat hij recent ziek geweest is. De rechtbank acht dit voldoende aannemelijk, zodat met die korting wel rekening gehouden moet worden.
3.6. Het verschil van mening over de gezinssituatie betreft de vraag of de man in het levensonderhoud moet voorzien van zijn huidige echtgenote en haar kinderen, ten koste van de vrouw en van [dochter]. Tussen partijen staat vast dat hij dat feitelijk doet, omdat zijn echtgenote niet werkt en geen kinderalimentatie ontvangt.
3.7. Bij de beoordeling dienen de belangen van [dochter] (en de vrouw) te worden afgewogen tegen die van de nieuwe partner en haar kinderen. Het enkele feit dat de man zijn leven met een nieuwe partner is gaan delen en zich aldus in een nieuwe gezinssituatie heeft begeven met een ongunstiger verhouding tussen inkomsten en uitgaven, is onvoldoende om de verschuldigde alimentatie op een lager bedrag te bepalen dan voorheen, en zo de belangen van [dochter] (en de vrouw) bij die van het nieuwe gezin ten achter te stellen. De omstandigheden van het geval kunnen echter anders meebrengen. Het is een vaste regel dat daarbij vooral gedacht moet worden aan de mate waarin de alimentatie een redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin aantast, de aanwezigheid van kinderen in het nieuwe gezin en de mogelijkheid voor de man en zijn huidige echtgenote om zich verdere inkomsten te verwerven (onder andere Hoge Raad 21 februari 2007, R06/185HR, NJ 2008, 28).
3.8. Ten aanzien van die omstandigheden is het volgende van belang.
Zijn huidige echtgenote is geboren in 1974. Zij heeft uit haar vorige huwelijk drie kinderen, nu 11, 8 en 5 jaar oud. De man heeft over haar het volgende verklaard. Zij heeft nooit gewerkt en zij heeft geen specifieke opleiding. Zij heeft suikerziekte, een schildklierafwijking en diverse allergieën. Haar oudste kind heeft ADD en mogelijk een borderlinestoornis, waardoor zij veel tijd kwijt is aan het bezoeken van een psycholoog en/of een psychiater. Zij krijgt geen kinderalimentatie, omdat de vader van de kinderen geen draagkracht heeft. Omdat (ook) hij ADD heeft en een borderlinestoornis, kan hij niet onder een baas werken. Hij is heel vaak ontslagen; hij is nu een eigen bedrijf begonnen maar dat is niet winstgevend.
3.9. De vrouw heeft deze verklaringen niet (gemotiveerd) betwist. Hoewel de man ze niet met stukken heeft onderbouwd, komen ze de rechtbank op zich niet onaannemelijk voor. Zij maken de keus van de partner om geen betaald werk te zoeken op zich begrijpelijk, zodat het voor de hand ligt om van die situatie uit te gaan (zoals de man gedaan heeft). In dat geval dient overigens wel haar heffingskorting bij de draagkrachtberekening betrokken te worden.
3.10. De man voert verder een groot bedrag aan schulden op. Bij de echtscheiding heeft hij een huwelijkse schuld van € 36.000 voor zijn rekening genomen. Sindsdien heeft hij veel bijgeleend, waardoor de schuld nu € 74.000 bedraagt. Hij heeft op de zitting en met stukken toegelicht hoe dit zo gekomen is. Hij heeft betalingsachterstanden gekregen voor onder meer de alimentatie, gas, water en licht en de hypotheekrente. Wat hij in plaats van deze betalingen met zijn inkomen heeft gedaan, is niet opgehelderd. Dat de man deze schuld heeft en dat hij hem zal moeten aflossen staat overigens wel vast.
3.11. Tenslotte heeft hij relatief hoge woonlasten, met name als gevolg van de met de hypotheek verbonden levensverzekering met een premie van meer dan € 400 per maand.
3.12. De conclusie waartoe dit bij de gebruikelijke draagkrachtberekening zou leiden is dat de man – ondanks een heel behoorlijk inkomen – nog slechts een beperkte bijdrage voor [dochter] zou kunnen betalen en niets meer voor de vrouw, terwijl de behoefte van [dochter] (en van de vrouw) niet ter discussie staat. De rechtbank acht dit, mede gelet op hetgeen in 3.10 is overwogen, niet aanvaardbaar. Sommige van de keuzen die de man in de afgelopen jaren gemaakt heeft waren misschien elk op zich niet onredelijk, maar hij heeft ook een verantwoordelijkheid tegenover de vrouw en [dochter]. Met name de onderhoudsverplichting voor zijn eigen dochter [dochter] behoort voor hem als ouder een zeer hoge prioriteit te hebben. De man heeft niet toegelicht op welke manier hij bij zijn keuzen rekening heeft gehouden met die verantwoordelijkheid, en hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die keuzen ook in dat licht redelijk waren. Hij kan daarom de consequenties van die keuzen niet op deze manier afwentelen op [dochter]. Handhaving van de vastgestelde alimentatie voor [dochter] heeft niet tot gevolg dat de man met zijn nieuwe gezin minder te besteden heeft dan 90% van de toepasselijke bijstandsnorm, terwijl de rechtbank er niet van overtuigd is dat hij geen enkele mogelijkheid heeft om toch enige financiële ruimte te creëren. Het verzoek tot nihilstelling van de bijdrage voor [dochter] zal daarom worden afgewezen.
3.13. In de verhouding tot de vrouw ligt de zaak anders; de rechtbank acht wel voldoende aannemelijk gemaakt dat van de man redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij deze bijdrage blijft betalen. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen.
3.14. De vrouw voert niet afzonderlijk verweer tegen de verzochte ingangsdatum. Voor zover over de periode daarna echter alimentatie is betaald, gaat de rechtbank ervan uit dat deze inmiddels is verteerd, zodat terugbetaling redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
4. Beslissing
De rechtbank:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2006 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant, voorzover betrekking hebbend op de daarin bepaalde partneralimentatie van € 1.000 per maand.
bepaalt deze bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2008 op nihil.
bepaalt deze bijdrage, voorzover over de periode van 1 januari 2008 tot heden in feite iets is betaald of bepaald, nader op hetgeen is betaald of verhaald.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het verzoek tot nihilstelling van de bijdrage voor [dochter] en hetgeen overigens meer of anders verzocht is.
bepaalt dat de beschikking van 4 oktober 2006 en het echtscheidingsconvenant voor het overige gehandhaafd blijven.
bepaalt dat partijen elk de eigen proceskosten moeten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.I. Ganzevoort, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2008.