RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/445270-07
Datum uitspraak: 8 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats]
wonende te [adres].
Raadsman: mr. J.M. van der Linden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 juni 2008.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 27 mei 2007 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of
(één of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer A] op/tegen een bank en/of tegen de grond geduwd en/of gegooid en/of bij de hals/keel vast gepakt en/of heeft vast gehouden en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer A] dicht geknepen en/of dicht
geknepen gehouden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 mei 2007 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer A])
een of meermalen op/tegen een bank en/of tegen de grond heeft geduwd en/of
gegooid/gesmeten en/of (vervolgens) bij de keel/hals heeft vast gepakt en/of
heeft vast gehouden en/of de keel heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen
gehouden, waardoor voornoemde [slachtoffer A] letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
2.
Primair
hij op of omstreeks 27 mei 2007 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer B] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat
opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer B] een of meermalen in/tegen het gezicht,
althans het hoofd, en/of in/tegen het lichaam geslagen/gestompt en/of
geschopt/getrapt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 mei 2007 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer B] een of meermalen in/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of in/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer B] zwaar lichamelijk letsel (een linker jukbeenbreuk en een hersenschudding), althans enig lichamelijk letsel,
heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden.
2. De beoordeling van het bewijs
2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde. Dat verdachte tegelijkertijd met de medeverdachte heeft gehandeld rechtvaardigt in de opvatting van de officier van justitie niet de conclusie dat - in juridische zin - ook van een nauwe en bewuste samenwerking sprake is geweest, zodat verdachte van dit onderdeel van de telastelegging (telkens) behoort te worden vrijgesproken. In de opvatting van de officier van justitie behoort verdachte tevens van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde dient volgens de officier van justitie te worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die zich in het dossier bevinden op essentiële punten niet met elkaar overeen komen. Dit dient volgens de raadsman ertoe te leiden dat verdachte wordt vrijgesproken van – kort gezegd – het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. In de opvatting van de raadsman kan bewezenverklaard worden dat verdachte [slachtoffer B] één klap in het gezicht heeft gegeven. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om [slachtoffer B] om het leven wilde brengen en ook niet dat hij de intentie had om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, aldus de raadsman.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
(De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende - motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0920/07-008749.)
Evenals de officier van justitie, acht de rechtbank feit 2 primair wettig en overtuigend wezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het gaat in deze zaak om een burenruzie tussen verdachte, zijn vriendin en de medeverdachte enerzijds, en de buren van de medeverdachte – de slachtoffers in deze – anderzijds. Deze ruzie is op 27 mei 2007 geëscaleerd in een handgemeen, waarbij – onder andere – verdachte was betrokken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer B] één klap in het gezicht heeft gegeven. De verklaring van [slachtoffer B] houdt in dat hij meermalen door verdachte in het gezicht is geslagen. De verklaring van [slachtoffer B] vindt steun in de verklaring van de medeverdachte , die heeft verklaard dat hij zag dat verdachte [slachtoffer B] ‘een hoek gaf’ en hem op zijn gezicht raakte en hem vervolgens nog ‘een hoek gaf’. Bij [slachtoffer B] zijn blauwe plekken rondom de ogen, een gebroken linker jukbeen en een hersenschudding vastgesteld.
Niet kan echter worden bewezenverklaard dat verdachte [slachtoffer B] in het gezicht gestompt heeft met het opzet om hem te doden. Dat verdachte de intentie zou hebben gehad om het slachtoffer te doden vindt geen ondersteuning in de verklaringen van verdachte zelf, zijn medeverdachte, het slachtoffer en de getuigen. Evenmin acht de rechtbank bewezenverklaard dat verdachte door [slachtoffer B] in zijn gezicht te stompen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daarbij zou komen te overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wél bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard door [slachtoffer B] in het gezicht te slaan. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer B] op de grond is komen te liggen en het bewustzijn heeft verloren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte met dusdanig veel kracht in het gezicht van [slachtoffer B] te stompen dat hij moet worden geacht willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat [slachtoffer B] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte gericht op het toebrengen van het letsel aan [slachtoffer B] dat kan worden gesproken van het tezamen en in vereniging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 27 mei 2007 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer B] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte die [slachtoffer B] meermalen tegen het gezicht geslagen/gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 primair telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling
3.2. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft betoogd dat verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht. Omdat de zwangere vriendin van verdachte overstuur thuiskwam en hem vertelde dat zij met haar buik tussen de deur was gebracht, kwam verdachte in een toestand waarin hij een sterke aandrang had om actie te ondernemen, omdat hij bang was dat er iets mis zou zijn met zijn ongeboren kind, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Voor aanvaarding van psychische overmacht is vereist een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte weliswaar onder invloed van een heftige gemoedsbeweging geeft gehandeld, maar dat er geen sprake was van een zodanige druk dat de wilsvrijheid van verdachte zo was aangetast dat zijn gewelddadige handelen verontschuldigbaar zou zijn. Evenmin is gebleken van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden weerstand te bieden aan die gemoedsbeweging. Een beroep op psychische overmacht komt aan verdachte dan ook niet toe.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
4.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte first offender is. Voorts heeft de raadsman gewezen op de omstandigheden waaronder één en ander heeft plaatsgevonden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door zijn buurman in het gezicht te stompen. Dit is een ernstig feit waarbij het slachtoffer ernstig(er) letsel had kunnen oplopen. Verdachte heeft dit risico willens en wetens aanvaard. Een feit als het onderhavige wordt door het slachtoffer en ook door de omgeving als bedreigend en beangstigend ervaren. Zulks temeer nu het slachtoffer het geweld is aangedaan in zijn eigen woning en de verdachte in dezelfde straat woont als het slachtoffer.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Verdachte is dus een zogenaamde first offender.
In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding de officier van justitie te volgen in haar eis voor wat betreft het opleggen van een werkstraf. De door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank niet opleggen, nu zij geen reden heeft te veronderstellen dat het feit niet moet gelden als een eenmalige misstap, waarbij tevens sprake is geweest van een bijzondere samenloop van omstandigheden.
5. De benadeelde partijen
5.1. De vordering van [slachtoffer B]
De benadeelde partijen [slachtoffer B] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 330,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal ook daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
5.2. De vordering van [slachtoffer A]
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 100 (HONDERD) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te Zeist, ten dele toe tot een bedrag van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro).Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door de veroordeelde ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor onder 5.1. omschreven gedeelte.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 500,00 (zegge vijfhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer A] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, J. Ozinga en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.
Mrs. Ozinga en Brouwer-Poederbach zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te onderteken.