ECLI:NL:RBUTR:2008:BD5814

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
221911/ HA ZA 06-2643
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door gemeente Amersfoort met betrekking tot vestiging afhaalcentrum

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, schadevergoeding van de Gemeente Amersfoort wegens onrechtmatige daad. De eisers hadden een afhaalcentrum willen vestigen aan de [adres], maar kregen van de gemeente onjuiste informatie over de mogelijkheden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door onjuiste en onvolledige mededelingen te doen over de vestigingsmogelijkheden van het afhaalcentrum. De rechtbank stelde vast dat de eisers mochten vertrouwen op de mededelingen van de gemeente, die als deskundige instantie optrad. De rechtbank kende de eisers een schadevergoeding toe van in totaal EUR 32.979,42, inclusief advocaatkosten en andere schadeposten. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 1 oktober 2001 voor bepaalde kosten. De Gemeente Amersfoort werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van overheidsinstanties om correcte informatie te verstrekken aan burgers, vooral in situaties waar deze informatie van cruciaal belang is voor het nemen van zakelijke beslissingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 221911 / HA ZA 06-2643
Vonnis van 28 mei 2008
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. D. van de Lockant-Geschiere,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMERSFOORT,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans.
Partijen zullen hierna (eisers gezamenlijk) [eisers] en Gemeente Amersfoort genoemd worden. Eiser sub 1 zal worden aangeduid als ‘[eiser sub 1]’; eiseres sub 2 als ‘[eiser sub 2]’ en eiser sub 3 als ‘[eiser sub 3]’.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2007 waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 21 mei 2007;
- de conclusie van repliek waarbij de eis is gewijzigd;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 1] verpacht horecabedrijven aan derden. [eiser sub 1] wordt gedreven door [eiser sub 3] en [eiser sub 2].
2.2. Eind 1998 hebben [eiser sub 3] en [eiser sub 2] bij de Gemeente Amersfoort geïnformeerd naar de mogelijkheden om een afhaalcentrum te vestigen aan de [adres].
2.3. [adres] ligt naast een winkelcentrum en maakt tezamen met dat winkelcentrum deel uit van een door aannemersbedrijf Schoonderbeek ontwikkeld complex van voorzieningen.
2.4. [adres] heeft volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘plantsoen’, waarbij in 1995 reeds op de voet van artikel 19 WRO vrijstelling is gekregen voor bestemming ‘atelier’.
2.5. Met ingang van 1 maart 1999 heeft Schoonderbeek het pand verhuurd aan [eisers].
[eisers] hebben vervolgens het pand aan de [adres] verbouwd en ingericht om het te kunnen verpachten als afhaalcentrum. Het pand is op 1 mei 1999 door de pachter ([pachter]) in gebruik genomen.
2.6. [eisers] diende op 20 april 1999 een aanvraag voor een milieuvergunning in voor het afhaalcentrum. Uit telefoongesprekken met medewerkers van de Gemeente Amersfoort begrepen [eisers] dat de milieuvergunning verleend zou worden
2.7. Naar aanleiding van klachten uit de buurt heeft de Gemeente Amersfoort op 27 augustus 1999 een controle uitgevoerd op de naleving van de voorschriften van de milieuvergunning door [eisers] en/of [pachter].
Daarbij bleek dat [eisers], althans [pachter], in overtreding was van de voorschriften van het Besluit horeca- sport- en recreatieinrichtingen.
2.8. Bij brief van 16 november 1999 heeft Gemeente Amersfoort [eisers] bericht dat zij zouden worden aangeschreven om tot verwijdering van de luchtkanalen op het dak over te gaan wegens het ontbreken van een milieuvergunning. Bij brief van 13 juni 2000 heeft de Gemeente Amersfoort [eisers] vervolgens daadwerkelijk aangeschreven dat zij dwangsommen verbeuren wegens het niet gasdicht uitvoeren van de afvoerleiding van dampen en het niet aanbrengen van een voorziening om stankoverlast in de omgeving als gevolg van voedselbereiding te voorkomen.
2.9. Daarna is door een omwonende een procedure gestart om te bewerkstelligen dat het gebruik van [adres] anders dan als atelier zou worden beëindigd. De bestuursrechter heeft in die procedure bepaald dat de Gemeente Amersfoort ervoor moet zorgen dat de exploitatie als afhaalcentrum per 1 oktober 2001 zal zijn beëindigd.
2.10. De Gemeente Amersfoort heeft [eisers] bij brief van 30 mei 2001 definitief aangeschreven het gebruik van [adres] als afhaalcentrum uiterlijk 1 oktober 2001 te beëindigen. In die brief staat voorts, in reactie op de door [eisers] ingebrachte bedenkingen, onder meer:
Zoals reeds is gesteld ter zitting van de arrondissementsrechtbank te Utrecht én tijdens de hoorzitting op 15 maart jl. ontkent de gemeente niet dat er onjuiste informatie is verstrekt ten tijde van de vestiging van het afhaalcentrum. Wij menen dan ook een bijzondere verantwoordelijkheid te hebben ter oplossing van deze situatie. Deze verantwoordelijkheid kan echter geen betrekking hebben op de instandhouding van de huidige situatie. (…). Onze verantwoordelijkheid heeft dan ook vooral betrekking op de onderhandelingen met betrekking tot een alternatieve locatie en de financiële consequenties en kosten die gemaakt zullen moeten worden als gevolg van de toekomstige verhuizing (…).
2.11. Na de definitieve aanschrijving hebben onderhandelingen over een alternatieve locatie en de financiële consequenties en kosten van verhuizing niet tot een voor [eisers] bevredigende oplossing geleid.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen na wijziging van eis – samengevat – veroordeling van de Gemeente Amersfoort tot betaling van € 197.761,73, vermeerderd met rente over € 185.825,49 vanaf 1 oktober 2001en over € 11.936,24 vanaf 20 juni 2002, met veroordeling van de Gemeente Amersfoort in de kosten van deze procedure.
3.2. [eisers] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de Gemeente Amersfoort onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door desgevraagd mee te delen dat het mogelijk zou zijn een afhaalcentrum te vestigen in het pand aan de [adres], daarmee geen rekening houdend met de mogelijkheid dat de bestuursrechter later anders zou oordelen. [eisers] stellen het thans gevorderde bedrag aan schade te hebben geleden doordat zij de voorgenomen bedrijfsvoering aan de [adres] niet hebben kunnen voortzetten en zij vorderen vergoeding van die schade door de Gemeente Amersfoort.
3.3. De Gemeente Amersfoort voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil is of de Gemeente Amersfoort onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld. Daarmee staat of valt immers de vordering van [eisers].
4.2. Tussen partijen staat vast dat [eiser sub 2], voordat [eisers] het pand aan de [adres] gingen huren om daar een afhaalcentrum te realiseren, bij de gemeente telefonisch navraag heeft gedaan. Over de details van het bewuste telefoongesprek zijn partijen het niet geheel eens.
[eisers] stellen dat [eiser sub 2] heeft gevraagd of er aan de [adres] een afhaalcentrum gevestigd zou mogen worden, waarop de medewerker van de Gemeente Amersfoort antwoordde dat dit mocht.
De Gemeente Amersfoort gaat er vanuit dat door [eiser sub 2] is gevraagd naar de mogelijkheid om een afhaalcentrum te realiseren ‘in het complex van Schoonderbeek’, en dat haar medewerker er vanuit is gegaan dat het ging om een pand in het daar in 1998 door Schoonderbeek B.V. ontwikkelde winkelcentrum. Haar medewerker heeft toen gezegd dat dit inderdaad mogelijk was. Volgens de Gemeente Amersfoort heeft [eisers] dat antwoord vervolgens opgevat als had het betrekking op [adres]. Die verwarring had voorkomen kunnen worden door de kwestie schriftelijk te behandelen. Door dat niet te doen en – om [eisers] terwille te zijn – telefonisch op de vraag in te gaan heeft haar medewerker volgens de Gemeente Amersfoort wellicht niet zo zorgvuldig gehandeld als had gekund, maar zij heeft daarmee niet onrechtmatig gehandeld jegens [eisers]. Er is er sprake geweest van miscommunicatie en niet van een onjuiste mededeling.
4.3. [eisers] hebben bij repliek benadrukt dat zij hun vordering baseren op het feit dat de Gemeente onjuiste informatie heeft verstrekt over de mogelijkheden van het pand aan de [adres], waardoor zij daar inderdaad een afhaalcentrum hebben gerealiseerd terwijl dat later bleek niet te mogen. Zij hebben niet betwist dat de medewerker van de Gemeente Amersfoort er wellicht vanuit is gegaan dat het ging om een pand dat behoorde tot het winkelcentrum.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of er in het telefoongesprek specifiek is gevraagd naar de mogelijkheden van [adres]. Als dat – zoals [eisers] stellen – wel zo is, dan is duidelijk dat de Gemeente Amersfoort een onjuiste mededeling heeft gedaan. Daarbij is dan voorts van belang dat niet is gesteld of gebleken dat het [eiser sub 2] tijdens dat telefoongesprek duidelijk moest zijn dat er sprake was van de door de gemeente gestelde verwarring.
4.5. Indien het zo is gegaan als de Gemeente Amersfoort stelt en is gevraagd of het mogelijk was om in ‘het complex van Schoonderbeek’ een afhaalcentrum te vestigen, had de ambtenaar moeten vragen welk perceel [eiser sub 2] op het oog had omdat ‘het complex van Schoonderbeek’ niet alleen het winkelcentrum omvat, maar ook (een) nabijgelegen pand(en) met een andere bestemming en het dus voor het beantwoorden van de vraag van wezenlijk belang was vast te stellen op welk perceel de vraag zag. Nu dat is nagelaten en zonder dat relevante onderscheid tussen de verschillende delen van het door Schoonderbeek gebouwde complex te onderkennen, is geantwoord dat een afhaalcentrum daar mogelijk was, heeft de Gemeente Amersfoort, naar moet worden aangenomen met de beste bedoelingen, een fout gemaakt.
4.6. In beide gevallen geldt dat [eisers], hetzij omdat daar expliciet naar is gevraagd, hetzij omdat de Gemeente Amersfoort niet duidelijk heeft gemaakt dat het voor wat betreft de bestemming uitmaakte welk perceel van de [adres] [eisers] op het oog hadden, de mededelingen van de Gemeente Amersfoort zo hebben mogen begrijpen dat (ook) aan [adres] een afhaalcentrum gevestigd mocht worden. Die mededeling was onjuist en/of onvolledig. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat de medewerker een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de juistheid van zijn mededelingen en/of dat de betreffende medewerker niet degene was tot wie een burger zich met een vraag naar de bestemming van een bepaald perceel zou moeten wenden, en ook niet dat er om welke reden dan ook aanleiding was om aan de mededeling te twijfelen en nader onderzoek te doen naar de bestemming van het perceel. De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat [eisers] mochten afgaan op de mededelingen van de gemeente als terzake kundige en met voorlichting belaste instantie en er op mochten vertrouwen dat gebruik van [adres] als afhaalcentrum binnen het geldende bestemmingsplan zou passen en daartegen niet zou worden opgetreden.
Nu voorts vaststaat dat het bestemmingsplan het beoogde gebruik niet toeliet en [eisers] de exploitatie van het afhaalcentrum daar om die reden hebben moeten beëindigen, kunnen de onjuiste en/of onvolledige mededelingen de Gemeente Amersfoort als onrechtmatig handelen worden toegerekend en dient zij de daardoor veroorzaakte schade aan [eisers] te vergoeden.
4.7. [eisers] vorderen, na vermindering van eis, in totaal EUR 197.761,73, te vermeerderen met rente en kosten, onderverdeeld in een aantal posten.
Advertenties
4.8. [eisers] vorderen aan advertentiekosten in totaal EUR 113,00 exclusief BTW en betogen dat deze advertenties zijn geplaatst in het kader van hun zoektocht naar een andere locatie. De Gemeente Amersfoort concludeert tot afwijzing van deze schadepost en stelt dat de facturen ontbreken, de opgevoerde bedragen onduidelijk zijn en dat het verband met enig handelen van de Gemeente Amersfoort niet vast staat. Partijen zijn het erover eens dat de BTW over het bedrag niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank acht de gevorderde advertentiekosten voldoende onderbouwd. Hoewel de Gemeente Amersfoort dit betwist, zijn de na vermindering van eis gevorderde kosten gestaafd met onderliggende facturen (productie 20 bij dagvaarding). Ook het verband met de beëindiging en verplaatsing van het afhaalcentrum staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast nu niet is weersproken dat de advertenties zijn geplaatst om een andere locatie voor het afhaalcentrum te vinden. Voor toewijzing komt daarom in aanmerking een bedrag van (fl. 44,10 + fl. 107,79 + fl. 39,20 + fl. 57,60 =) fl. 248,69, thans EUR 113,00.
Bedrijfstijd
4.9. [eisers] stellen dat zij genoodzaakt zijn geweest tijd te besteden aan het vinden van een andere locatie. Zij hebben de tijdsomvang geschat op een werkweek van 38 uur ingevuld door twee personen met een uurtarief van EUR 35,00 en verzoeken de rechtbank de schade op dit punt met gebruikmaking van artikel 6:97 BW te begroten.
De Gemeente Amersfoort stelt dat niet vast staat dat vermogensschade is geleden, zodat aan de vaststelling van de hoogte van die schade niet wordt toegekomen. Zij stelt dat de tijd aan het vinden van een alternatieve locatie slechts schade oplevert indien komt vast te staan dat in die tijd [eisers] ook elders werkzaamheden hadden kunnen verrichten die bovendien direct tot winst zouden hebben geleid en dat de tijdsbesteding van [eisers] slechts schade kan vormen indien zou vaststaan dat als gevolg daarvan omzet elders niet kon worden gerealiseerd.
Dit verweer slaagt. Niet is gesteld of gebleken dat [eisers] daadwerkelijk winst hebben gederfd of als ondernemers geen inkomen hadden door de tijd die gemoeid is geweest met het zoeken naar een nieuwe locatie. De post ad EUR 1.350,00 komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Verbouwing/apparatuur
4.10. [eisers] hebben de inrichtingskosten begroot op een bedrag van EUR 11.344,51. De sloop en verbouwing (in eigen beheer) hebben zij begroot op EUR 47.847,87. Met verwijzing naar hun vordering in de dagvaarding stellen zij een bedrag van in totaal EUR 72.622,11 te vorderen te hebben.
De Gemeente Amersfoort stelt in de eerste plaats dat de kosten voor verbouwing en apparatuur zien op het pand [adres 2]. Zij onderbouwt dit door te stellen dat dit uit de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties blijkt. De rechtbank passeert dit verweer nu uit de dagvaarding en de daarbij overgelegde stukken voldoende blijkt dat [eisers] (met bijlage 4 bij productie 20) de schadeopstelling bij de brief waarmee zij jegens Gemeente Amersfoort in 2003 haar vordering heeft onderbouwde, doelde op kosten die zijn gemaakt met betrekking tot de inrichting van het afhaalcentrum aan de [adres]. Ook overigens biedt de dagvaarding geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de opgevoerde kosten zijn gemaakt in het kader van de inrichting van de snackbar aan de [adres 2], en niet van het afhaalcentrum aan de [adres]. [eisers] hebben bij repliek benadrukt dat het hier gaat om de apparatuur van het afhaalcentrum, die na aanschaf maar korte duur is gebruikt en vervolgens is opgeslagen en na vijf jaar moet worden geacht afgeschreven te zijn. De Gemeente Amersfoort heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank van de gestelde investeringen uitgaat en als vaststaand aanneemt dat toen [eisers] haar onderneming aan de [adres] moest beëindigen, de apparatuur is opgeslagen en vervolgens vijf jaar niet is gebruikt.
4.11. [eisers] hebben destijds, in mei 1999, voor EUR 11.344,51 apparatuur aangeschaft en die bijna anderhalf jaar gebruikt. De rechtbank begrijpt uit hun stellingen dat zij de apparatuur in ongeveer zes jaar zouden hebben afgeschreven. Zelfs als dat zo zou zijn, dan betekent dat nog niet dat de apparatuur na anderhalf jaar, of zelfs na aansluitend vijf jaar in opslag, geen waarde meer vertegenwoordigt of dat die afschrijvingstermijn (voldoende) aanknopingspunten biedt voor een schadeberekening op dit punt. Het gevorderde bedrag van EUR 11.344,51 is dan ook niet voor toewijzing vatbaar. Voor de verbouwingskosten geldt hetzelfde in die zin, dat nu het afhaalcentrum bijna anderhalf jaar is geëxploiteerd, in ieder geval niet alle verbouwingskosten als tevergeefs gemaakt en daarom als schade kunnen worden aangemerkt. Bovendien bieden de stellingen van [eisers] ook ten aanzien van deze kosten onvoldoende aanknopingspunten voor een begroting door de rechtbank waarin met dit punt rekening is gehouden. Een en ander brengt met zich dat de gevorderde kosten van apparatuur en verbouwing zullen worden afgewezen.
Winstderving
4.12. [eisers] hebben hun schade terzake de misgelopen pachtinkomsten (inclusief indexering) begroot op EUR 60.000,00, zijnde een bedrag van (60 x EUR 907,56 =) EUR 54.453,60 exclusief indexering, over de periode 1 oktober 2001 tot 1 oktober 2006. Zij zijn daarbij uitgegaan van een huurperiode vanaf 1 mei 1999 tot 1 oktober 2006 en hebben daartoe aangevoerd dat normaal gesproken voor bedrijfsruimte een huurperiode van 5 jaar geldt die na ommekomst hetzij stilzwijgend hetzij door optie wordt verlengd. Naar de mening van [eisers] is er geen enkele aanwijzing dat dit (per 1 mei 2004) ook niet zou zijn gebeurd bij [adres].
De Gemeente Amersfoort stelt dat de gestelde winstderving niet voor vergoeding in aanmerking komt. Zij betoogt dat de toekomstige pachtopbrengsten niet als schade kunnen worden aangemerkt, nu [eisers] stellen dat de exploitatie is verplaatst naar een andere locatie waarvoor zij pachtopbrengsten ontvangen. Ook overigens vormen de pachtopbrengsten volgens de Gemeente Amersfoort geen winst nu [eisers] de huuropbrengsten feitelijk heeft doorbetaald aan de hoofdhuurder. Met verwijzing naar het rapport van de registeraccountant Horlings (productie 1 bij antwoord) gaat ook de stelling van [eisers] dat geen kosten zouden hoeven worden gemaakt voor het realiseren van de pachtopbrengsten haars inziens niet op.
Dit verweer slaagt. Bij repliek hebben [eisers] weliswaar de misgelopen pacht berekend tot de gestelde datum van opening van de nieuwe alternatieve locatie, maar met de enkele stelling dat tegenover deze misgelopen pacht over de berekende periode geen noemenswaardige besparing staat, hebben zij de gemotiveerde betwisting van de Gemeente Amersfoort op dit punt onvoldoende weersproken. De gevorderde post zal dan ook worden afgewezen.
Reclameborden
4.13. [eisers] vorderen voor de reclameborden een bedrag van EUR 330,00. De Gemeente Amersfoort heeft reeds bij conclusie van antwoord zich op het standpunt gesteld dat deze vordering vanwege het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing dient te worden afgewezen. [eisers] hebben deze post vervolgens niet nader onderbouwd, maar opnieuw verwezen naar het zelf opgestelde overzicht van kosten, terwijl daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit kan worden afgeleid dat er kosten zijn gemaakt. Dit betekent dat de post zal worden afgewezen.
Stagnatiekosten
4.14. [eisers] stellen dat hun onderneming door toedoen van de problemen met de [adres] is gestagneerd en zij stellen op basis van een prognose van het financieringsbeloop en de opbrengst schade te lijden waarvoor zij een vergoeding vorderen van EUR 30.000,00. De Gemeente Amersfoort heeft deze schadepost gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat – de onrechtmatige handeling van de Gemeente Amersfoort weggedacht – sprake zou zijn geweest van bedrijfsresultaten zoals door [eisers] gesteld. Teveel andere (onzekere) factoren spelen daarbij een rol, zodat niet kan worden geoordeeld dat de gevorderde kosten in voldoende rechtstreeks verband staan met de beëindiging en verplaatsing van het afhaalcentrum. De gevorderde stagnatiekosten zullen daarom worden afgewezen.
Terugbrengen [adres] in de oude staat
4.15. [eisers] begroten de kosten voor het terugbrengen van het pand in de oude staat een bedrag van in totaal EUR 2.665,60. De Gemeente Amersfoort heeft deze posten betwist en onder meer gesteld dat de schadepost die samenhing met de verhuizing naar [adres 2] niet toewijsbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] deze posten voldoende onderbouwd. Weliswaar hebben zij deze posten enkel gespecificeerd en niet onderbouwd met onderliggende facturen, maar nu zij stellen deze werkzaamheden in eigen beheer te hebben uitgevoerd en niet is betwist dat de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, staat dit in het onderhavige geval niet aan toewijzing in de weg. De rechtbank is ook van oordeel dat de opgevoerde kosten in verband staan met de beëindiging en verplaatsing van het afhaalcentrum, zodat die als schadepost voor toewijzing vatbaar zijn. Ook de schadepost die ziet op de verhuiskosten zal in het bedrag worden meegenomen aangezien het feit dat [eisers] op een gegeven moment de snackbar aan de [adres 2] hebben overgenomen niet wegneemt dat de apparatuur van het afhaalcentrum in oktober 2001 verplaatst moest worden waardoor kosten zijn gemaakt. Nu die kosten overigens niet zijn weersproken komt zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Schade pachter
4.16. Deze post ziet op een bedrag aan schadevergoeding dat [eisers] aan de pachter van de [adres] hebben moeten betalen in verband met de beëindiging van het afhaalcentrum daar in oktober 2001. De Gemeente Amersfoort heeft deze post niet betwist. Het gevorderde bedrag van EUR 9.317,61 zal dan ook worden toegewezen.
Advocaat-/adminstratiekosten
4.17. [eisers] vorderen vergoeding van advocaatkosten begroot op EUR 18.458,26, exclusief BTW, administratiekosten begroot op EUR 684,95 en bemiddelingskosten begroot op een bedrag van EUR 1.740,00. De Gemeente Amersfoort betwist deze kosten. Zij betoogt in de eerste plaats dat [eisers] voor de kosten van rechtsbijstand verzekerd zijn. [eisers] hebben hierop aangevoerd dat zij eerst vanaf 15 juli 2005 voor de kosten van rechtsbijstand zijn verzekerd en dat tot die datum de kosten voor hun rekening zijn gekomen. De rechtbank gaat aan het betoog van de Gemeente Amersfoort op dit punt voorbij. [eisers] hebben de door hen gevorderde kosten voldoende onderbouwd door het overleggen van de onderliggende facturen en niet is gebleken dat zij deze kosten niet daadwerkelijk hebben gemaakt en/of dat zij geen schade hebben geleden. Kosten van na 15 juli 2005 komen niet voor toewijzing in aanmerking nu tussen partijen vast staat dat deze zijn gedekt door de rechtsbijstandsverzekering van [eisers].
4.18. De Gemeente Amersfoort betoogt voorts dat de kosten zien op eerdere juridische bestuursrechtelijke procedures waarvan het causaal verband met de beweerde onrechtmatigheid ontbreekt. Naar de mening van [eisers] hebben de advocaatkosten ad EUR 18.458,26, exclusief BTW, betrekking op alle verwikkelingen rond het pand [adres] en staan daarmee in direct verband nu dit allemaal niet nodig zou zijn geweest als [eisers] juist was geïnformeerd.
De rechtbank overweegt dat voor toewijzing van deze kosten er een verband dient te bestaan tussen de gebeurtenis en (het maken van) de kosten. Het verband tussen de advocaatkosten in de bestuursrechtelijke procedures en het vaststellen van de onrechtmatige gedraging is hier niet. Wel is er een verband tussen de onrechtmatige gedraging zelf en de gemaakte advocaatkosten. Zonder de gedraging waren deze kosten immers niet gemaakt. De gevorderde kosten komen derhalve in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
4.19. De Gemeente Amersfoort heeft tevens aangevoerd dat een veroordeling in de kosten van een bestuursrechtelijke procedure op grond van artikel 8:75 Awb slechts door de bestuursrechter kan geschieden. Volgens [eisers] staat artikel 8:75 Awb aan toewijzing van de kosten niet in de weg en is ook een aanvullende vergoeding tot de werkelijk gemaakte kosten op grond van artikel 6:162 BW mogelijk.
De rechtbank stelt voorop dat bij het bestaan van een op de wet gebaseerde forfaitaire regeling van de proceskosten, zoals het geval is bij artikel 8:75 Awb, slechts in zeer bijzondere gevallen de partij die in een procedure in het ongelijk is gesteld, op grond van onrechtmatige daad kan worden veroordeeld tot vergoeding van de gehele schade die de wederpartij als gevolg van het voeren van die procedure heeft geleden (HR 17 december 2004, LJN: AQ3810). In het onderhavige geval staat artikel 8:75 Awb echter niet aan toewijzing van de gevorderde advocaatkosten in de weg. Daartoe dient het volgende. De gevoerde bestuursrechtelijke procedures betreffen niet de onrechtmatige gedraging van de Gemeente Amersfoort zoals hier aan de orde. Indien dat wel het geval was, was er zoals de Gemeente Amersfoort terecht betoogt, geen ruimte geweest om op diezelfde grond uit onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter vergoeding van de proceskosten te vorderen. Bovendien kan worden aangenomen dat de procedures gevoerd zijn als gevolg van de onrechtmatige gedraging; het is immers redelijk en begrijpelijk dat [eisers] rechtsmiddelen hebben aangewend tegen de besluiten die ertoe zouden leiden dat zij de exploitatie van de [adres] als afhaalcentrum zouden moeten beëindigen en dat zij zich in dat kader kosten hebben gemaakt. Daarmee is sprake van een zodanige andere situatie dan die waarop gedoeld wordt in artikel 8:75 Awb-jurisprudentie dat voor een redenering en vergelijking op die grond geen plaats is. Het verweer van de Gemeente Amersfoort op dit punt faalt derhalve en de gevorderde kosten die zien op de bestuursrechtelijke procedures zijn als schadevergoeding toewijsbaar.
Uit de overgelegde facturen en overzichten blijkt niet dat kosten van na 15 juli 2005 worden gevorderd of kosten die moeten worden gerekend tot de kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gestelde kosten in redelijkheid gemaakt en binnen een redelijke omvang gebleven.
Het bedrag ad EUR 18.458,26 aan advocaatkosten zal derhalve worden toegewezen.
4.20. Ook de gevorderde administratiekosten en bemiddelingskosten zijn toewijsbaar. Hoewel de gemeente Amersfoort stelt dat deze post onvoldoende is onderbouwd, hebben [eisers] naar het oordeel van de rechtbank deze kosten voldoende gestaafd door het overleggen van facturen (productie 26 bij dagvaarding). Ook komen deze kosten de rechtbank niet buitensporig voor. De stelling dat de bemiddelingswerkzaamheden normaal door een advocaat worden verricht en niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de gevorderde bemiddelingskosten niet onder de kosten die moeten worden gerekend tot de voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Ook zijn deze kosten naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid gemaakt en binnen een redelijke omvang gebleven.
4.21. Dit betekent dat in totaal een bedrag van EUR 32.979,42 zal worden toegewezen, opgebouwd uit:
advertentiekosten EUR 113,00
terugbrengen oude staat EUR 2.665,60
schade pachter EUR 9.317,61
advocaatkosten EUR 18.458,26
administratiekosten EUR 684,95
bemiddelingskosten EUR 1.740,00
4.22. [eisers] hebben bij dagvaarding de wettelijke rente gevorderd vanaf 20 juni 2002, het moment waarop de berekening van de ontstane schade aan de Gemeente Amersfoort werd overlegd. Bij repliek hebben zij hun eis op dit punt vermeerderd en rente gevorderd vanaf 1 oktober 2001 en deels vanaf 20 juni 2002. De Gemeente Amersfoort verzet zich tegen toewijzing van de wettelijke rente en onder meer betoogd dat nog niet alle beweerde schade op 1 oktober 2001 was geleden.
De rechtbank zal de rente over de posten ‘advertentiekosten’ en ‘terugbrengen oude staat’ toewijzen vanaf 1 oktober 2001 nu daarvan vast staat dat de kosten voor die datum zijn gemaakt. De rente over de overige toe te wijzen posten zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding nu met betrekking tot deze bedragen niet is gesteld of gebleken wanneer de schade daadwerkelijk is geleden.
4.23. De rechtbank ziet, het belang van [eisers] bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling tot betaling van de hiervoor genoemde bedragen tegen het door de Gemeente Amersfoort gestelde restitutierisico afwegende, geen aanleiding om de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.24. De Gemeente Amersfoort zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal het procureurssalaris berekenen over het na vermindering van eis gevorderde bedrag nu een berekening over de oorspronkelijke vordering naar het oordeel van de rechtbank tot een onredelijk resultaat zou leiden. Ook ziet de rechtbank aanleiding het verschil tussen het door de rechtbank aan [eisers] in rekening gebrachte griffierecht en het griffierecht dat wordt gehanteerd bij het lagere toewijsbare bedrag voor rekening van [eisers] te laten.
De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,32
- vastrecht 725,00 (2,2% van EUR 32.979,42)
- salaris procureur 6.000,00 (3,0 punten x tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 6.796,32
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt de Gemeente Amersfoort om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 32.979,42 (tweeëndertig duizend negenhonderdnegenenzeventig euro en tweeënveertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van EUR 2.778,60 vanaf 1 oktober 2001 en over een bedrag van EUR 30.200,82 vanaf 6 november 2006, telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt de Gemeente Amersfoort in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 6.796,32,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2008.
w.g. griffier w.g. rechter