ECLI:NL:RBUTR:2008:BD5287

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600335-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van aanranding met voorwaardelijke jeugddetentie en voortzetting PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 oktober 2006 in Soest, door middel van geweld, een vrouw heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De verdachte heeft de vrouw, terwijl zij op een fiets reed, tot stilstand gedwongen, haar bij het gezicht vastgepakt en haar een zoen gegeven, waarna hij haar ook onder de kleding heeft aangeraakt. De rechtbank heeft de verdachte, die reeds eerder was veroordeeld en onder de PIJ-maatregel stond, veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden. De rechtbank oordeelt dat de PIJ-maatregel moet worden voortgezet om de behandeling in RIJ Den Engh te continueren, zodat de verdachte kan wennen aan meer vrijheden en verantwoordelijkheden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder alcoholmisbruik en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De rechtbank heeft de adviezen van deskundigen overgenomen, die hebben geadviseerd om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank heeft ook de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de kans op recidive zonder verdere behandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie, maar deze zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte en de samenleving, met als doel verdere ontwikkeling en behandeling mogelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600335-07
Datum uitspraak: 24 juni 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [1998] te [geboorteplaats],
bij verlof verblijvende [verblijfplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [adres]
Raadsvrouwe: mr. A.W. van Rutten, advocaat te Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
De inhoud daarvan is hier ingevoegd: dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2006 te Soest, althans in het arrondissement Utrecht, door geweld en / of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging met geweld en /of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en / of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft/is hij, verdachte,
- die [slachtoffer], terwijl zij op een fiets reed, tot stilstand gedwongen/gebracht en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij haar gezicht (vast)gepakt/aangeraakt en/of gehouden en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] een (tong)zoen(en) gegeven en/of (vervolgens)
- met één van zijn, verdachtes hand(en) onder de kleding van die [slachtoffer] gegaan en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, in/over de schaamstreek van genoemde [slachtoffer] betast en/of aangeraakt en/of gewreven en/of geknepen;
(art 246 Wetboek van Strafrecht)
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, namelijk dat:
hij op 18 oktober 2006 te Soest, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer], terwijl zij op een fiets reed, tot stilstand gedwongen en vervolgens die [slachtoffer] bij haar gezicht vastgepakt en gehouden en vervolgens
- eenmaal, die [slachtoffer] een zoen gegeven en vervolgens
- met één van zijn, verdachtes handen
- eenmaal, in de schaamstreek van genoemde [slachtoffer] aangeraakt en/of geknepen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de aangifte van [slachtoffer] , het proces-verbaal bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in Soest, op weg naar zijn stage als onderdeel van zijn behandeling binnen de PIJ-maatregel, een vrouw op een fiets gedwongen te stoppen. Verdachte heeft vervolgens die vrouw in haar gezicht gepakt, gezoend en over de kleding in haar kruis gegrepen.
Verdachte heeft verklaard dat hij dit feit heeft gepleegd omdat hij zich verveelde en onder invloed was van alcohol, die hij stiekem in de bosjes in de buurt van RIJ Den Engh had verstopt of in zijn kamer had staan in pakken sap.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden.
Tevens veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en bij het slachtoffer in het bijzonder.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 april 2008, waaruit blijkt dat de verdachte laatstelijk is veroordeeld door de Meervoudige Kamer te Almelo d.d. 3 augustus 2004, voor driemaal feitelijke aanranding en éénmaal schennis van de eerbaarheid, tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, Regio Utrecht –Arnhem, d.d. 27 maart 2008, opgemaakt door K. Kater, reclasseringswerker;
- een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt d.d. 7 juni 2007 door L. Stassen, raadsonderzoeker en een aanvulling hierop d.d. 13 maart 2008, opgemaakt door dhr. R. Slagmolen, raadsonderzoeker;
- een de verdachte betreffend faxbericht van RIJ Den Engh d.d. 22 maart 2007, opgemaakt door A. Drent, orthopedagoog;
- een de verdachte betreffend verslag van de 6e opvoedingsplanbespreking d.d. 24 mei 2007, afkomstig van RIJ Den Engh;
- de verklaring van de getuige-deskundige H.G. Drent, ter terechtzitting, inhoudende - zakelijk weergegeven-:
Ik merk op dat [verdachte] nu al weer heel lang gesloten zit in RIJ Den Engh en het heel goed doet. Derhalve zijn wij van mening dat het opleggen van een nieuwe PIJ-maatregel geen meerwaarde voor [verdachte] heeft, omdat dit zijn huidige ontwikkeling niet ten goede komt.
- een de verdachte betreffend pro justitia rapport, opgemaakt d.d. 1 augustus 2007 door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en vast gerechtelijk deskundige, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
[verdachte] is vanwege zijn beperkte vermogen om te verwoorden wat hij denkt en voelt niet gemakkelijk onderzoekbaar. [verdachte] is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin van alcoholmisbruik en cannabisafhankelijkheid ( in gedwongen remissie) en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een ernstige stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid en een laaggemiddelde intelligentie. [verdachte] leed ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aan voornoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er bestaat een relatie tussen het ten laste gelegde en de psychopathologie. Het is aannemelijk dat [verdachte] onvoldoende in staat was om zijn seksuele gevoelens adequaat te beheersen en kanaliseren, ook al geeft [verdachte] aan dat hij niet seksueel opgewonden was voorafgaand en tijdens het feit. Zijn seksueel grensoverschrijdende gedrag is terug te voeren op de ernstige stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Vermoedelijk heeft het alcoholgebruik voorafgaand aan het feit drempelverlagend gewerkt en kan dit gedeeltelijk teruggevoerd worden op de stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid. De mate waarin dit geschiedde was aanzienlijk. Op grond hiervan wordt geadviseerd om [verdachte] als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gezien de eerdere zedendelicten, de forse psychopathologie in de zin van een ernstige stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid, het overmatige middelenmisbruik en de laaggemiddelde intelligentie, is de kans op herhaling van het ten laste gelegde feit zonder verdere behandeling groot tot zeer groot. De enige manier om de kans op herhaling van het ten laste gelegde feit tot een acceptabel niveau terug te brengen is voortzetting van de klinische behandeling. Hierbij is het van wezenlijk belang dat er in de behandeling wel intensiever gefocust wordt op de denk- en belevingswereld van [verdachte], in het bijzonder op de seksualiteit/relaties en de agressieregulatie. Ook is het wezenlijk dat [verdachte] leert mentaliseren, om te verwoorden wat hij denkt en voelt en zich een voorstelling te kunnen maken van wat anderen denken en voelen.
- een de verdachte betreffend pro justitia rapport, opgemaakt d.d. 24 juli 2007 door mr. drs. R.A. Sterk, klinisch psycholoog/psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een gedragsstoornis en van een ziekelijke stoornis in de vorm van een parafilie in de vormen exhibitionisme, mogelijk in remissie en frotteurisme. Tevens is sprake van misbruik van alcohol. Van deze psychische problematiek was sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Er is bij betrokkene sprake van een lacunaire gewetensfunctie, beperkte empatische vermogens, contactuele problemen en van een verstoord ontwikkelde seksualiteit. Deze combinatie van psychische problematiek brengt met zich mee dat hij zonder veel wroeging over kan gaan tot seksueel gedrag zoals verwoordt in het ten laste gelegde. Betrokkene moet in staat zijn om de wederrechtelijkheid van zijn handelen te kunnen inzien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet in staat worden geacht om dienovereenkomstig zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen. De rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Zowel de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens alsmede zijn middelengebruik vormen risicofactoren en zijn van belang voor de kans op recidive. Deze meervoudige psychische problematiek versterkt elkaar. Behandeling van de geconstateerde psychische problematiek is geïndiceerd en dient gericht te zijn op de gedragsstoornis, zijn verstoorde seksuele ontwikkeling en zijn alcoholmisbruik. Gezien de ernst en de aard van de psychische problematiek, die als beperkt veranderbaar wordt ingeschat, tezamen met de verhoogde kans op recidive wordt geadviseerd om deze behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een -maatregel. Betrokkene is reeds gerecidiveerd tijdens een behandeling in een PIJ-kader. Een setting met meer vrijheden doet de kans op herhaling sterk toenemen. Voortzetting van de behandeling binnen een dergelijk strak kader en in een klinische setting is dan ook geïndiceerd.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee (2) jaren.
De rechtbank overweegt het volgende:
Verdachte is door de rechtbank Almelo op 3 augustus 2004 onder andere veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren, waarvan de duur reeds tweemaal is verlengd met één jaar en dit jaar weer een nieuwe verlengingszitting is gepland.
Naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit heeft verdachte binnen de PIJ-maatregel zijn vrijheden moeten inleveren en zit hij vanaf 22 maart 2007 opnieuw gesloten, waarbij privileges die hij had, zoals verloven en externe stages zijn ingetrokken.
Nu verdachte voorts gedurende het afgelopen jaar opnieuw in geslotenheid behandeling heeft ondergaan, mede in de vorm van individuele therapie door drs. Drent, is de rechtbank van oordeel dat hiermee gedeeltelijk de adviezen van de beide deskundigen zijn gerealiseerd.
Drs. Drent heeft verklaard dat verdachte zich binnen de geslotenheid niet verder kan ontwikkelen doch dat hij thans het geleerde in de praktijk zal moeten gaan brengen. Zij heeft voorts verklaard dat dit, in tegenstelling tot de vorige keer, zeer langzaam en gecontroleerd zal dienen te geschieden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de huidige PIJ-maatregel dient te worden gecontinueerd, zodat de behandeling in RIJ Den Engh kan worden voortgezet en verdachte stapsgewijs kan wennen aan meer vrijheden en verantwoordelijkheden.
De rechtbank acht het gepast om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van zes maanden, mét de bijzondere voorwaarde van verplicht Reclasseringscontact.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij op dit moment de meerwaarde van verplicht Reclasseringscontact niet inziet, maar dat deze meerwaarde zeker aanwezig is zodra er meer vrijheden zijn binnen zijn huidige behandeling, dan wel indien de maatregel op enig moment zal eindigen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van ZES (6) maanden.
Bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
-de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
-de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
-dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd - vanaf het moment dat hij meer
vrijheden krijgt binnen zijn huidige behandeling, dan wel indien de PIJ-maatregel zal
eindigen - gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland, Regio
Midden-Oost Nederland, Unit Almelo althans Regio Utrecht-Arnhem te geven
aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan
voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun
te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr J.E. Kruijff-Bronsing, kinderrechter en mrs L.E. Verschoor-Bergsma en J.P.M. Schwillens, bijgestaan door H.A.M. Blom als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2008.
Mrs J.E. Kruijff-Bronsing en J.P.M. Schwillens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.