RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600554-08
Datum uitspraak: 15 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsman: mr. H.K. Jap-A-Joe.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2008.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 08 mei
2007 tot en met 08 mei 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
(zijn levensgezel) [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, (telkens) met dat opzet die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met
kracht)
- met een ijzeren stang, althans met een ijzeren voorwerp, op het hoofd/tegen
het lichaam heeft geslagen en/of
- met een ijzeren deurstop op het hoofd/tegen het lichaam heeft geslagen en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in een
(boven)been heeft gestoken en/of
- op het hoofd/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt
en/of
- een brandende sigaret op de hand/op het lichaam heeft uitgedrukt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 08 mei
2007 tot en met 08 mei 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een
persoon, te weten [aangever], meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- met een ijzeren stang, althans met een ijzeren voorwerp, op het hoofd/tegen
het lichaam heeft geslagen en/of
- met een ijzeren deurstop op het hoofd/tegen het lichaam heeft geslagen en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in een
(boven)been heeft gestoken en/of
- op het hoofd/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt
en/of
- een brandende sigaret op de hand/op het lichaam heeft uitgedrukt,
waardoor voornoemde [aangever] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden.
2. De beoordeling van het bewijs
2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde in zoverre dat de verdachte één enkele klap heeft gegeven.
2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is vast te stellen dat de mishandelingen door verdachte zijn gepleegd. De verdediging heeft betoogd dat slechts een veroordeling kan volgen voor hetgeen verdachte heeft bekend, te weten dat hij aangeefster eenmaal heeft geslagen.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
In deze zaak staan de verklaringen van de aangeefster lijnrecht tegenover de verklaringen van de verdachte. De verklaringen van verdachte komen er op neer dat hij aangeefster éénmaal heeft geslagen, maar nimmer op een andere wijze heeft mishandeld. Daar tegenover staan de verklaringen van de aangeefster, die in haar aangifte een ontluisterend verhaal schetst van mishandelingen en vernederingen gedurende de periode van ongeveer één jaar.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er niet alleen voldoende wettig maar ook overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is om ten aanzien van het primair ten laste gelegde te komen tot een bewezenverklaring en niet slechts tot een bewezenverklaring van - kort gezegd - een enkele mishandeling.
In haar aangifte beschrijft [aangever] hoe zij veelvuldig door verdachte is mishandeld en daardoor pijn, verwondingen en blauwe plekken heeft opgelopen. Zo verklaart zij onder meer dat verdachte haar meerdere malen met een ijzeren pijp heeft geslagen, zo vaak en zo hard dat zij niet meer kon lopen. Verdachte heeft haar ook diverse malen op het hoofd geslagen, als gevolg waarvan zij veel bloed op haar gezicht had. Ook heeft verdachte haar met een ijzeren deurstop geslagen, waardoor zij wonden opliep waar veel bloed uitliep. [aangever] vertelt de politie ook dat verdachte haar met een mes in haar rechterbeen stak. Zij verklaart verder dat verdachte een aantal malen sigarettenpeuken op haar handen heeft uitgedrukt. Bij de rechter-commissaris heeft [aangever] haar verklaring die zij bij de politie heeft afgelegd bevestigd.
De verklaringen van aangeefster staan niet op zichzelf, maar worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
In het dossier bevinden zich foto’s van [aangever], waarop goed te zien is dat zij bovenop haar hoofd een wond heeft. Er zijn ook foto’s waarop te zien is dat [aangever] een verwonding op haar rechterbovenbeen heeft. Op weer andere foto’s heeft de rechtbank verwondingen op de handen van [aangever] waargenomen, die – zo is de rechtbank van oordeel – duiden op brandwonden ten gevolge van het uitdrukken van sigaretten. Uit de foto’s blijft verder dat [aangever] bijna overal op haar lichaam blauwe plekken en bloeduitstortingen heeft.
Voorts is in het dossier een verklaring van een huisarts aanwezig, die op 9 mei 2008 bij [aangever] uitgebreide bloeduitstortingen op bovenbenen, scheenbenen, onder- en bovenarmen, rug en hoofd heeft waargenomen en ook meerdere brandwonden van sigaretten op handen en benen, een mesverwonding op het rechterbovenbeen en een barstwond op de behaarde hoofdhuid.
De zus van [aangever] heeft verklaard dat zij regelmatig letsel bij haar zus heeft gezien, dat ze niet anders kan omschrijven dan dat [aangever] over haar hele lichaam onder de blauwe/rode plekken zat.
De verklaring van verdachte dat het [aangever] zelf was die sigarettenpeuken op haar handen uitdrukte en dat hij niet alleen de verwondingen niet heeft toegebracht maar deze ook niet bij [aangever] heeft gezien acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [aangever] gedetailleerd zijn en daardoor authentiek overkomen. De verklaring van verdachte, die ook ter terechtzitting geconfronteerd is met de foto’s van [aangever] in het dossier, dat hij het - massieve - letsel bij [aangever] niet heeft gezien, komt daarentegen ongeloofwaardig over.
2.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 08 mei 2007 tot en met 08 mei 2008 te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel
[aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever], (met kracht)
- met een ijzeren stang, althans met een ijzeren voorwerp, op het hoofd/tegen
het lichaam heeft geslagen en/of
- met een ijzeren deurstop op het hoofd/tegen het lichaam heeft geslagen en
- met een mes in een bovenbeen heeft gestoken en/of
- op het hoofd/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt
en/of
- een brandende sigaret op de hand/op het lichaam heeft uitgedrukt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van het feit
3.1. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, terwijl het feit wordt gepleegd tegen zijn levensgezel.
3.2. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
4.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van een week, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd om verdachte de door de officier van justitie gevorderde straf op te leggen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Wat betreft de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige mishandeling(en) van zijn vriendin. Door dit relationele geweld is het slachtoffer veel leed aangedaan en is zij vernederd. Niet alleen is er sprake van een ernstige aantasting van haar lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer, maar verdachte heeft zich volstrekt niets aangetrokken van de zeer ernstige en waarschijnlijk onherstelbare schade die hij door zijn handelen heeft aangericht bij het slachtoffer.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van geweldsdelicten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk is. Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien de rechtbank anders dan de officier van justitie wel tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit komt. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door Reclassering Nederland mogelijk. De rechtbank acht het voorts van wezenlijk belang dat verdachte gedurende de proeftijd een contactverbod met het slachtoffer opgelegd zal krijgen.
5. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 (TIEN) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (VIJF) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onthoudt van elk direct en/of indirect contact met [aangever] door middel van woord en/of geschrift en/of elektronische communicatiemiddelen en zich niet zal begeven in de [adres] te Utrecht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.E.M. Nootenboom-Lock, P.K. van Riemsdijk en J.W. Veenendaal, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2008.