ECLI:NL:RBUTR:2008:BD5097

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-602049-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en bevordering van de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 mei 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Rotterdam, werd samen met medeverdachten beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het kopen en vaarklaar maken van een zeilboot, het regelen van bemanningsleden, en het maken van afspraken met derden om cocaïne te verkrijgen en te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten een vooropgezet plan hadden om cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland te vervoeren, en dat zij diverse voorbereidingshandelingen hadden verricht. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan meerdere feiten van de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 10 jaar op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de schadelijke effecten van cocaïne op de gezondheid en de maatschappij, en de rol van Nederland als doorvoerhaven voor harddrugs. De rechtbank verklaarde ook dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/602049-06
Datum uitspraak: 27 mei 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Rotterdam. PI Rijnmond, HvB Noordsingel.
Raadsman: mr. H.J. Borghuis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 juni 2007, 13 september 2007, 07 december 2007, 21 februari 2008, 22 april en 15 mei 2008.
De tenlastelegging
Verdachte is voor de zitting van 25 juni 2007 gedagvaard op basis van een tenlastelegging conform artikel 261 lid 3 Wetboek van Strafvordering. Deze dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Op vordering van de officier van justitie is een nadere omschrijving van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 21 februari 2008 toegestaan.
Aan verdachte wordt het volgende ten laste gelegd:
1.
(Zaaksdossier B1)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 7 november 2006
te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Dordrecht en/of Zoetermeer en/of een of
meer andere plaatsen in Nederland en/of in Engeland en/of Brazilië en/of
Suriname en/of Frankrijk (aan boord van een onder Franse en/of Nederlandse
vlag varende zeilboot) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 3000 kilogram,
althans 1000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid cocaïne, althans
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- stoffen en/of voorwerpen en/of middelen voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige
redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen
van dat/die feit(en) en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen
van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- een (zeil)boot gekocht en/of vaarklaar gemaakt en/of gerepareerd en/of laten
repareren en/of gevaren en/of
- een of meer bemanningsleden voor die (zeil)boot aangedragen en/of geregeld
en/of
- een of meer mededader(s) en/of anderen benaderd en/of betaald en/of
van geld en/of -andere- middelen voorzien om een (zeil)boot te kopen en/of
te bemannen en/of te varen en/of om die cocaïne, althans die verdovende
middelen, te kopen en/of te vervoeren en/of
- een (bestel)bus gekocht en/of laten aanpassen (zodat die bestelbus zwaardere
lading kon vervoeren) en/of
- een (snelle) motorboot (RIB) en/of een trailer gekocht en/of getest en/of
laten repareren en/of onderhouden en/of naar Zeeland gebracht (om die
cocaïne, althans die verdovende middelen, vanaf de zeilboot op te halen
en/of verder te vervoeren) en/of
- een of meer plek(ken) (in Zeeland, nabij de Brouwersdam) bezocht en/of
verkend waar die cocaïne, althans die verdovende middelen, aan wal kon / zou
worden gebracht en/of (aldaar) communicatieapparatuur getest en/of
- afspraken gemaakt en/of ontmoetingen gehad en/of (al dan niet in versluierd
taalgebruik) telefoongesprekken en/of besprekingen en/of onderhandelingen
gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten gegeven
aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om die cocaïne, althans die
verdovende middelen, te kopen en/of in ontvangst te nemen en/of
betreffende de wijze waarop die cocaïne, althans die verdovende middelen,
zou worden gekocht en/of geleverd en/of afgenomen en/of (naar Nederland)
moest worden vervoerd en/of (in Nederland) aan land zou worden gebracht
en/of verder zou worden vervoerd en/of
- (andere) hand- en spandiensten verricht;
(Artikel 10A jo artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet)
en/of
(Zaaksdossier B2)
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2006 tot en met 8 maart 2007,
te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Dordrecht en/of Zoetermeer en/of een of
meer andere plaatsen in Nederland en/of Suriname en/of Engeland en/of
Frankrijk (aan boord van een onder Franse en/of Nederlandse vlag varende
zeilboot) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen (al dan niet als
bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), 100 kilogram, althans 50
kilogram, (in één of meer sporttas(sen)), in elk geval een hoeveelheid
cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk
geval een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
(al dan niet) met een of meer van zijn mededaders,
- afspraken heeft/hebben gemaakt en/of ontmoetingen heeft/hebben gehad en/of
(al dan niet in versluierd taalgebruik) telefoongesprekken en/of
besprekingen en/of onderhandelingen heeft/hebben gevoerd met en/of
inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten heeft/hebben gegeven
aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om die cocaïne, althans die
verdovende middelen, te kopen en/of in ontvangst te nemen en/of
betreffende de wijze waarop die cocaïne, althans die verdovende middelen,
zou worden en/of is gekocht en/of geleverd en/of afgenomen en/of
(naar Nederland) moest worden vervoerd en/of in Nederland aan land zou
worden gebracht en/of verder zou worden vervoerd en/of
- een (zeil)boot heeft/hebben gekocht en/of vaarklaar gemaakt en/of naar de
laadplek (waar die cocaïne aan boord is gebracht) gevaren en/of
- die cocaïne, althans die verdovende middelen, heeft/hebben
gekocht en/of in ontvangst genomen en/of betaald en/of vervoerd en/of aan
boord van die (zeil)boot heeft/hebben gebracht en/of verborgen en/of
- die (zeil)boot (met die cocaïne aan boord) (de Atlantische Oceaan over
en/of richting / naar Nederland) heeft/hebben gevaren;
(Artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet jo artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
(Zaaksdossier B3)
hij in of omstreeks de periode van 30 juli 2006 tot en met 6 september 2006 te
Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet
bedoeld in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 125, althans 75, bolletjes cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet)
3.
(Zaaksdossier B4)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006
tot en met 13 maart 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3],
althans een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens)
opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad een of meer hoeveelheden (van -telkens- een of meer kilogram) cocaïne,
in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
althans van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 aanhef en onder B / C Opiumwet)
4.
(Zaaksdossiers B9 en B11)
hij op of omstreeks 14 maart 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(ongeveer) 115 gram en/of 0,66 gram cocaïne (in perceel [adres])
en/of (ongeveer) 675 gram en/of 24,5 gram en/of 8,5 gram cocaïne (in perceel
[adres])
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
althans van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 aanhef en onder C Opiumwet)
5.
(Zaaksdossier B6 en B8)
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005
tot en met 13 maart 2007 te Rotterdam en/of Vlissingen en/of Alkmaar en/of
Nieuwe Vennep, Gemeente Haarlemmermeer, en/of een of meer andere plaatsen in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt (onder andere aan [getuige 1] en/of [getuige 2]) en/of vervoerd, in elk
geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer hoeveelheden cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelheden van
een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 aanhef en onder B Opiumwet)
6.
(Deelonderzoek Abel)
hij, op of omstreeks 13 september 2006 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(al dan niet bedoeld in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet),
althans heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid
(van ongeveer 6 kilogram) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet)
7.
(Deelonderzoek Abel)
hij, op of omstreeks 10 oktober 2006 te Rotterdam en/of te Bodegraven
althans in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft
gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
3,1 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk (al dan niet) met een of meer
van zijn mededaders
die cocaïne ten vervoer naar Oostenrijk, althans naar het buitenland,
aangeboden en/of aan [medeverdachte 4] gegeven en/of in de auto van [medeverdachte 4]
geladen en/of richting de Nederlandse grens vervoerd;
(Artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 13 september 2006
tot en met 10 oktober 2006 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen (al dan niet
bedoeld in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet),
(ongeveer) 3,1 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, (al dan niet) met een of meer van zijn mededaders
die cocaïne (ten vervoer naar Oostenrijk, althans naar het buitenland)
heeft/hebben aangeboden en/of aan [medeverdachte 4] heeft/hebben gegeven;
(Artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet jo artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september
2006 tot en met 10 oktober 2006 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [medeverdachte 4]) en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 3,1 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk
geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 aanhef en onder B Opiumwet)
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair betoogd dat de tenlastelegging van dit feit aan met nietigheid bedreigde onduidelijkheid lijdt, nu niet blijkt welk wilsbesluit verdachte wordt verweten, het wilsbesluit om iets via ene [X] geleverd te krijgen of het wilsbesluit om iets via ene [Y] geleverd te krijgen.
De rechtbank zal de raadsman hierin niet volgen.
De tenlastelegging is voorzien van zaaksdossiernummers, waarmee wordt verwezen naar de met letters en cijfers aangeduide schriftelijke weergaven van bevindingen volgend uit het onderzoek Vivaldi, waarvan het algemeen relaas kenbaar is uit een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 mei 2007 door de Dienst Nationale Recherche, Unit Randstad Noord, team 4, nader aangevuld met de processen-verbaal van respectievelijk 31 juli 2007, 30 augustus 2007, 13 november 2007, 29 januari 2008 en 6 maart 2008 (hierna: het proces-verbaal Vivaldi).
De tenlastelegging is daarnaast voorzien van een periode, plaatsen en namen van personen, op basis waarvan de strafbare handelingen van artikel 10A jo artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet tot het zaaksdossier B1 is te herleiden.
In het onder 1 ten laste gelegde feit wordt aan verdachte verweten dat hij voorbereidings-handelingen heeft verricht voor het naar Nederland brengen van verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat het wilsbesluit van verdachte onderdeel is van het opzet tot het plegen van dit feit. Bij de bewezenverklaring zal de rechtbank dienen te oordelen over dit opzet.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 lid 1 Wetboek van Strafvordering, en dat het de verdediging duidelijk moet zijn geweest wat verdachte wordt verweten.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het gelijkheidsbeginsel
Door de raadsman van verdachte is - kort gezegd - gesteld dat de officier van justitie zou hebben gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijke procesorde, te weten het gelijkheidsbeginsel, door verdachte wel en medeverdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] in het Vivaldi onderzoek [medeverdachte 5], niet verder te vervolgen.
Dit zou er primair toe dienen te leiden dat de officier van justitie niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vervolging van verdachte. Subsidiair zou deze schending moeten leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen door deze medeverdachten al dan niet als getuigen afgelegd, dan wel, indien er tot een bewezenverklaring gekomen zou worden, tot strafvermindering.
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat zij ingevolge het opportuniteitsbeginsel als officier de bevoegdheid heeft te beslissen of zij tot vervolging van een verdachte over gaat. De rechtbank mag deze beslissingen slechts marginaal toetsen.
Zij heeft per genoemde medeverdachte aangegeven welke beweegredenen geleid hebben tot haar beslissingen van niet verdere vervolging - voor zover al genomen – in genoemde zaken en dat gelet hierop geen sprake was van een vergelijkbare situatie met die van verdachte. Het gelijkheidsbeginsel is derhalve niet geschonden en er is geen sprake van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uitgangspunt bij de beoordeling is het opportuniteitsbeginsel neergelegd in artikel 167 Wetboek van Strafvordering op basis waarvan het openbaar ministerie de vrijheid heeft om te bepalen of een zaak zich leent voor vervolging. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een behoorlijke procesorde – waaronder het gelijkheidsbeginsel – kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een door de rechtbank uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het gelijkheidsbeginsel verwijst naar de eis van gelijke behandeling van vergelijkbare gevallen.
De rechtbank dient dan ook eerst te onderzoeken of er sprake was van vergelijkbare gevallen.
De rechtbank zal daartoe de verschillende genoemde personen apart bespreken.
1. [medeverdachte 5] werd niet enkel verdacht van voorbereidingshandelingen met betrekking tot een transport van cocaïne naar Nederland in de zaak Vivaldi, maar ook van een tweetal voltooide transporten van in totaal 160 kilogram cocaïne naar België in het zogenaamde Tura-onderzoek. De verwachting dat [medeverdachte 5] een hogere straf voor de zaak Tura opgelegd zou krijgen dan zijn medeverdachten (die 7 jaar hebben gekregen) was voor de officier van justitie een belangrijke reden [medeverdachte 5] niet te vervolgen in Vivaldi. De Tura-zaak is in maart 2008 inhoudelijk behandeld vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak Vivaldi. Dit heeft de officier van justitie mee laten wegen bij haar op 20 november 2007 genomen beslissing [medeverdachte 5] in Vivaldi niet te vervolgen.
2. Ten aanzien van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] geldt dat beiden ten tijde van het onderzoek Vivaldi uit anderen hoofde gedetineerd waren in het Verenigd Koninkrijk. De officier van justitie heeft hun uitlevering verzocht aan het Verenigd Koninkrijk. Nu door de officier van justitie evenwel niet de garantie kon worden gegeven dat [medeverdachte 6] of [medeverdachte 8] niet in vrijheid zouden worden gesteld in Nederland in afwachting van hun proces, zou de uitlevering niet worden toegestaan, ten gevolge waarvan de officier van justitie de verzoeken heeft ingetrokken.
3. [medeverdachte 7] bevindt zich waarschijnlijk in Zuid Amerika, maar tot op heden is ondanks nodige inspanningen van de politie diens verblijfplaats onbekend gebleven. Om die reden heeft de officier van justitie besloten diens uitleveringsverzoek in te trekken.
Beoordeling van voornoemde feiten en omstandigheden ten opzichte van die van verdachte, leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van vergelijkbare zaken, laat staan van een bestendig patroon van willekeurig beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen, zodat de officier van justitie door de vervolging van verdachte en het niet vervolgen van voornoemde medeverdachten het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden.
Parallelle opsporing
De verdediging heeft na aanvang van het onderzoek ter zitting verzocht om het horen van de getuigen [medeverdachte 5], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] door de rechter-commissaris. Dit verzoek is door de rechtbank toegestaan. Voorafgaande aan de door de rechter-commissaris geplande verhoren heeft de officier van justitie [medeverdachte 5] als verdachte en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] als getuigen door de politie doen horen. Anders dan de verdediging meent heeft de officier van justitie door aldus te handelen niet de beginselen van behoorlijke procesorde, noch het beginsel van “fair trial” geschonden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de zelfstandige opsporingsbevoegdheid van de officier van justitie voortduurt gedurende de gehele loop van het strafproces. Dat betekent dat het de officier van justitie vrij stond de getuigen door de politie te doen horen vooruitlopend op het verhoor door de rechter-commissaris. Aangezien [medeverdachte 5] op het moment van verhoor door de politie als verdachte gold in de zaak Vivaldi, lag het voor de hand dat de officier van justitie hem als verdachte zou horen, zoals met alle verdachten in de zaak Vivaldi is gebeurd, voordat hij als getuige door de verdediging zou worden gehoord. De officier van justitie heeft genoegzaam duidelijk gemaakt dat zij [medeverdachte 5] pas kort voor diens verhoor door de rechter-commissaris kon laten horen omdat zijn uitlevering aan Nederland op zich liet wachten en in eerste instantie niet geheel duidelijk was of [medeverdachte 5] enkel in de zaak “Tura” of ook in de zaak Vivaldi was uitgeleverd. Het verhoor van [medeverdachte 5] is door de officier van justitie bovendien aangekondigd ter zitting van 13 september 2007. Geen van de raadslieden heeft naar aanleiding hiervan aangegeven bij het verhoor door de politie aanwezig te willen zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie legitiem en in alle openheid heeft gehandeld waar het betreft het verhoor van medeverdachte [medeverdachte 5]. De verdediging heeft vervolgens bij de rechter-commissaris, zoals te doen gebruikelijk, de gelegenheid gehad om [medeverdachte 5] te confronteren met de belastende verklaringen die hij ten opzichte van zijn medeverdachten bij de politie heeft afgelegd en heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. Dat [medeverdachte 5] door een verzuim bij de politie tijdens diens eerste verhoor op 13 november 2007 niet werd bijgestaan door een advocaat is een verzuim ten aanzien van [medeverdachte 5] als verdachte en niet een verzuim van een recht waarop de medeverdachten van [medeverdachte 5] zich kunnen beroepen. De rechtbank acht derhalve geen verdedigingsbelang geschaad.
Ook ten aanzien van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] geldt dat geen bijzonderheden zijn gebleken op grond waarvan het de officier van justitie niet vrijstond [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6], die oorspronkelijk eveneens als verdachten te boek stonden, buiten aanwezigheid van de raadslieden van de verdachten inzake Vivaldi te doen horen. De officier van justitie heeft uiteengezet dat de uitlevering van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] niet mogelijk is gebleken vanwege vervolgingsbeslissingen in het Verenigd Koninkrijk. Dientengevolge heeft zij [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] niet als verdachten gehoord, maar als getuigen omdat zij hun verklaringen in het belang achtte van het opsporingsonderzoek, hetgeen de rechtbank legitiem en opportuun acht. De verdediging heeft de gelegenheid gehad bij de rechter-commissaris de getuigen te bevragen. Van dit recht is alleen ten aanzien van [medeverdachte 8] gebruik gemaakt. Van enige schending van het verdedigingsbelang of handelen in strijd met de goede procesorde is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en zal evenmin de door [medeverdachte 5], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] afgelegde verklaringen op deze grond van het bewijs uitsluiten.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte.
Het bewijs en de beoordeling daarvan
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsopsomming, verwijzen naar de met letters en cijfers aangeduide vindplaatsen van de in de wettelijke vorm door de Dienst Nationale Recherche, Unit Randstad Noord, team 4, opgemaakte processen verbaal inzake het onderzoek Vivaldi. Tenzij anders aangegeven, betreffende deze bewijsmiddelen telkens ambtsedig opgemaakte processen-verbaal.
De weergaven van afgeluisterde telefoongesprekken merkt de rechtbank aan als geschriften ex artikel 344, lid 1 onder 5 Wetboek van Strafvordering, nu deze weergaven niet te herleiden zijn tot een proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1:
Bewijs voor de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen betreffende de invoer van cocaïne
1. Naar aanleiding van informatie van de Dienst Internationale Netwerken is een onderzoek genaamd “Vivaldi” opgestart. In dit onderzoek zijn meerdere verdachten naar voren gekomen, waaronder [medeverdachte 9], diens zwager [medeverdachte 10], [verdachte], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12], [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14].
2. [medeverdachte 9] was in 2004, 2005 en 2006 gedetineerd in Spanje wegens een drugsdelict en schreef in die periode brieven naar [verdachte]. Een aantal van deze handgeschreven brieven , zijn aangetroffen bij een huiszoeking in de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats]. In deze brieven staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
Brief woensdag 4 augustus 2004
Ik kreeg vanmorgen je adres van [medeverdachte 10] en nieuw nummer (…) hoorde van je vacantie had al in de krant gelezen dat het vandaar nu heel moeilijk is 100% kontrole daar en thuis. Hebben in Nederland zelf gedreigd alle vluchten te verbieden om nog op schiphol te landen, als ze niets gingen ondernemen daar. Dus ik denk dat die weg van jou is opgedroogd. Is jammer maar waar. We zullen iets anders en nieuws moeten opzetten. En ik weet precies wat dat zou kunnen zijn (…) kunnen dat eventueel samen alleen doen. Heel veilig hebben we ook alle winsten samen. (…)
Brief zondag 26 september 2004
(…) want echt heb iets goed opgezet voor ons tweeën zorg dat je een kontact heb om in dat land van je te kunnen kopen zonder problemen meer zijn we niet nodig. Ik regel dan de rest wel want de sponsor is zeker. (…) kun je mij misschien wat yacht bladen sturen. (…)
Brief donderdag 21 oktober 2004
(…) jammer van de jongens geluk dat ze maar 18 maanden hoeven te doen (…) Wat een ramp joh dat je al zoveel bent verloren wist al dat het daar heel moeilijk gaan is met vliegtuigen tegenwoordig alles vanuit die kant word tiendubbeld nagekeken. Je moet echt via via en daar dan ook nog een hele goed smoes voor hebben. Ja vervoer over water is nog steeds de beste weg helaas. (…) [medeverdachte 10] zei ook al de Bolle is jou nodig om die T-shirts droog over te krijgen. (…) In de caribian zijn plenty goede bootjes te koop niet te duur allemaal ex charterdingen waar nog geen belasting op is betaald vandaar de goede prijs. En we hoeven er eerst niet heen te varen alleen een opblaasbootje met moter daar kopen en eten en klaar is het valt ook niet op. Hier heb je nog winst op z’n boot ook nog zie ik wel in de bladen die je stuurde.(…)
Brief zaterdag 1 januari 2005
(…) Ik sprak met een persoon hier die wat kleine dingen deed naar en van Brasilie. Hij stuurde daar heen hash en ruilde dat voor wit gelijk om. Weet jij iets van zulk een deal wat brengt hash redelijke platen of polum op daar aan de overkant kan je dat kwijt? (…) Is een idee want ik kan spul genoeg krijgen van een redelijk goede kwaliteit voor € 300 - € 400. In niet voor een eerste vaart maar een 2de want dan zijn we toch daar en neem liever wat van hun mee terug dat geld dat hou ik liever in de zak. (…) En ook al hebben we weinig startkapitaal, dan weet ik wel een type boot te kopen voor een rug of € 50 waar we ook een keer mee heen en terug komen leg daar € 15 rug bij voor 50 hasch als dat daar wat waard is en wat reisgeld en eten dus totaal € 75- 80 rug en we zijn in zaken. (…)
Alles komt wel goed heb een goed gevoel hierover en maak het daarom ook mijn enigste doel. (…)
Brief woensdag 29 juni 2005
Wat je schrijft over die sponser klingt goed, dat zou alles een stuk eenvoudiger maken. Ik begrijp dat ik er zelf moet zijn anders werkt het toch niet en alles moet goed verlopen, we kunnen het ons helaas niet meer veroorloven te verliezen. Ons plan is heel goed hoor en veilig. (…) Dus wat zijn we nodig. Boot zeg € 70.000 inclusief eten/drink/etc reiskosten
Marokko € 2.000 Dat is het wel z’n
Jouw land € 2.000 beetje telf hebben we
St Maartin € 1.000 alleen 5 goedkope G.P.S
Onverwachte kosten € 5.000 € 600 totaal
Zakgeld € 5.000 En bel tegoed
€ 85.000
(…)
Als jij daar maar kan aanslepen zonder zelf in de problemen te komen want dat moet ook veilig zijn.
Brief vrijdag 9 september 2005
(…) want ben echt een snelle vacantie nodig naar jou land natuurlijk. En voor een tweede vakantie heb ik ook een nieuw idee om het thuis te krijgen naar zeeland of zo.
Brief van woensdag 3 maart
Ik was heel blij je vandaag te horen maakte me al zorgen om je daar in de jungle kan alles gebeuren, van daar. Ik vind wel dat ze weinig betalen maar ja we moeten ergens beginnen en zij springen een boot voor. Ik begrijp dat ze het vanaf een schip moeten overnemen in de buurt van de Azoren dat zal niet te veel problemen geven den ik, zorg dat je een telefoon hebt die daar goed werkt. En een V.H.F. radio spreek daar vooraf met schip een kanaal af wat je afluisterd (…) Neem [medeverdachte 10] mee om een boot te bezien, heb een goed uitziend bootje te koop adres aan [medeverdachte 10] gegeven. (…) Ik heb een chauffeur met een hulp erbij, laat hem naar [medeverdachte 10] komen in een paar week tijd. Is een goede en ervaren zeeman. Hoop wel dat er wat voor ons overblijft. Hoeveel willen die anderen hebben van die 20%? Zorg dat je daar minimaal 2/3 van hebt anders heeft het helemaal geen zin. Neem max 600 mee B want dat kun je nog aardig wegleggen onder zeil rubberboot, heb dit aan [medeverdachte 10] uitgelegt. We zouden daar wat kunnen besparen als jij het er met [medeverdachte] af kan halen. [medeverdachte 10] kan je wel leren hoe, doe het op de dag. Vraag [medeverdachte 10] maar. (…) Geef die mensen één jongen van jou mee om zaken in ons belangen te zien. (…)
3. Bij de brieven zijn ook handgeschreven instructies aangetroffen. Op die handgeschreven instructies staat vermeld:
“Belangrijk alles wat ik heb opgeschreven laat [medeverdachte 10] dit over typen en uit printen wil niet dat mijn handschrift gevonden kan worden”.
In deze instructies komen de volgende teksten voor:
(…) Voor we ook maar iets uitleggen hoe we het gaan doen moeten zei accoord gaan met € 200 rug vooruit kontant. En minimaal voor over brengen 25%-30% is beter maar 25% niet minder. We kunnen het snelste halen vanuit jouw land Bolle ze moeten het dan wel brengen 100 mijl uit de kust. (…) Er moet mee 1 van jou jongens.
Het eraf halen doen we met een rubberboot. (…) geen duizend telefoongesprekken heen en weer. En helemaal geen gesprekken met de boot zolang deze onderweg is. (…)
Boot op naam laten zetten van jou man denk ik Dit doe je als volgt (…) vraag wel of ze geen probleem hebben tegen kontante betaling. Laat jou stroman dan tekenen en kopie geven van zijn paspoort. (…) eerste keer nemen we dus maar 500 mee om hem ook uit te proberen. Daarna halen we 2000 op met een grotere boot (…)
zeg dat het in jerry kannen komt die hij gewoon aan de reling aan dek zet zo dat bij echt gevaar ze die snel over boord kunnen zetten dit is zijn veiligheid. (…) ze mogen de boot geen seconde alleen laten zorg dat er altijd iemand aan boord is. ([medeverdachte 10] weet waarom en wat er kan gebeuren als je hem alleen laat liggen Bug). (…) geen van de mensen mag meenemen een eigen G.M.S. vanuit Nederland. Alleen jou man heeft die sat telefoon een schone nieuwe ongebruikte G.S.M.
4. Uit afgeluisterde telefoongesprekken komt naar voren dat [medeverdachte 9], [verdachte] en [medeverdachte 11] in juli 2006 betrokken zijn geweest bij de aankoop van een zeilboot van het merk Beneteau, type Oceanis 500 van de Franse eigenaren van charterbedrijf/zeilschool […] te Rio de Janeiro, Brazilië. Deze boot genaamd “Saga Loca” is in juli 2006 op naam gesteld van [medeverdachte 8]. [medeverdachte 10] heeft dienaangaande verklaard dat [medeverdachte 9], toen hij uit de gevangenis kwam, het plan had om een boot te kopen om daarmee spul te gaan smokkelen vanuit Trinidad of Brazilië. Ook [verdachte] was hier volgens [medeverdachte 10] bij betrokken. [medeverdachte 10] heeft verklaard dat hij dacht dat [verdachte] het meeste heeft gefinancierd Verder heeft [medeverdachte 10] verklaard [medeverdachte 8] van een foto te herkennen als degene wiens paspoort werd gebruikt voor de tenaamstelling van de Saga Loca in de koopovereenkomst die hij op verzoek van [medeverdachte 9] heeft uitgewerkt. De boot moest volgens [medeverdachte 10] op naam van [medeverdachte 8] komen omdat [medeverdachte 9] niets op eigen naam wilde hebben.
5. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat het geld voor de boot niet rechtstreeks via een Nederlandse bank is overgemaakt, maar via één of meerdere buitenlandse banken .
6. [medeverdachte 11] bevond zich ten tijde van de aankoop van de boot in Rio de Janeiro. Hij heeft daar contact gehad met de eigenaars van de Saga Loca. Hij ving daar ook de bemanning op voor de Saga Loca die [medeverdachte 9] had geregeld via [medeverdachte 12] en [medeverdachte 6]: [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] . In een telefoongesprek van 7 juli 2006 laat [medeverdachte 12] [medeverdachte 9] weten dat hij een kerel heeft met heel veel ervaring en dat hij liever heeft dat deze kerel niemand van zijn eigen mensen meeneemt. [medeverdachte 12] zegt ook: “ik vind hem goed, maar ik wil niet dat hij daar te veel controle heeft.” In datzelfde gesprek geeft [medeverdachte 9] aan dat ze moeten kijken hoe ze zondag via een veilig telefoonnummer kunnen praten.
Op 19 juli 2006 opperde [medeverdachte 11] in sms-jes het idee een vrouw mee te sturen, een van hem die weet wat ze te doen staat. Dat staat volgens hem goed. [medeverdachte 9] drukte hem op het hart niet te veel te vertellen en voorzichtig te zijn.
7. [medeverdachte 8] bleek niet te functioneren. [medeverdachte 11] is op 31 juli 2006 in opdracht van [medeverdachte 9] teruggekeerd met [medeverdachte 8] en een kopie van alle papieren van de boot teneinde de boot over te kunnen schrijven. [medeverdachte 9] heeft [medeverdachte 13] verzocht de plaats van [medeverdachte 8] als bemanningslid in te nemen. [medeverdachte 10] heeft [medeverdachte 13] naar Parijs gebracht, vanwaar [medeverdachte 13] via Belem naar Rio de Janeiro zou vliegen. [medeverdachte 13] strandde echter in Frans Guyana, waardoor [medeverdachte 7] alvast samen met de door [medeverdachte 11] genoemde vrouw is gaan varen. [medeverdachte 13] is op 10 augustus 2006 in Porto Seguro aan boord gegaan van de Saga Loca en heeft de vrouw van boord gestuurd.
8. In de afgeluisterde telefoongesprekken is een gesprek opgenomen dat [verdachte] voert als hij in Suriname zit op 7 oktober 2006. In dit gesprek wordt gezegd dat die […] (waarmee kennelijk [medeverdachte 11] wordt bedoeld, omdat [medeverdachte 11] op enig moment in Zuid-Amerika als […] wordt geïntroduceerd ) een chicken op de boot heeft gebracht, die hij “alles heeft verteld wat er gaat gebeuren, wat ze gaan doen en hoe of wat”.
9. Uit de hierna weergegeven afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten die zijn gevoerd in de periode juli tot 7 september 2006 komt het beeld naar voren dat [medeverdachte 9], [verdachte], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 5] afspraken maken met een derde (die in het dossier [medeverdachte 15] wordt genoemd) om met de zeilboot op een bepaald tijdstip ergens te zijn. De afspraken lopen echter tot drie keer toe mis omdat de Saga Loca met wisselende mankementen te kampen heeft en havens moet binnenlopen om gerepareerd te worden.
Op 30 juli 2006 rond 15.30 uur belt [medeverdachte 9] met [medeverdachte 11]. [medeverdachte 11] geeft in dit gesprek aan dat het erg slecht weer is. [medeverdachte 9] zegt daarop dat ze dan maar meer buiten op zee moeten gaan en “dat ze wel weg moeten want hij maakt nu die afspraak namelijk”. Dezelfde avond belt [medeverdachte 9] weer met [medeverdachte 11]. [medeverdachte 11] vertelt in dit gesprek dat “die” vanavond weggaan en dat hij hem 15 dagen heeft gegeven. [medeverdachte 9] geeft aan dat het de dertiende is en dat hij dat niet meer kan veranderen. Hij heeft dat die middag vastgesteld en de communicatie daar is heel moeilijk. Op 8 augustus wordt [medeverdachte 9] gebeld door [medeverdachte 12], die informeert of het nog door gaat dit weekend, waarop [medeverdachte 9] zegt dat hij niet weet wat er aan de hand is, want hij is net gebeld door de vriend van [medeverdachte 12] en het gaat helemaal mis. Ze zijn nog maar een klein stukje onderweg en ze hadden er al bijna moeten zijn . Die dag laat [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 5] weten dat ze het afgesproken tijdstip niet halen en moet [medeverdachte 5] dit opnemen met [medeverdachte 15]. Dat doet [medeverdachte 5] in een gesprek van 10 augustus. [medeverdachte 15] geeft in een gesprek van 10 augustus aan dat hij iemand wil spreken om de vertraging uit te leggen. Na wat over en weer gebeld wordt [medeverdachte 11] naar Venezuela gestuurd. [verdachte] voert in dit verband een gesprek op 12 augustus waarin hij zegt: “mannen moeten naar de Colombianen, de Columbianen hebben het vertrouwen in ons verloren”.
Op 23 augustus geeft [medeverdachte 15] aan [medeverdachte 5] door dat ze al sinds drie dagen op weg zijn.
Op 25 augustus geeft [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 11] door dat het zeil gescheurd is en dat ze het niet zullen halen. [medeverdachte 11] geeft aan dat hij dan weer met die man om de tafel moet. [medeverdachte 11] mailt [medeverdachte 15] en die heeft naar aanleiding hiervan op 27 augustus contact met [medeverdachte 5]. Hij vraagt in dit gesprek om nadere informatie, zegt: “ik heb dat dus op de rails (…) kijk of er wat duidelijkheid is want we zijn hier behoorlijk gespannen”. Vervolgens stuurt [medeverdachte 15] op 28 augustus het volgende mailtje naar [medeverdachte 11]: “ik heb problemen omdat ik me al een aantal dagen niet kan verplaatsen en de vis kan gaan rotten”.
Na overleg met [medeverdachte 9] maakt [medeverdachte 11] vervolgens per mail een nieuwe afspraak voor de zesde. In reactie hierop wordt hij per mail gesommeerd door [medeverdachte 15] om het vliegtuig te pakken en te komen: “je moet hier naartoe komen dan kunnen we dat beter bekijken met verantwoordelijkheid (…) jouw aanwezigheid hier is heel dringend om dit op te helderen en te bevestigen, zo kan hier niet mee worden omgegaan (…) kom nu.” Naar aanleiding hiervan heeft [medeverdachte 11] contact met [medeverdachte 9] op 29 augustus en zegt: “maar hij wil dat ik daar heen dat ik kom en dat ik niet eerder vort ga als dat alles klaar is. (…)”. [medeverdachte 9] zegt daarop: “nee, want dan moet je hier wezen”. [medeverdachte 11] zegt dan: “ja dat snap ik, maar tot dat (…) het kistje bier vol is”. Waarop [medeverdachte 9] zegt: “ja, ja nou dat is de vijfde dan weet je dat”. Op 29 augustus laat [verdachte] weten aan [medeverdachte 11] dat de Bolle (waarmee [medeverdachte 15] wordt bedoeld) hem daar morgen wil zien en dat hij heel kwaad is; “hij ontploft als een bom”. Op 29 augustus laat [medeverdachte 15] [medeverdachte 5] het volgende weten: “En ik wil dat jij het hen uitlegt, dat er een gebrek aan coördinatie is en dat we gek zijn…gek…hartstikke gek broer! En we hebben die mensen daar aan het ommetjes maken… gek broer! (…) ik heb hier drie datums! Ik heb hier drie datums! (…) Als jij dat carrito van 3000 kubieke centimeter daar zou zien! Meer kan de motor niet aan! Op 30 augustus wordt gezien dat [medeverdachte 11] aankomt in Venezuela en daar contact maakt met een dikke man die zich in het hotel legitimeert als […] . [medeverdachte 11] laat kort daarop [medeverdachte 9] per sms weten: “dag 5 moet, anders niet goed”.
Op 1 september krijgt [medeverdachte 9] van [medeverdachte 13] te horen dat de giek gebroken is. Hij zegt dan tegen [medeverdachte 13]: “hij moet er de vijfde wezen hoor! Echt hoor! (…) Ik kan het niet meer verkopen hoor, ik kan het echt niet meer verkopen. Er worden mensen, er vallen dooien hoor. In een aansluitend gesprek met [medeverdachte 11] zegt deze: “want ik bedoel ik sta hier garant he ze snijden mijn ballen eraf (…) ja maar het houdt hier ook een keer op he.. want ik bedoel het staat hier nou ook vol.. die man is nou ook bezig om alles voor vijf klaar te krijgen”. Op 3 september heeft [medeverdachte 9] weer contact met [medeverdachte 13], er blijkt nog meer kapot. [medeverdachte 9] zegt in dit gesprek: “nee, maar dat is het allerergste lang niet (…) jongen. Er staat iemand (…) borg voor je man. (…) Ik zeg d’r is iemand naar toe, joh die staat borg voor jullie, dat jullie daar op de vijfde zijn jonge. Ik vrees het ergste daar.”
Op 4 september verlaat [medeverdachte 15] het hotel in Venezuela, zonder kennelijk van de nieuwe pech met de boot op de hoogte te zijn . [medeverdachte 11] laat immers aan [medeverdachte 9] weten: “hij is zaterdag veurt gegaan (…) maar hij moet weten wat er aan de hand is (…) want hij zit te wachten voor morgen.” [medeverdachte 11] stuurt een mail naar [medeverdachte 15]. Op 6 september volgt een reactie van [medeverdachte 15]: “ik probeer mijn product veilig te stellen. Ik heb veel problemen. Ik heb heel veel geld geïnvesteerd voor niks wat voor voertuig is dit?? Het is niet goed. werkt niet. We begrijpen het niet. Wat is het ware verhaal?” [medeverdachte 11] reageert als volgt: ”de ambro is deze week klaar, om maandag te laden, het is heel belangrijk dat je contact met mij opneemt.” Dat doet [medeverdachte 15] echter niet. [medeverdachte 9] stuurt op 7 september de volgende sms naar [medeverdachte 11]: “heb jij persoonlijk echt daar vorige keer die tassen gezien want begin te denken dat bolle zaken niet klaar heeft bovendien antwoord hij niemand.” [medeverdachte 11] antwoordt: “Bolle heeft dingen voor elkaar denk dat hij terug trekt (…)”. Kort daarna belt [medeverdachte 15] met [medeverdachte 5] en zegt het volgende: “nee. Ik heb niets gecancelled. Nu kwamen die lui ermee aanzetten dat alles kapot was gegaan, de hele installatie. (…) Nou die situatie is moeilijk voor mij, ja? Al dat vee dat ik daar los heb lopen. Dat kan toch niet! (…) Ik heb al dat vee opgehaald. (…) ongeveer tien uur geleden waren we klaar. Alle cowboys zijn gekomen en we hebben al dat vee dus opgehaald.” Op dezelfde dag om 17.00 uur stuurt [medeverdachte 9] het volgende sms-bericht aan [medeverdachte 11]: “het is afgelast.”
10. Na overleg tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] op 8 september 2006 is [medeverdachte 11] naar Cartagena in Colombia gegaan en heeft daar contact gemaakt met [RS], een Colombiaan. Door [medeverdachte 11], [medeverdachte 9] en [verdachte] zijn vervolgens de volgende sms-berichten uitgewisseld :
5 tot 800 voor 25 a 30 procent lijkt nergens op (…) dat dekt de kosten niet eens zal met bolle hier praten willen of kunnen ze niet meer we rekenden op helft van eerste bolle moet toch haalbaar zijn of echt niet.(…) 1000 voor 30 procent (…) dat deal hadden we al gaat twee af voor hun man hier. Nu de verkoop hun gedeelte van belang dan heb je een goed jaar.
11. Na dit door [medeverdachte 11] gelegde contact vonden gesprekken plaats tussen [medeverdachte 5] en Rodrigo Sanchez en werd in overleg op 19 september 2006 besloten dat de Saga Loca vast naar Suriname zou gaan varen . Op 21 september 2006 heeft [medeverdachte 5] aan een onbekende man genaamd [A] het volgende laten weten :
Dat van de Sombrilla, de vriend gaat hem 1000 pesos lenen, 1000 euro, die gaat hij hem volgende week lenen.(…) weet je wat er aan de hand is broer? Die carro van hen is kapot gegaan. Tot 4 keer aan toe!(…) de derde keer was ik het helemaal beu (…)maar nu is hij in orde en zo, dus ik heb tegen de vent gezegd “stuur iemand om die carro te bekijken en als hij je bevalt dan hup”en hij zei “maar stuur dan een van hen naar me toe”en toen heb ik dat tegen een van hen gezegd en ze zijn die kant opgegaan. Want ze willen niet leeg/werkloos terugkomen, begrijp je? (…) dus ze gaan die carro bekijken en dan … De carro staat geparkeerd daar bij Suri en als ze hem gaan bekijken geven ze opdracht om wat dicherbij te komen bij waar jij woont (…) daar lenen ze hen de 1000 pesos.
12. Uit afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten in de periode van 21 september 2006 tot en met 26 september 2006 komt het beeld naar voren dat het niet lukt om nieuwe lading te regelen .
[medeverdachte 11] belt op 26 september 2006 met [medeverdachte 9] en zegt dat hij helemaal niets meer heeft gehoord. Hij heeft die vent al gebeld, die neemt niet op. Hij heeft hem 3 sms-jes gestuurd dat hij hem terug moet bellen. Ze laten nu allemaal ineens niets meer weten. [medeverdachte 9] zegt dat ze een alternatief gaan zoeken, op de een of andere manier, desnoods gaan ze met een klein beetje. [medeverdachte 11] vraagt of ze dan met z’n tweeën gaan. [medeverdachte 9] zegt dat hij dat ook bedoelt. Dat ze met z’n tweeën gaan voor een heel klein beetje desnoods.
13. Gedurende de periode dat de Saga Loca onderweg was heeft [medeverdachte 12] regelmatig geïnformeerd bij [medeverdachte 9] naar de voortgang op 8 en 27 augustus 2006, 5, 10 en 12 september 2006 en 4 oktober 2006.
14. Op 19 september 2006 heeft [medeverdachte 13] van [medeverdachte 9] opdracht gekregen om naar Paramaribo te varen omdat ze met iets bezig waren daar vlak in de buurt en [verdachte] daar ook naar toe ging. Op 30 september 2006 is de Saga Loca aangekomen in Suriname . Op 16 oktober 2006 heeft [medeverdachte 13] zijn vrouw telefonisch laten weten dat ze de volgende dat zouden vertrekken naar Trinadad en Tobaga, dat ze er een dag of vijf over zouden doen en de week erop naar huis zouden vliegen .
15. [verdachte] heeft samen met [medeverdachte 9] op 11 juli 2006 een motorboot naar Brouwershaven in Zeeland gebracht . [verdachte] heeft op 20 juli 2006 gebeld met ene [HA] en hem gevraagd extra ballastvering in de bus te lassen omdat ze meer gewicht wilden kunnen sjouwen, in plaats van 1000 moest hij 2000 pakken. De bus staat sinds 4 juli 2006 op naam van [verdachte] en de trailer sinds 6 juli 2006 . Op 20 juli 2006 is de telefoon van [verdachte] open blijven staan, terwijl hij zich nabij Port Zeelande (gelegen midden op de Brouwersdam) bevond. Een gesprek was toen hoorbaar dat gevoerd werd tussen hem (S) en [medeverdachte 9] (J). In dit gesprek is het volgende te horen:
J: je moet zo hoog staan dat je alle twee kant kunt (…) Dit werkte perfect. Dit was heel duidelijk. (…) S: belt ie vier tegelijk? (…) J: dus dan gaan we even kijken, hoever dat ding echt reikt. Dan gooi ik jou af bij de plaats waar we gaan lossen. (…) maar blijf wel op de boot staan ja? Dus dat je niet te ver naar achteren duikt, want dan doet hij het misschien niet. (…)
16. Op 13 en 14 november 2007 is [medeverdachte 5] door de politie gehoord als verdachte in de zaak Vivaldi. Over de hiervoor weergegeven onder 9 afgeluisterde telefoongesprekken heeft [medeverdachte 5] het volgende verklaard:
Ik word [P] genoemd. Ik heb [verdachte] ontmoet. Hij is een vriend van [medeverdachte 9].
We hadden het over een project dat wij hadden. We wilden cocaïne deze kant op sturen met een boot. Samen met die Ouwe, [medeverdachte 9], en [verdachte] zouden we de boot inzetten en [C] was de leverancier van de cocaïne. We zouden beginnen met 1000 kilo. In eerste instantie heb ik met [verdachte] gepraat en later kwam [medeverdachte 9] daarbij. [C] zou voor de kosten opdraaien (voor zijn boot). Met ‘carro’ bedoel ik de boot van [medeverdachte 9] die stuk was. De boot van [medeverdachte 9] zou de boot van [C] treffen en dan zou vervolgens de cocaine overgaan van de boot van [C] naar de boot van [medeverdachte 9]. De boot van [medeverdachte 9] zou dan naar Europa varen. Er zou pas betaald worden als de cocaine in Nederland zou zijn. We hebben hier nooit echte afspraken over gemaakt. Ik zou een half miljoen euro ontvangen. Het is niet doorgegaan omdat de boot van [medeverdachte 9] steeds kapot ging. [C] zag dat als een slecht voorteken en trok zich terug. Hij had er geen vertrouwen meer in.
U houdt mij de tap voor op pg. G1, 76 en 77. Carro is de boot en de 23e is de datum van de ontmoeting van de boten, met Sombrilla bedoel ik [verdachte]. Met mijn vriend bedoel ik [C], die ook De Bolle/De Dikke wordt genoemd.
[C] is 2 a 3 keer in Nederland geweest en heeft toen ook met [medeverdachte 9] en [verdachte] gesproken. Er werd toen gesproken over het project, dat wil zeggen de cocaïne die naar Europa zou komen vanuit Zuid Amerika, met de boot van [medeverdachte 9]. Ik was aanwezig bij deze ontmoetingen. Namens de leveranciers was [C] de leider en namens de ontvangers [verdachte] en [medeverdachte 9].
Met de opmerking van [C] (gesprek op 7 sept 06, te 16.31 uur) dat “alle cowboys zijn gekomen en we hebben al dat vee dus opgehaald”, bedoelt [C] te zeggen dat hij opdracht heeft gegeven om met de cocaïne van die plek weg te gaan.
17. [medeverdachte 13] heeft bij de politie verklaard dat hij door [medeverdachte 9] is benaderd om een zeilboot naar een ontmoetingsplek te varen in de buurt van Brazilië, waar dope op de zeilboot zou worden geladen. Het zou gaan om 3000 kilo met een waarde van 90 miljoen. [medeverdachte 13] heeft als verdachte in zijn eigen strafzaak en als getuige in de zaken van [medeverdachte 9], [verdachte], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] bij de rechter-commissaris nader verklaard dat de vrouw die hij had weggestuurd tegen [medeverdachte 7] had gezegd (die het weer tegen [medeverdachte 13] had gezegd) dat er 200 of 300 of 2000 of 3000 kilo op de boot zou worden geladen, maar niet specifiek wat dan precies. [medeverdachte 13] zou niets hebben geweten van een afspraak om iets aan boord te brengen. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 13] zouden bang zijn geweest voor cocaïne. [medeverdachte 13] heeft toen zelf de conclusie getrokken dat het om een waarde van 90 miljoen zou gaan.
Bewijs voor de ten laste gelegde poging invoer van cocaïne
18. [verdachte] (S) heeft op 13 oktober 2006 in Suriname onder andere het volgende sms contact met [medeverdachte 9] (J) gehad :
J: het weer is best in januari dan komen meerdere terug anders bel [h] nu en leg het voor ik kon hem niet eerder bereiken (…) niet te veel doen hoor niet meer dan we over spraken ok. S: oke zal ik zeggen want ik geloof dat hij nu de bon vis zoekt om te gaan.(..) hij wil nu wat doen naar ita. J: ik ga bellen maar denk het niet. We moeten niet dezelfde fout weer maken met druk en nu gelijk. S: oke doe je best want hij wil graag en snel ook ik had al eerder moeten komen (…) Bolli wil gelijk als de vis ja zegt 15 of meer. J: zoon wat ook wil moet niet eerder dan januari dat ding gaat niet van zichzelf. Of jij moet Harry en maat de bittere noodzaak hiervan en dat jij persoonlijk gelijk maar hun toekomt dat zou werken.(…) 15 is max hoor laat mensen niet weer schrikken 10 is beter. S: oke als nog veder wil 5 kunnen blij zijn. J: snap niet maar vijf is beter dan niets is goed. S: ga jij zelf nu dan met 5. J: nee.(…) Als nodig is en geen ander hebben dan januari ja dan ga ik. S: ok ik weet genoeg.
Op 30 december 2006 heeft [medeverdachte 9] om 16.08 uur een telefoongesprek gevoerd met zijn neef over een Audi 100 . Later die dag heeft [verdachte] (S) gebeld met [medeverdachte 9] (J) en is het volgende gezegd.
J: ik had ook iemand want mijn neefje die belde en zegt die had waarschijnlijk ook iemand met een Audi 100. S: oh ok ok ok ja dit was gewoon een Audi 200 of 300.J: zwaardere motor, ja ja. Maar goed een Audi 100 zou ook wel leuk wezen.
Naar aanleiding hiervan heeft de verbalisant geannoteerd dat de Audi 100 geproduceerd is van 1968 tot 1997, de Audi 200 (niet bekend bij het grote publiek) van 1980 tot en met 1991 en dat de Audi 300 nooit heeft bestaan.
Het neefje waarover in dit telefoongesprek wordt gesproken is [JRB].
19. Op 3 januari 2007 heeft [verdachte] de volgende sms naar [medeverdachte 9] gestuurd:
Ik heb kut nieuws ons man heeft maar 75 niet meer ik word gek
In een daarop volgend telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 9] is het volgende gezegd:
J: dus hij heeft maar de helft (…) we hadden het gisteren toch over vijftien. S: ja ging over vijftien dan praat je over zeven en half maar dit is vijfenzeventig (…) en dan nog die komma en dan nog die komma en d’r achter. (…)J: nou we moeten het daar gewoon mee doen klaar uit.
20. Uit afgeluisterde telefoongesprekken op 11 en 12 januari 2007 blijkt dat [medeverdachte 9] [medeverdachte 14] behulpzaam is geweest bij het regelen van een paspoort .
21. Kort hierna, op vrijdag 19 januari 2007, zijn [verdachte], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 14] samen naar Suriname vertrokken .
22. In een telefoongesprek van 21 januari 2007 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 9] dat hij van het ergste uitgaat, dat ze er gewoon 30 in hun zak hebben, meer niet. [medeverdachte 9] zegt daarop dat [verdachte] het dan beter kan afblazen. En vervolgens: “maar in ieder geval die jongen, dat hoor ik vanavond weer. En die wil er ook 25 bij doen.” Vervolgens komt [medeverdachte 11] aan de lijn. [medeverdachte 11] vraagt wanneer [medeverdachte 9] komt. [medeverdachte 9] zegt te komen, als het goed zit, ergens volgende week.
23. Op 22 januari 2007 10. 35 uur heeft [medeverdachte 9] het volgende sms bericht gestuurd naar de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 14]:
Goeden dag heb een email gestuurd aan lange van de vette. Die wil auto zien of die goed rijd. Heb hem geantwoord dat hij dan maar moed komen en snel moe zijn. Komt hij, het is altijd beter dan het nu is dat op. Laat jij je telefoon open staan als bij auto ben dan lijd ik hem dan naar jullie toe. Laat de lange dit goed lezen en die vette ook even bellen nu bellen die zit er op te wachten.
Op 22 januari 2007 om 13.50 uur heeft [medeverdachte 9] het volgende sms bericht ontvangen van de telefoon in gebruik bij [medeverdachte 14]:
Ga zo vette bellen maar wie gaat de auto rijden dat moet eerst geregeld zijn voor dat ik een beslissing neem anders ben ik de lul.
Op diezelfde avond is vanaf de mobiele telefoon van [medeverdachte 14] een bericht gestuurd aan [medeverdachte 9] met de volgende inhoud:
Hebben jullie de vette nog gesproken?
Op videobeelden van dezelfde datum zijn [medeverdachte 11], [verdachte] en [medeverdachte 14] samen te zien in een auto om 10.42 uur. Er wordt een gesprek gevoerd over [medeverdachte 9] dat als volgt is weergegeven:
[medeverdachte 11]: je bent nu de lul, of je ziet het later..
[medeverdachte 14]: je bent dronken zeker, je bent dronken zeker..
[verdachte]: En dan zegt ie nog: Zijn dat die jongens die voor mij aan de bak moeten
[medeverdachte 11]: Ja, dat zijn de jongens die voor jou geld moeten verdienen, nou eh, andersom maar ff dan
24. Op 23 januari 2007 heeft [verdachte] om 14.16 uur [medeverdachte 9] laten weten dat de jongens 's ochtends om 6:00 zijn vertrokken. [medeverdachte 9] heeft in dit gesprek aangegeven dat hij [verdachte] donderdag of vrijdag zal zien en dat hij zijn telefoon achter moet laten, omdat hij daar een reden voor heeft. Tien minuten later is [medeverdachte 9] gebeld door [medeverdachte 11] die zich in Trinidad en Tobago bevond. [medeverdachte 11] belde met een mobiele telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 14] en heeft tegen [medeverdachte 9] gezegd op zoek te zijn naar [medeverdachte 8]. [medeverdachte 9] heeft zich vervolgens uitgegeven als [medeverdachte 8] en in die hoedanigheid gesproken met een medewerkster van de werf, IMS, in Trinidad. IMS had een Letter of Authorisation nodig voordat zij de boot aan [medeverdachte 11] konden meegeven . [medeverdachte 9] heeft aangegeven, dat hij het na vijven zou regelen. Hierop heeft [medeverdachte 9] contact opgenomen met [medeverdachte 10] tegen wie hij heeft gezegd dat hij een papiertje nodig had. Om 17.15 uur diezelfde dag is [medeverdachte 9] gebeld door [medeverdachte 14]. [medeverdachte 9] is gevraagd of hij het gekregen heeft. [medeverdachte 9] heeft gezegd niets gekregen te hebben, net de vrouw gesproken te hebben en ze op de hoogte te houden. Om 17:49 uur diezelfde dag heeft [medeverdachte 9] een sms bericht gestuurd naar de telefoon in gebruik bij [medeverdachte 14] waarin hij heeft aangegeven, dat de fax is verstuurd en hem verzocht te laten weten of alles nu goed was . Om 18.30 uur heeft [medeverdachte 14] gebeld met [medeverdachte 9] en aangegeven dat alles voor mekaar was. [medeverdachte 9] heeft tegen [medeverdachte 14] gezegd dat hij vrijdag weg zou gaan en dat ze hem alleen op zijn nieuwe nummer mogen bellen dat achterop die hele dikke telefoon stond . Op 25 januari 2007 om 12.05 uur heeft [medeverdachte 9] wederom een sms bericht gestuurd naar de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 14] met de volgende inhoud:
Wanneer schatten jullie klaar te zijn. Bel een dag van te voren even naar andere nummer dan belt die naar mij. Dan bel eerst terug zodat ik door kan geven dat wij ook klaar zijn. Snap je dus alleen bellen naar ander nummer.
25. Op 10, 11 en 13 februari 2007 zijn (telefoon)gesprekken gevoerd tussen [verdachte] en [medeverdachte 10] en [XP] en [IP] . Deze gesprekken gaan over het feit dat [medeverdachte 9] op de Saga Loca is gebleven.
26. In een telefoongesprek van 24 februari 2007 heeft [verdachte] tegen een onbekende man in Suriname gezegd dat alles tot dan toe goed ging, ze hebben hem niet rechtstreeks gebeld maar de zwager . Na een telefoongesprek van 26 februari 2007 is gezien dat de [verdachte] een ontmoeting heeft met [medeverdachte 10]. De dag na deze ontmoeting heeft [verdachte] weer met een onbekende man in Suriname gebeld en gezegd dat ze al halverwege zijn en “hij heeft mij gebeld, 100%, 100%, het is nog steeds 100%.
27. Op 28 februari 2007 heeft [medeverdachte 10] met [verdachte] gebeld om 19.25 uur. De telefoon die door [medeverdachte 10] werd gebruikt, heeft een zendmast aangestraald gelegen halverwege de Brouwersdam te Zeeland . [verdachte] heeft die dag in een telefoongesprek met een onbekende man in Suriname gezegd dat hij de plek is gaan bekijken waar “wij het zullen binnenhalen”. In verdere gesprekken die dag spreekt de onbekende man in Suriname zijn zorg uit over het feit dat ze wat gevonden hebben aan de kant van Amerika. [verdachte] legt uit dat ze daar niet zijn . Op 1 maart 2007 heeft de onbekende man telefonisch laten weten dat zijn informatie niet goed was en dat hij in de krant had gezien dat het veel meer was . In een krantenbericht van 27 februari 2007 heeft vermeld gestaan dat ten noorden van de Antilliaanse eilanden Aruba, Curacao en Bonaire een speedboot met 6 opvarenden is aangehouden met 530 kilogram cocaïne aan boord.
28. Op 8 maart 2007 is de Saga Loca geënterd door de Portugese marine. Uit een rapport van [verbalisant 1], werkzaam bij de Portugese gerechtelijke politie, zijn bij de entering verdachte bewegingen van de bemanningsleden waargenomen op het dek, welke bewegingen mogelijk aanwijzingen waren voor het overboord zetten van de lading. Naar aanleiding hiervan heeft [verbalisant 1] de commandant van het Portugese Marineschip van waaruit de entering werd gecoördineerd verzocht om een oppervlakteonderzoek te realiseren langs en om de route heen die de zeilboot heeft genomen vanaf het moment van entering. Daarbij zijn geen sporen van verdovende middelen aangetroffen. Na de entering heeft [medeverdachte 10] met [verdachte] gebeld en afgesproken elkaar te ontmoeten . Na de ontmoeting met [medeverdachte 10] heeft [verdachte] op 9 maart 2007 weer een telefoongesprek met dezelfde onbekende Surinaamse man waarmee hij eerder contact had over de tocht van de Saga Loca. In dit gesprek zegt hij dat “hij de dag ervoor zelf met de man heeft gesproken, dat ze hen negen uur lang hebben gestayed en de hele pinda in tweeën hebben gesneden.” De onbekende man vraagt dan of ze het ding in beslag hebben genomen, waarop [verdachte] antwoordt dat ze het hebben gedumpt gevolgd door de mededeling: “dus de mannen, de mannen zagen de kippen. Toen hebben ze de zakken weggegooid”. [verdachte] geeft verder in dit gesprek aan dat dit hem een heel groot probleem bezorgt en dat hij nu geen uitweg meer heeft . In een gesprek van 10 maart 2007 met een onbekende Surinaamse vrouw heeft [verdachte] aangegeven veel stress te hebben en een optie te zoeken omdat hij zoveel watermeloenen is kwijtgeraakt . In een gesprek met medeverdachte [medeverdachte 16] van 12 maart 2007 heeft [verdachte] gezegd dat hij woensdag “dat andere probleem weer op moet halen, dat [medeverdachte 16] moet bedenken dat de pinda van hem is en dat hij de pinda inwisselt en de jongens aflost.”
29. [verdachte], [medeverdachte 10], [medeverdachte 9], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 14] zijn aangehouden op 14 maart 2007 toen de Saga Loca, op dat moment genaamd Yasmine, de Nederlandse wateren binnen is gevaren.
De rechtbank acht voorts de volgende (getuigen)verklaringen van belang.
30. [XP], de vriendin van [medeverdachte 9], heeft verklaard dat [medeverdachte 9] haar
heeft verteld dat hij naar Suriname zou gaan om een pakketje drugs op de Saga Loca
te plaatsen en dat hij dan naar Nederland terug zou vliegen. [verdachte] moest haar
uitleggen waarom [medeverdachte 9] ondanks zijn belofte zelf niet aan boord te zullen gaan,
toch was gaan varen. Haar is toen door [verdachte] verteld dat [medeverdachte 9] met het
pakketje drugs op een bootje was gegaan om het vervolgens naar een boot te varen
die ergens op het water lag. Daar zou hij het pakketje overdragen aan de bemanning
van de boot. Omdat [medeverdachte 9] pech had gekregen op dat kleine bootje moest hij
uiteindelijk met het pakketje drugs mee aan boord van de grote boot. [medeverdachte 10]
heeft bij de politie verklaard dat het verhaal dat [XP] werd verteld vooraf
besproken was.
31. [JRB] heeft op 21 juni 2007 bij de politie de volgende verklaringen afgelegd. Vorig jaar vertelde [medeverdachte 9] me dat ze een boot hadden liggen in de buurt van Brazilië waarvoor ze een lading cocaïne wilden regelen. Ze hebben na pech de boot naar Trinidad gevaren. Volgens mij hadden [medeverdachte 9] en die bolle ([verdachte]) een partij van ongeveer 50 kilo geregeld en wilden ze daar nog meer bij hebben. Ik heb [medeverdachte 9] verteld dat ik ook wel iemand met contacten in Suriname kende die misschien voor een partij cocaïne kon zorgen. Ik ben toen langs geweest bij [W]. Met het gesprek over de Audi 100 informeer ik [medeverdachte 9] dat [W] me had laten weten aan een partij cocaïne te kunnen komen. Omdat [medeverdachte 9] niet zeker wist hoe groot de lading zou zijn en omdat er opnieuw een schipper geregeld moest worden met bijbehorende kosten is [medeverdachte 9] zelf naar Suriname gegaan.
32. [JW] heeft op 20 juni 2007 bij de politie de volgende verklaringen afgelegd. Begin december 2007 kwam [J] ([B]) naar me toe. [J] vertelde me dat hij een oom had met een boot in Suriname die daarmee cocaïne wilde vervoeren naar Nederland. Ze waren nog op zoek naar een partij cocaïne en zochten nog iemand die dat in Suriname kon regelen. Ik heb die oom verteld dat ik een partij van over de 100 kilo kon regelen. Ik blufte door te zeggen dat er zeker cocaïne was, maar dat het nog de vraag was hoeveel. In Suriname heb ik [verdachte] in contact gebracht met mijn contact.
De bruikbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte 5], [JB] en [JW]
De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 5] afgelegd bij de politie, waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen ter zake van cocaïne kan volgen, niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte 5] in zijn verklaring als getuige bij de rechter-commissaris van 19 maart 2008 op een essentieel punt een ontlastende verklaring heeft afgelegd, namelijk dat marihuana in plaats van cocaïne vervoerd zou worden. Om die reden had de rechtbank [medeverdachte 5] ter zitting moeten horen teneinde de betrouwbaarheid van deze getuige zelf te kunnen toetsen. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 23 oktober 2006 (NS 2007, 416).
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
[medeverdachte 5] heeft op 13 en 14 november 2007 bij de politie een voor verdachte en zijn medeverdachten belastende verklaring afgelegd. De getuige is daarna onder leiding van de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman van verdachte gehoord op 21 november 2007. [medeverdachte 5] heeft bij dat verhoor geweigerd een verklaring af te leggen, omdat hij eerst zijn eigen raadsman wilde raadplegen. De rechter-commissaris heeft vervolgens het horen van de getuige verdaagd tot 30 november 2007.
Op 30 november 2007 heeft [medeverdachte 5] verklaard dat hij blijft bij zijn politieverklaringen en dat hij op 13 en 14 november 2007 de waarheid heeft verklaard. Voor het overige heeft de getuige geweigerd vragen te beantwoorden.
Op de pro-forma zitting van 7 december 2007 heeft de rechtbank bevolen dat [medeverdachte 5] opnieuw moest worden gehoord bij de rechter-commissaris, teneinde de verdediging in staat te stellen deze getuige te bevragen ten aanzien van de voor verdachte belastende verklaring. Dit verhoor heeft plaatsgevonden op 19 maart 2008. [medeverdachte 5] is toen uiteindelijk bereid gebleken de vragen van de verdediging te beantwoorden. [medeverdachte 5] heeft toen verklaard dat hij met [C], [verdachte] en [medeverdachte 9] alleen over marihuana heeft gesproken.
De rechtbank stelt voorop dat uit de gang van zaken met betrekking tot het verhoor van [medeverdachte 5] volgt dat de rechten van de verdediging in deze genoegzaam zijn nageleefd. Ter discussie staat dan ook slechts of het de rechtbank vrij staat de verklaringen van [medeverdachte 5] afgelegd bij de politie voor het bewijs te gebruiken, zonder zelf [medeverdachte 5] op zitting te hebben gehoord.
Anders dan in het door de raadsman aangehaalde arrest is in dit geval sprake van meerdere bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kan worden afgeleid, te weten de hiervoor genoemde en hierna te bespreken brieven die medeverdachte [medeverdachte 9] aan verdachte heeft verzonden en de hiervoor weergegeven afgeluisterde telefoongesprekken. Dat de lading die met de Saga Loca zou dienen te worden vervoerd zag op cocaïne en niet op marihuana of hasj volgt bovendien niet alleen uit de verklaringen van [medeverdachte 5] afgelegd bij de politie, maar eveneens uit de verklaringen van [JB] en [JW] met betrekking tot de voortzetting van de strafbare handelingen van verdachte en diens medeverdachten eind 2006, begin 2007.
Het gegeven dat alle drie de getuigen bij de rechter-commissaris op het punt van de cocaïne terug zijn gekomen op hun eerdere verklaring heeft de rechtbank bij haar beoordeling betrokken en acht zij niet zodanig essentieel dat zij deze getuigen ook nog ter zitting had behoren te horen. De getuigen zijn immers bij de rechter-commissaris gebleven bij de inhoud van de verklaring die zij bij de politie hebben afgelegd, zodat op zichzelf die verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De verklaringen passen ook naadloos in afgeluisterde telefoongesprekken die door de getuigen zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris zijn toegelicht. In dit licht is het bepaald bijzonder dat de desbetreffende getuigen slechts op het punt van de vraag om wat voor soort lading het zou gaan alle drie bij de rechter-commissaris terugkomen op hun eerdere verklaring. De verklaring die de getuigen hebben gegeven voor het feit dat in de door hen ondertekende politieverklaringen meermalen het woord cocaïne voorkomt, terwijl dit niet zou kloppen acht de rechtbank onaannemelijk. Zo spreekt [medeverdachte 5] over een misverstand waardoor bij de politie ‘cocaïne’ in plaats van ‘marihuana’ in de processen-verbaal van verhoor is terecht gekomen, terwijl zowel in het Spaans als het Nederlands hetzelfde woord voor cocaïne wordt gebruikt en deze verhoren bovendien met behulp van een tolk hebben plaats gevonden.
Daarnaast speelt de cocaïne een belangrijke rol in de politieverklaringen en geeft [medeverdachte 5] in dit verband uitleg aan het versluierd taalgebruik in de sms-berichten en telefonische contacten, zoals dat met “meisjes” cocaïne wordt bedoeld.
[JW] noemt bij de rechter-commissaris als reden voor zijn vergissing dat hij werd overrompeld bij de politie, waarbij hij aangeeft de kiloprijs van cocaïne niet te kennen, terwijl hij bij de politie hieromtrent nog nauwkeurig heeft verklaard. Bovendien verklaart hij bij de rechter-commissaris omtrent het gebruik van de term “audi 100” in de afgeluisterde telefoongesprekken dat het hier om cocaïne gaat. [JB] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij bij de politie weliswaar over cocaïne heeft gesproken, maar dat [medeverdachte 9] hem om lading voor de boot vroeg, waarbij [JB] zelf had ingevuld dat het om cocaïne zou gaan. De rechtbank acht dit evenmin geloofwaardig nu [JB] bij de politie consequent over cocaïne spreekt en zijn verklaring ook past in de verklaring van [JW].
Daar komt bij dat de verdachte belang heeft bij wijziging van de verklaring van de getuigen op het punt van de soort lading, omdat het ten laste gelegde feit 1 niet strafbaar is als het zou gaan om marihuana in plaats van cocaïne. [JB] en [JW] hebben voorafgaande aan hun verklaring bij de rechter-commissaris onderling contact gehad, terwijl [medeverdachte 5] op 19 maart 2008 gelijktijdig met getuige [getuige 3] naar de rechtbank Utrecht is aangevoerd. Deze getuige heeft verklaard dat hij in België gelijktijdig met [medeverdachte 5] in een cel op de rechtbank heeft gezeten.
Dit alles maakt dat de rechtbank voldoende aanknopingspunten heeft om de verklaringen die door de getuigen bij de politie en de rechter-commissaris zijn afgelegd op hun mérites te beoordelen ook al heeft de rechtbank zelf de getuigen niet gehoord. Niets staat dan ook het gebruik van de door de desbetreffende getuigen afgelegde verklaringen bij de politie in de weg.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, het wettig en overtuigend bewijs volgt dat verdachte en [medeverdachte 9] een vooropgezet plan hadden om een grote partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland te vervoeren en dat zij diverse mensen hebben ingeschakeld om dit plan te realiseren. Dit plan werd uitgedacht toen [medeverdachte 9] in de gevangenis in Spanje zat.
[medeverdachte 11] werd ingeschakeld om een geschikte boot aan te kopen in Brazilië. Via [medeverdachte 12] werd de kapitein van de boot ([medeverdachte 7]) geregeld en via [medeverdachte 6] een bemanningslid ([medeverdachte 8]). [medeverdachte 11] moest deze bemanning ter plaatse ontvangen en zorgen dat de boot tijdig op de plaats zou zijn waar de cocaïne aan boord zou worden gebracht. [medeverdachte 13] is door [medeverdachte 9] benaderd toen bleek dat een eerder beoogd bemanningslid, [medeverdachte 8], niet geschikt was. Hij heeft samen met [medeverdachte 7] de boot gevaren in de richting van de beoogde plek waar de cocaïne zou worden geladen. Toen de boot door allerlei pechsituaties niet tijdig ter plaatse kon zijn heeft [medeverdachte 11] garant gestaan voor de oorspronkelijke leverancier van de cocaïne - de man die in de stukken [medeverdachte 15] wordt genoemd - totdat de lading aan boord zou zijn gebracht (“het kistje bier gevuld was”). De rechtbank gaat ervan uit dat deze [medeverdachte 15] geregeld had dat er ongeveer 1000 kg cocaïne aan boord zou worden gebracht, omdat [medeverdachte 5] deze hoeveelheid heeft genoemd. Dit strookt bovendien met de hoeveelheid die genoemd is tijdens de onderhandelingen die [medeverdachte 11] heeft gevoerd met een nieuwe leverancier voor cocaïne in Colombia. Deze leverancier was aangedragen door [medeverdachte 5]. In sms-berichten van 10 september 2006 wordt door [medeverdachte 11] immers op enig moment voorgesteld 1000 voor 30 procent, waarop [medeverdachte 9] antwoordt dat ze die deal al hadden. Dat ook de nieuwe leverancier tot een levering van 1000 kg cocaïne bereid was kan worden afgeleid uit het afgeluisterd telefoongesprek van 21 september 2006 te 22.45 uur dat [medeverdachte 5] voert met een onbekende man genaamd [A] en waarin wordt besproken dat de vriend 1000 pesos gaat lenen aan de Sombrilla. Met Sombrilla wordt verdachte bedoeld zo heeft [medeverdachte 5] verklaard en dat begrijpt de rechtbank ook uit de verwijzing in dit gesprek naar een carro die geparkeerd staat in Suriname en tot 4 keer toe kapot is gegaan.
Dat de beoogde lading cocaïne betrof volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 5], zoals afgelegd bij de politie op 13 en 14 november 2006. Toen het niet lukte om vóór het slechte weer op open zee een lading op de boot te krijgen hebben [medeverdachte 9], verdachte en [medeverdachte 11] besloten de boot te stallen in een werf in Trinidad en Tobago. [medeverdachte 13] en [medeverdachte 7] hebben de boot daarheen gevaren en zijn begin november 2006 per vliegtuig naar Nederland gevlogen.
Dat in Zuid-Amerika voorbereidingen werden getroffen om cocaïne naar Nederland te vervoeren en dat het niet ging om marihuana blijkt ook uit de brieven die [medeverdachte 9] aan verdachte heeft gestuurd. Hierin wordt immers een plan uiteen gezet dat vrijwel volledig navolging heeft gekregen te weten: het kopen van een boot door verdachte en [medeverdachte 9] in Zuid-Amerika die op naam van derden is gezet ([medeverdachte 8] en [P]), het meenemen van satelliet telefoons, de beschikking hebben over een rubberboot en het onderzoeken van een losplaats in Zeeland. Die brieven laten er geen twijfel over bestaan dat verdachte en [medeverdachte 9] van plan waren cocaïne in te voeren in Nederland. Er wordt immers meerdere malen een verband gelegd met transporten van cocaïne via koeriers c.q. bolletjesslikkers vanuit Suriname naar Nederland. Daar werd een alternatief voor gezocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat de verscherpte controles waarover in deze brieven wordt gesproken de invoer van cocaïne betreffen. Verder wordt in de brief van 1 januari 2005 met zoveel woorden gesproken over de invoer van “wit” (een gebruikelijke benaming voor cocaïne) vanuit Brazilië. Voorts acht de rechtbank in dit licht van belang dat de tussenpersoon, [medeverdachte 5], een bemiddelaar in cocaïne was in eerdere zaken, terwijl het in het Tura-onderzoek eveneens om cocaïne ging.
Omdat de eerste actie mislukte is door verdachte, [medeverdachte 9] en [medeverdachte 11] besloten om in januari 2007 een nieuwe poging te wagen om met cocaïne naar Nederland te varen. Voor deze tocht is [medeverdachte 14] benaderd. Het is niet gelukt om voor deze overtocht een grote partij cocaïne te bemachtigen. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 9], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 14] toen zij uit Suriname met de Saga Loca vertrokken een hoeveelheid van 50 kg cocaïne aan boord hadden. De rechtbank baseert zich bij dit oordeel op de verklaringen van [B] en [medeverdachte 10]. [B] heeft verklaard over 50 kg cocaïne en [medeverdachte 10] heeft verklaard over één of twee weekendtassen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat een hoeveelheid van 50 kg cocaïne in twee weekendtassen past. [medeverdachte 10] heeft het weliswaar over cannabis, maar zowel [B] als [JW] heeft bij de politie verklaard dat het om cocaïne ging. De rechtbank hecht hieromtrent aan deze verklaringen meer waarde dan aan de verklaring van [medeverdachte 10]. Immers [JW] en [B] hebben bemiddeld bij het verwerven van de verdovende middelen.
Uit het telefoongesprek dat verdachte voert met een onbekende man in Suriname op 8 maart 2007 (met wie hij al eerder contact had over de tocht van de Saga Loca), waarin hij vertelt over de entering en zegt dat de mannen de kippen zagen en toen de zakken over boord hebben gegooid, stelt de rechtbank vast dat de bemanning de cocaïne over boord heeft gegooid op het moment dat de Portugese Marine hen naderde. Dit wordt eveneens verklaard door de vriendin van [medeverdachte 9], [XP]. Zij verklaart op 15 maart 2007 dat zij een week daarvoor onverwacht bezoek kreeg van [medeverdachte 10] en zijn vrouw (de zus van [XP)), die haar meedeelden dat de Portugese marine op de boot was gekomen, maar dat [medeverdachte 9] ze op tijd had zien aankomen en het pakketje over boord had gegooid. Deze verklaringen vinden ook steun in de op schrift gestelde waarneming van de Portugese Marine.
De rechtbank acht de conclusie van de raadsman dat [medeverdachte 5] slechts met de leveranciers, te weten [C] en [RS], heeft gesproken over cocaïne, terwijl verdachte en [medeverdachte 9] in de veronderstelling waren dat marihuana aan boord van de boord zou worden geladen, onhoudbaar. [medeverdachte 5] heeft immers bij de politie op 13 november 2007 verklaard dat hij samen met verdachte, [medeverdachte 9] en [C] een project had: ze wilden cocaïne naar Nederland sturen. In verklaring de volgende dag herhaalt [medeverdachte 5] dit en vult het aan met de mededeling dat [C] diverse keren in Nederland is geweest en heeft gesproken met verdachte en [medeverdachte 9]. Ook overigens acht de rechtbank het onaannemelijk dat bij een project als het onderhavige tussen twee betrokken partijen over een dergelijk cruciaal onderdeel van het project een misverstand zou hebben bestaan. Op grond hiervan verwerpt de rechtbank voornoemd verweer van de raadsman.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de eerste vijf feitelijke handelingen uit de tenlastelegging, de zgn. gedachtenstreepjes, niet aan een bewezenverklaring kunnen bijdragen, nu het voorhanden hebben van vervoermiddelen niet in de juridische kwalificatie is opgenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat de vervoermiddelen kunnen worden ingelezen in de genoemde middelen en verwerpt derhalve dit verweer.
Ten aanzien van feit 2
In het dossier bevinden zich de volgende bewijsmiddelen.
Een telefoongesprek van verdachte met een onbekende man in Suriname op 30 juli 2006, waarin hij zegt dat hij volgende week Rasta gaat sturen . Een telefoongesprek van verdachte op 31 juli 2006 met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer], die door verdachte Ras wordt genoemd en de verklaring van [P], afgelegd bij de politie, dat hij Ras wordt genoemd en gebruik maakt van het hiervoor genoemde telefoonnummer .
Een telefoongesprek van 22 augustus 2006 tussen verdachte en Ras, die zich op dat moment in Suriname bevindt, waarbij Ras zegt dat hij geld nodig heeft, waarop verdachte vraagt of die mannen hem geen geld hebben gegeven. Ras zegt van niet en vraagt 150, want hij heeft nog twee weken. Verdachte zegt dat hij het zal gaan regelen .
Een telefoongesprek tussen een onbekende man in Suriname en verdachte op 5 september 2006, waarin verdachte tegen die onbekende man zegt dat hij gelijk moet bellen als hij (waarmee een derde persoon bedoeld wordt) weg is. Op de opmerking van verdachte dat die onbekende man het ‘level’ nog niet doorgegeven heeft, zegt die man dat ze nog niet klaar zijn .
De passagiersgegevens van de KLM, waaruit blijkt dat [P] zich op 6 september 2006 bevond in het uit Suriname afkomstige vliegtuig .
Een telefoongesprek tussen verdachte en voornoemde [P] op 6 september 2006 te 09.45 uur, waarin [P] aangeeft dat hij er al door is, zijn bagage moet halen en dan naar buiten komt en de opmerking van verdachte dat [P] gewoon achter hem aan moet lopen . Het telefoontoestel van verdachte straalde tijdens dit gesprek de paallocatie Terminal Building Schiphol Airport aan .
Een drie minuten daarna gevoerd telefoongesprek tussen verdachte en dezelfde onbekende man in Suriname (NN) waarmee verdachte op 30 juli 2006 belde, waarin verdachte (S) vraagt hoeveel het er zijn en de onbekende man zegt: 125 . Een telefoongesprek op diezelfde dag, bijna twee uur later, tussen verdachte en een onbekende man in Suriname, waarbij verdachte zegt :
S: Hé jongen, weet je wat er is gebeurd jongen. Hij heeft mij verteld dat hij zoveel is
kwijtgeraakt. Meer dan 15, 20, 30 heeft hij me gezegd. (…) Hij zei dat jullie, jullie druk
hebben uitgeoefend, druk hebben uitgeoefend.
NN: Broer, hij heeft een fles meegenomen. Hij liegt, ik heb hem goed aangevoeld.
S: ik ga snel naar huis, ik breng medicijnen naar hem toe.
Een telefoongesprek van dezelfde dag tussen verdachte en een onbekende man in Suriname, waarin verdachte zegt dat hij niet elke keer de verliezer zal zijn en zegt: “hij zit nu op 70”. Even later geeft verdachte de telefoon aan Ras, die zegt dat ze er in het vliegtuig uitkwamen . Op de vraag aan Ras tot hoeveel hij is, zegt Ras: 75 . Even later praat verdachte weer met de onbekende man en zegt verdachte dat hij geen verliezer kan zijn. De onbekende man zegt dat hij er ook al 2 ruggen in heeft gestoken. Die man vraagt of verdachte die 2 ruggen alvast kan sturen, waarop verdachte zegt: ”Wanneer hij klaar is” .
Op 13 november 2006 wordt verdachte (S) gebeld door [medeverdachte 9] (J) en wordt onder meer gezegd :
J: D’r was iemand… weet je wat die Rasta toen gebracht had?
S: ja ja
(….)
J: Het is in ieder geval …(…) het is wat Rasta gebracht had. Dat!
S: Oh, dat van beneden uit? Ahh nee dat is veels te duur. Dan praat je over 29.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met anderen, opzettelijk 75 bolletjes cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft binnen gebracht. De rechtbank concludeert uit de telefoongesprekken tussen verdachte, de onbekende man in Suriname en [P], die Rasta genoemd wordt, dat die [P] bolletjes heeft geslikt, waarvan verdachte er in Nederland 75 in ontvangst heeft genomen. Uit de gesprekken over die hoeveelheid en het opdraaien van de kosten stelt de rechtbank vast dat verdachte een groot financieel belang had bij deze invoer van cocaïne.
De raadsman heeft betoogd dat het ten gevolge van de honderd procent controles waarbij een bodyscan wordt ingezet, onmogelijk is om als bolletjesslikker via Schiphol cocaïne te smokkelen. Ten tijde van de pleegdatum van dit feit, september 2006, waren deze maatregelen al van kracht.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat ook de zgn. honderd procent controles niet waterdicht zijn en dit derhalve de bewezenverklaring van het onderhavige feit niet in de weg staat.
Ten aanzien van feit 3
In de onderstaande tapgesprekken wordt verdachte Sjorrie genoemd; medeverdachte [medeverdachte 16] wordt Bigi genoemd.
Zaterdag 03 maart 2007
Te 19.37 uur belt Sjorrie met verdachte en zegt: “7 pakjes”. [verdachte]: “Whow”. Sjorrie: “Ik heb het over Mickey, die gemengde dingen van je”.
Te 19.39 uur belt verdachte met een andere telefoon met Sjorrie en zegt: “Ik denk dat de mannen de telefoon hebben. Oh, 7 moeten er gemaakt worden? Waar zullen wij die teringdingen vinden? We zullen ze moeten maken.” Sjorrie: “Hij heeft er zeven nodig”.
Verdachte wil dat de man eerst betaalt. Dan kan verdachte het kopen. Verdachte: “dan kom ik terug en dan draai ik die klere tjauw min (letterlijke vertaling: een gerecht) gelijk voor hem broepbroepbroepbroep en aan het einde van de rit hebben wij geld verdiend met zijn geld….Ik geef hem twee acht. Dan mickey mousen wij het en aan het einde van de rit hebben wij misschien 8 kop verdiend. De man 8 kop.”.
Te 19.46 uur belt Sjorrie met verdachte en zegt dat verdachte even een foto moet komen brengen. Verdachte: “Maar je weet het toch van dat fotogedoe? Het verschilt, want soms doe ik er rode rotzooi bij. Soms wel, soms niet. Dus ik heb geen exacte.” Sjorrie: “broeder, breng een foto hierheen”.
Te 20.03 uur belt verdachte met een persoon die zich Bigi noemt en zegt: “De mannen willen er zeven”
Te 20.17 uur belt verdachte met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en zegt dat hij denkt het grote ding snel nodig te hebben en dat we morgen om 12 uur klaar moeten zijn .
Te 20.20 uur belt verdachte met een persoon die hij Sjakie noemt. Verdachte zegt dat hij bij Sjorrie is en denkt Sjakie nodig te hebben. Verdachte zegt dat hij het andere ding even moet regelen, hij moet het bijvoegsel hebben. Sjakie zegt dat hij alles heeft, beide. Sjakie: “ik heb topspul en ik heb mickey mouse”. Verdachte: “ik heb zeven nodig”. Sjakie: “Zevenhonderd?” Verdachte: “Nee, zeven ellie, zeven L”. Sjakie: “Mickey mouse?” Verdachte: “Ja”. Sjakie: “Dan regelen we dat toch.” Verdachte zegt dat het niet zijn klant is en dat ze 22 willen betalen.
Te 22.35 uur belt verdachte [medeverdachte 3] en zegt dat het misschien toch een beetje rood zal zijn. [medeverdachte 3] zegt dat dat niet uitmaakt maar het moet heel goed zijn. En het mag niet ruiken naar die rotzooi. Verdachte zegt het in orde te maken.
Zondag 04 maart 2007
Te 10.30 uur belt [medeverdachte 3] met verdachte en vraagt of het al klaar is. verdachte zegt: “Bijna”.
Te 12. 44 uur belt [medeverdachte 1] met verdachte en zegt daarbij dat het bijna klaar is, maar dat het een beetje lelijk bruin is . Even later belt verdachte weer met [medeverdachte 1] en vraagt of hij alles al bij elkaar heeft gedaan. [medeverdachte 1] zegt dat het nog niet klaar is. Verdachte bedoelt dit niet, waarop [medeverdachte 1] zegt dat alles bij elkaar is. Verdachte vraagt of hij dus niets meer aan de kleur kan doen en vraagt weer of het erg lelijk is .
Te 13.23 uur wordt verdachte gebeld door Bigi, die vraagt of de jongens het hem lastig hebben gemaakt. verdachte zegt dat ze dinsdag om 12 uur komen. Vertelt dat ze eerder de afspraken ook wel uitstelden, maar uiteindelijk wel kwamen. [verdachte] zal [medeverdachte 16] op de hoogte houden
Te 19.21 uur wordt verdachte gebeld door een persoon die door verdachte Sjakie wordt genoemd maar zichzelf Montana noemt. Verdachte zegt dat het toch niet de kleur is geworden die hij wilde. Hij heeft wel alles al klaar gemaakt. Legt uit dat de mannen vanmorgen hebben afgebeld. Ze komen nu woensdag. Verdachte heeft het spul van die bolle en moet hem 1 30 geven.
Dinsdag 06 maart 2007
Te 14.48 uur wordt verdachte gebeld door Bigi. Bigi wil weten hoe laat die 2 schoenen komen. verdachte zegt dat hij eerste blaadjes moet zien.
Te 15.54 uur wordt verdachte gebeld door Bigi, die zegt dat Neef heeft gebeld en de mannen van de man het hem moeilijk maken. Verdachte legt uit dat zij de hap aan het tellen zijn. Bigi wil een tijd weten. Verdachte kan die niet geven. Verdachte: “Als zij klaar zijn met tellen van de groenten, dan pas ga ik met die ene.. zij bekijken die ene, ik breng de rest als zij de rest willen schakel ik jullie, schakel ik de rest weer verder. Maar zolang ik de hap niet gezien heb of de hap heb, kan ik niet bellen.
Te 17.30 uur tussen verdachte en een persoon genaamd [Ci], zegt deze [Ci] dat verdachte toch het ding aan die man van hem kan geven, zodat die het kan maken. Op de vraag van verdachte welke man [Ci] bedoelt, zegt [Ci]: “Die jongen van je, die de blokkades maakt.” Hierop zegt verdachte: “Nee dat is die man van mij, dat is mijn zwager die dat doet”. [Ci]: “Ik kan hem het ding geven, de mal. Ik heb een kleine”. Steven: O, die heb je. Gaat het snel?” [Ci] telt hardop en zegt: “120 gelijk”. Op de vraag van verdachte of het makkelijk is, zegt [Ci]: “Honderd procent, je doet het erin”. Verdachte vraagt [Ci] hem heel, heel snel te ontmoeten. [Ci] zegt er over 10 minuten te zijn.
Te 20.45 uur wordt verdachte gebeld door Bigi. Bigi vraagt hoe het met het huiswerk is en verdachte zegt dat hij druk bezig is. Hij zegt dat hij weggegaan is bij het gebeuren. Verdachte: “we zitten nu in fase 1, (…). weer kapot maken is 1, weer in orde maken is 2, dus wij zitten in fase 1, als het ware”.
Te 23.15 uur, belt verdachte met de telefoon van [medeverdachte 1], krijgt hem aan de lijn en vraagt direct naar [neef van verdachte]. [neef van verdachte], waarvan later blijkt het dat [neef van verdachte], een neef van verdachte is, komt aan de telefoon en zegt dat het niet gaat. [neef van verdachte] vraagt of hij niet bij verdachte kan komen hameren. Verdachte zegt dat dit niet kan, waarop [neef van verdachte] zegt dat ze maar half ver kunnen gaan en dat ze niet verder kunnen gaan met herrie maken. Verdachte antwoordt dat hij maar moet kijken wat hij af kan krijgen en dat hij de rest maar ’s morgens heel vroeg moet afmaken .
Woensdag 07 maart 07
Te 9.02 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zegt dat de mannen hem heel vroeg hebben gebeld. Verdachte zegt dat de mannen toen hij weg was in slaap waren gevallen, maar dat ze toen hij wegging wakker waren. Verdachte: “Dus nu pas hebben zij de auto gestart”. [medeverdachte 3]: “Nu pas?” Verdachte: “Ik zal zelf ook met de auto moeten racen”.
Te 10.45 uur belt verdachte met [medeverdachte 3] en zegt dat hij denkt dat zij problemen zullen krijgen.
Verdachte: “Dit zal niet lukken. Ik kan niet eens 6 ballen in het doel schoppen. Ik kan niet eens 6 maken.”
Te 10.46 uur wordt verdachte gebeld door Sjakie. [verdachte] vraagt of hij niet heel snel die jongen kan bereiken, die de bolletjes maakt. Verdachte heeft problemen. Sinds gisteren proberen zij het, het lukt niet. De mannen komen over een uurtje al hem weggooien/omleggen. Verdachte krijgt van Sjakie nummer van [M].
Te 10.55 uur belt verdachte met [medeverdachte 3]. Verdachte stelt voor naar [medeverdachte 3] toe te komen en dan samen naar ‘die koe’ te gaan en proberen te praten en een andere afspraak te maken. [medeverdachte 3]: “Wat voor afspraak?” Verdachte: “Dit zal niet lukken, misschien moeten we weer downen”. [medeverdachte 3] begrijpt het niet. [verdachte] komt naar hem toe.
Te 12.31 uur wordt verdachte gebeld door [Cl]. Verdachte vraagt of [Cl] mannen kent die handendingen kunnen maken. Verdachte wil het werk uitbesteden.
Te 12.59 uur wordt verdachte gebeld door Bigi. Verdachte legt uit dat hij een probleem heeft. Dat het niet lukt op de manier zoals de mannen het wilden. Enige optie is het zo proberen. Hoopt dat de mannen het willen.
Te 14.21 uur belt verdachte met [medeverdachte 3] en zegt dat er problemen zijn. De mannen willen papieren. Verdachte: Hij wil dat ik het gebeuren/ding meeneem. Ik zei nee, ik kan niets meenemen. Ik kan niet met iets op zak lopen. Nu probeer ik weg te gaan, maar ik kan niet weggaan. Wat moet ik doen?” [medeverdachte 3] zegt dat verdachte er gewoon mee weg moet gaan. Verdachte zegt dat ze ook de papieren nu willen zien. [medeverdachte 3] zegt dat verdachte ze het moet vertellen. Verdachte zegt dat [medeverdachte 3] beter met ze kan praten. Verdachte gaat zeggen dat hij [medeverdachte 3] gaat ophalen, waarna ze samen terug komen. [medeverdachte 3] zegt dat hij even bezig is.
Te 15.45 uur verdachte belt met Bigi. Verdachte vertelt dat hij Roze Mama heeft. Geeft [medeverdachte 3] de schuld. Die had gezegd dat er roodkapje bij moest. Ze hebben hem alles teruggeven en ze wilden het geld terug. Hij had het geld niet meer. Verdachte ziet het niet meer zitten. Hij weet niet hoe [medeverdachte 3] het met de mannen zal oplossen of niet. Bigi zal de mannen zeggen dat ze volgende week horen hoe of wat. Verdachte zegt dat Bigi tegen de mannen moet zeggen dat ze er een bedrag bovenop zullen krijgen.
Te 17.10 uur wordt verdachte gebeld door [Ci], neefje. Verdachte vertelt dat de mannen het niet wilden hebben. Hij had het een beetje te licht gemaakt en daarnaast kon hij het niet in orde maken zoals het moest zijn. Verdachte wilde het zo meegeven, maar dat is mislukt.
Te 19.12 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 3], die zegt dat hij net werd gebeld door de mannen, maar niet heeft opgenomen. Hij vraagt wat hij moet zeggen. Verdachte zegt dat hij wel een boete zal betalen. Ze zullen hem op de een of andere manier toch tegemoet moeten komen.
Uit observaties op 7 maart 2007 blijkt dat een Opel Corsa met kenteken [kenteken] te 10.50 uur naast het pand [adres] te Rotterdam staat. Te 11.25 uur stapt verdachte uit deze auto bij het pand “[X]”gelegen aan de [adres] te Rotterdam en gaat voornoemd pand in. Een klein uur later verlaten verdachte en [medeverdachte 3] dit pand en gaan samen in de Opel naar het pand aan de [adres] te Rotterdam. Na ongeveer 20 minuten stappen beide mannen weer in de auto en rijden naar de [adres]. Aldaar stapt verdachte uit en gaat de woning binnen. [medeverdachte 3] blijft in de auto. Eén minuut later komt verdachte de woning weer uit en stapt weer in de auto. [medeverdachte 3] en verdachte rijden weer naar de [adres]. Zij gaan het portiek van de woning aan de [adres] in. Hierbij heeft verdachte een geel plastic tasje in zijn handen.
Vijftien minuten later komen beide mannen het portiek weer uitlopen, waarbij verdachte het gele plastic tasje niet meer bij zich heeft. Ze stappen samen in de Opel en rijden naar de [adres], alwaar [medeverdachte 3] uit de auto stapt. Verdachte rijdt vervolgens naar voornoemd pand [X] en gaat naar binnen. Een klein half uurtje later verlaat hij dit pand weer en rijdt naar de [adres]. Te 13.56 uur gaat verdachte het portiek van nummer 36 in.
Op 14 maart 2007 is een doorzoeking gedaan op het adres [adres] te Rotterdam, de woning van [medeverdachte 2] en de verblijfplaats van [medeverdachte 1].
In de slaapkamer waar [medeverdachte 1] zich bevond zijn diverse voorwerpen aangetroffen die te maken hebben met het be- en verwerken van verdovende middelen, zoals onder meer de volgende voorwerpen aangetroffen: pers/stans met restsporen , hamers, rol tape en een metalen buis en een zak met verpakkingsmateriaal met restsporen . Uit het rapport van de technische recherche in combinatie met het rapport van het NFI blijkt dat zich in deze restsporen cocaïne bevond en de witte poederresten op de pers fenacitine, een gebruikelijk versnijdingsmiddel voor cocaïne, bevat. Daarnaast is in de kast in de slaapkamer van [medeverdachte 1] een zakje met poeder aangetroffen , waarvan uit het deskundigenrapport van drs. Jellema blijkt dat het gaat om 8,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne .
Onder het bed van [medeverdachte 2] zijn een keukenweegschaal met poederresten, 2 brokken wit geperst poeder en een zakje met bruine blokjes poeder aangetroffen. Uit het voornoemd deskundigenrapport blijkt dat het in beide gevallen gaat om materiaal bevattende cocaïne.
De ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), d.d. respectievelijk 15 maart en 29 maart 2007 , waaruit het volgende naar voren komt. [medeverdachte 1] heeft in de 9 maanden voorafgaande aan zijn aanhouding op 14 maart 2007 een aantal keren voor verdachte cocaïne bewerkt en daarvoor geld van verdachte ontvangen. Hij deed dit op het adres van zijn zus [medeverdachte 3] aan de [adres] te Rotterdam, waar hij woonde. Verdachte bracht cocaïne in harde toestand en wat zakken met mix. [medeverdachte 1] moest de cocaïne dan met een hamer en een blender breken en mixen met spul uit de zakken. Hierna werd het spul geperst in blokken van een kilo. De eerste keren ging het steeds om 1 of 2 kilo en de laatste keer ging het om 5 of 6 kilo. De laatste keer vroeg verdachte aan [medeverdachte 1] of hij er vingers van wilde persen, maar dat was niet gelukt. Ten tijde van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] eveneens verklaard dat hij voor verdachte op het adres [adres] meewerkte aan de verwerking van cocaïne.
Toen [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris als getuige in de zaak tegen onder meer verdachte werd gehoord heeft hij zijn hiervoor weergegeven verklaring bijgesteld, in die zin dat hij de aangetroffen (materialen om) cocaïne (te persen en te versnijden) niet voor verdachte bewaarde, maar voor een andere persoon die hij na enig aandringen en overleg met zijn raadsman [P] of [P] heeft genoemd. [medeverdachte 1] kende deze derde van het uitgaan en kwam hem wel eens tegen bij het basketbalveld op straat. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard destijds bij de politie verdachte te hebben beschuldigd omdat hij zijn [medeverdachte 2] in bescherming wilde nemen. Door een verklaring af te leggen die paste bij de feiten die hem werden voorgehouden dacht hij dat hij en zijn zus weer snel vrij zouden komen.
De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1] zoals die door hem zijn afgelegd bij de politie, anders dan de verklaring bij de rechter-commissaris, geloofwaardig. De politieverklaringen passen immers naadloos in de hiervoor weergegeven afgeluisterde telefoongesprekken. [medeverdachte 1] heeft, bij de rechter-commissaris geconfronteerd met de inhoud voornoemde telefoongesprekken, verklaard zich deze niet meer te kunnen herinneren en derhalve ook geen andere afdoende andere verklaring voor de inhoud van die gesprekken gegeven. De door [medeverdachte 1] gegeven verklaring voor het telefoongesprek dat [getuige 4] voerde middels de telefoon van [medeverdachte 1] op 6 maart 2007, inhoudende dat zij toen een kleine houten commode maakten op verzoek van [medeverdachte 2], acht de rechtbank ongeloofwaardig. Deze verklaring komt immers niet overeen met de verklaring van [getuige 4], afgelegd bij de politie, te weten dat zij een schoenenkast aan het timmeren waren op verzoek van verdachte. En overigens is het niet aannemelijk dat de vraag die [getuige 4] in dit gesprek stelt aan verdachte, te weten of ze niet bij verdachte kunnen komen hameren, gesteld wordt terwijl er aan een kast(je) gewerkt wordt in de woning van degene voor wie die kast bestemd is.
De rechtbank acht het voorts onaannemelijk dat een derde waarmee [medeverdachte 1], zo begrijpt de rechtbank uit diens vage verklaring op dit punt, slechts een oppervlakkig contact had, een aanmerkelijke hoeveelheid cocaïne bij hem onder zou hebben gebracht en, kennelijk zonder het maken van nadere afspraken, bij hem achter zou hebben gelaten. De rechtbank acht tenslotte de door verdachte opgegeven reden voor het afleggen van de eerste, naar zijn zeggen onjuiste verklaringen, ongeloofwaardig, omdat hij met deze verklaringen zichzelf belast, waardoor het bepaald niet aannemelijk is dat hij dan snel van de zaak af zou zijn.
De rechtbank zal zich daarom bij de bewezenverklaring baseren op de politieverklaringen van [medeverdachte 1].
Nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 3
Op grond van het gegeven dat in de woning van de vriendin van verdachte ([medeverdachte 2]) bij een huiszoeking op 14 maart 2007 cocaïne, versnijdingsmiddelen en persapparatuur zijn aangetroffen en de in dit verband door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring zoals die hiervoor is weergegeven, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] van 4 tot en met 7 maart 2007 doende is geweest met het bewerken van cocaïne in opdracht van verdachte. De verklaring van [medeverdachte 1] past ook naadloos in de afgeluisterde telefoongesprekken zoals die hiervoor zijn weergegeven.
Meer in het bijzonder volgt uit de afgeluisterde telefoongesprekken ook, zoals [medeverdachte 1] ook bij de politie heeft verklaard dat [verdachte] hem de laatste keer had gevraagd om vingers te persen maar dat dat niet was gelukt.
Dit zo zijnde, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 1] cocaïne bewerkte teneinde te voldoen aan een levering van een materiaal bevattende cocaïne waarom verdachte op 4 maart 2007 heeft verzocht.
Naar aanleiding van de hiervoor weergegeven telefoongesprekken heeft verdachte immers [medeverdachte 1] ingeschakeld en aan het werk gezet. In het gesprek van 3 maart 2007 om 19.46 uur zegt verdachte dat hij er soms rode rotzooi bij doet. Waar in de genoemde gesprekken wordt gesproken over Mickey (Mouse(n)) wordt dus naar het oordeel van de rechtbank het mengen van cocaïne bedoeld.
Op grond van de telefoongesprekken en de inhoud van het observatierapport is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] cocaïne voorhanden heeft gehad, bewerkt en verkocht. Als het fout gaat met het maken van de vingers op 7 maart 2007 belt verdachte immers om 10.55 uur met [medeverdachte 3] en spreken ze af samen naar ‘die koe’ te gaan om te proberen een andere afspraak te maken.
Uit het observatieverslag van 7 maart 2007 blijkt vervolgens dat verdachte een half uurtje later [medeverdachte 3] ophaalt en dat ze samen naar een adres aan de [adres] te Rotterdam gaan. Vandaar gaan verdachte en [medeverdachte 3] naar het adres [adres] te Rotterdam, alwaar verdachte heel kort naar binnen gaat. Uit het gesprek van 7 maart 2007 om 12.59 uur blijkt dat het niet lukt de drugs te produceren op de manier zoals de afnemers willen. Verdachte gaat het ‘zo’ proberen.
Uit voornoemd observatieverslag blijkt vervolgens dat verdachte en [medeverdachte 3] naar het adres op de [adres], waar ze beiden naar binnen gaan en verdachte een geel tasje in zijn handen heeft. Als beide mannen te 13.35 uur dit pand weer verlaten heeft verdachte het gele tasje niet meer bij zich. De rechtbank begrijpt uit een en ander dat verdachte samen met verdachte de gemengde cocaïne heeft opgehaald aan de [adres] en aflevert aan het adres aan de [adres]. Verdachte zet vervolgens [medeverdachte 3] onderweg ergens af en gaat zelf via de ‘winkel’ van verdachte te 13.39 uur weer terug naar het adres op de [adres]. Aldus is sprake geweest van een voltooide levering.
Verdachte heeft de vrije toegang tot de woning aan de [adres]. Bij zijn
aanhouding beschikte hij immers over de sleutels van deze woning.
De rechtbank acht – gelet op het voorgaande - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hierna onder de bewezenverklaring is vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat zich bij de stukken geen bewijsmiddelen bevinden waaruit kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] eveneens betrokken is bij het hiervoor beschreven strafbare feit, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
Met betrekking tot dit feit bevinden zich in het dossier de volgende bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te Rotterdam , het rapport van de deskundige drs. R. Jellema en de bekennende verklaring van verdachter ter zitting dat de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen aan hem toebehoorden .
Voorts het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van de vriendin van verdachte aan de [adres] te Rotterdam , het rapport van de deskundige drs. R. Jellema , de verklaring van getuige [medeverdachte 1], inhoudende dat de in die woning aangetroffen verdovende middelen het eigendom zijn van verdachte . De rechtbank verwijst voor wat betreft de door deze getuige afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris en het oordeel van de rechtbank over deze verklaring naar hetgeen is overwogen hieromtrent bij feit 3.
Het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte bij zijn aanhouding in het bezit was van de sleutels van de woning aan de [adres] en derhalve de vrije toegang had tot dit pand en de afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] waarin verdachte vraagt of het al klaar is en [medeverdachte 1] verklaart omtrent de kleur.
De raadsman heeft betoogd dat [medeverdachte 1] bij de politie op 29 maart 2007 heeft verklaard dat het 5 maanden geleden was dat hij cocaïne had geperst voor verdachte. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit deze verklaring niet onomstotelijk vaststaat dat deze verwijzing slaat op de termijn van de productie van de cocaïne, maar mogelijk is gebruikt in verband met de hoeveelheid geproduceerde cocaïne. Voorts wordt dit verweer weerlegd door de inhoud van voornoemde tapgesprekken, welke hebben plaats gevonden op 04 maar 2007.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen de wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan zoals hierna bij de bewezenverklaring wordt vermeld.
Ten aanzien van feit 5
In het dossier bevinden zich de volgende bewijsmiddelen.
De navolgende weergave van de afgeluisterde telefoongesprekken kenbaar uit onderdeel B6 en J3 van het proces-verbaal Vivaldi en het daarmee samenhangende proces-verbaal van observatie d.d. 30 augustus 2006.
[getuige 1] heeft op 22 augustus 2006 met verdachte gesprekken over hoeveelheden, of hij het voor 24 doet en er worden afspraken gemaakt met betrekking tot tijdstippen.
Op 23 augustus 2006 vraag [getuige 1] aan verdachte of hetzelfde kan als gisteren en wordt 12 uur afgesproken. Op een vraag van [getuige 1] zegt verdachte toe een test mee te nemen. Uit de tapgesprekken tussen verdachte en [getuige 1 op 24 augustus 2006 te 11.08 en 12.42 uur blijkt dat zij op het punt staan elkaar te ontmoeten. Uit observatie blijkt dat verdachte op 12.50 uur zijn auto parkeert op het terrein van Brugrestaurant Den Ruygenhoek. Om 12.51 uur stapt uit een dichtbij staande Opel Astra een vrouw, die naar de auto van verdachte loopt. Daarna wordt voor enige momenten het zicht op de auto van verdachte verloren, maar loopt om 12.52 uur de vrouw weer weg van de auto van verdachte en stapt ze weer in de Opel Astra. Beide auto’s verlaten vervolgens het parkeerterrein. Verdachte rijdt in de richting van Den Haag en de Opel in de richting van Alkmaar.
Op 24 augustus 2006 te 22.22 uur en op 25 augustus 2006 te 17.00 uur vinden er een tweetal gesprekken plaats tussen verdachte en [getuige 1], waarin [getuige 1] aangeeft dat zij schrok van de kleur en vraagt wanneer verdachte die andere kleur krijgt. Verdachte zegt dat het topspul is. Hij heeft wel een andere kleur, die is wel wit. Maar als je hem kookt, wordt hij ook hetzelfde.
Op 04 oktober 2006 belt [getuige 1] met verdachte en vraagt of hij tien grammetje kil/kip heeft en wat hij ervoor vraagt. Verdachte antwoordt: Ja, dan moet ik even tijd hebben, als ik jou kant op kom, dan neem ik het gelijk mee.
Op 13 oktober 2006 belt [getuige 1] met verdachte en zegt dat zij vandaag 20 nodig heeft. Verdachte zegt dat dat niet kan, omdat hij vandaag weggaat. Hij is nu onderweg naar Schiphol. [getuige 1] belt twee minuten later weer met verdachte en vraagt of het echt niet kan. Verdachte antwoordt dat zij anders naar zijn huis moet rijden. [medeverdachte 2] is thuis en die kan het wel geven. Vervolgens sms’t verdachte een telefoonnummer naar [getuige 1], waarvan is vastgesteld dat het de mobiele telefoon van verdachte is. Enige minuten daarna hebben verdachte en [getuige 1] weer telefonisch contact en zegt [getuige 1] dat zij haar nu een sms gaat sturen.
In telefoongesprekken op zaterdag 14 oktober 2006 tussen [getuige 1] en verdachte wordt gesproken over 53 en een afspraak gemaakt over het tijdstip van vertrek. Op 16 oktober 2006 vraagt [getuige 1] via de telefoon aan verdachte of zij hetzelfde kan krijgen als zaterdag en of het op de helft kan. Verdachte geeft aan dat het geen probleem is en dat hij naar de helft komt.
In de periode van 17 oktober 2006 tot en met 25 oktober 2006 vinden soortgelijke gesprekken over hoeveelheden en tijdstippen van ontmoeting plaats.
Op 29 oktober 2006 belt [getuige 1] met verdachte en bestelt één van 100, één van 50 en één van 5 en zegt dat ze ietsje beter willen. [getuige 1] vraagt of het morgen kan. Verdachte zegt dat dat wel lukt.
Op 30 oktober 2006 te 09.56 uur belt verdachte met [getuige 1] via het mobiele nummer [telefoonnummer] en zegt dat [getuige 1] dit nummer moet bellen en dat zij dan komt. Om 10.54 uur belt [getuige 1] met het opgegeven nummer dat van verdachte blijkt te zijn. Verdachte zegt tegen [getuige 1] dat zij om ongeveer 11.30 uur iemand op Schiphol afzet en dan teruggaat. [getuige 1] zegt dat zij onderweg wel zal bellen.
Om 12.37 uur belt [getuige 1] opnieuw met het nummer en zegt dat zij er is, bij de grote Van der Valk. Verdachte zegt dat zij nu vertrekt vanaf Schiphol.
Op 03 november 2006 te 18.10 uur belt [getuige 1] met verdachte en vraagt of het morgen hetzelfde kan als de laatste keer. Verdachte zegt: Oh, eentje. Ja. [getuige 1] zegt dat zij nog over de tijd zal bellen. Op 04 november 2006 te 13.22 uur belt [getuige 1] met verdachte, die zegt dat hij al bij Schiphol is. [getuige 1] zegt dat haar zus het komt ophalen. Uit de technische gegeven blijkt dat de telefoon van verdachte tijdens laatst genoemd telefoongesprek gebruik maakt van een mast gelegen aan Hoeksteen te Hoofddorp. Dit betreft een industrieterrein te Hoofddorp, vlakbij de A4.
Het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [getuige 1] van 21 juni 2007, waaruit het volgende volgt.
[getuige 1] deed wel eens wat met drugs met verdachte. Zij belde hem, gaf door wat ze wilde hebben en verdachte bracht het dan. De leveringen vonden plaats bij het brugrestaurant langs de A4. Het ging telkens om kleine hoeveelheden, 10 gram, 50 gram of 100 gram cocaïne .
Het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [getuige 5], de zus van voornoemde [getuige 1], die verklaart dat zij 2 à 3 keer bij het brugrestaurant langs de A4 cocaïne heeft geleverd gekregen van verdachte .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode vanaf augustus 2006 diverse malen cocaïne heeft geleverd aan [getuige 1] en enkele malen aan [getuige 5].
Voorts bevinden zich in het dossier de volgende bewijsmiddelen:
De navolgende weergave van de afgeluisterde telefoongesprekken kenbaar uit onderdeel B8 en J3 van het proces-verbaal Vivaldi tussen verdachte, [medeverdachte 2] een zich [A] noemende persoon die onder meer gebruik maakt met het telefoonnummer [telefoonnummer]. [A] blijkt te zijn medeverdachte [getuige 2].
Deze gesprekken vinden plaats in de periode van 3 november 2006 tot en met 14 maart 2007.
Op 21 december 2006 vraagt [getuige 2] aan verdachte of hij morgen langs kan komen voor 20. Verdachte geeft aan dat het goed is.
Op 25 december 2006 te 16.16 uur belt [getuige 2] met verdachte en maken zij een afspraak om elkaar om 7 uur te ontmoeten. [getuige 2] zegt dan: “net als de vorige keer, hè?”Verdachte geeft aan dat dat goed is.
Op 6 januari 2007 belt [getuige 2] met verdachte en zegt dat hij onderweg is. Verdachte zegt dat hij pas over 1,5 uur thuis is. [getuige 2] zegt dat ze dan later 5, 6 uur doen. Verdachte zegt dat hij over 1 minuut terug belt.
Op 06 januari 2007 te 12.21 uur belt verdachte met [medeverdachte 2] en vraagt of zij thuis is. [medeverdachte 2] bevestigt dit. Verdachte vraagt of ze even kan wachten op die ene, die kleine, [getuige 2].
Op 06 januari 2007 te 12.21 uur belt verdachte met [getuige 2]. [getuige 2] zegt dat hij er met een uur kan zijn. Verdachte zegt dat hij die griet even een uurtje kan laten wachten.
Op 06 januari 2007 te 12.22 uur belt verdachte met [medeverdachte 2] en zegt: zou jij die 20 euro aan [getuige 2] kunnen geven dan? [medeverdachte 2] zegt: “Oké”. Verdachte zegt: “Over een uurtje is hij er”. [medeverdachte 2] zegt: “Oké”. Verdachte zegt: “Oké, 20 euro hè”. [medeverdachte 2] zegt: “Ja”.
Op 06 januari 2007 te 12.22 uur belt verdachte met [getuige 2] en zegt: “Over een uurtje, ze wacht op je”. [getuige 2] zegt: “Je hebt het niet daar?” Verdachte zegt: “Nee ik ben er niet, zij is er wel”. [getuige 2] vraagt het huisnummer. Verdachte zegt: “345”.
Op 11 januari 2007 wordt verdachte gebeld door [getuige 2]. Verdachte biedt zijn excuses aan voor de vorige keer, voor die kruimelshit. [getuige 2] zegt dat hij het niet erg vond en dat hij morgen langs wil komen, rond 12.00 uur. Verdachte vindt het goed.
Op 12 januari 2007 te 12.54 uur wordt verdachte gebeld door [getuige 2]. [getuige 2] vraagt of verdachte thuis is. Verdachte zegt: “Ja, die schatje van me, die is er, ik heb het al voor je klaar gezet”. [getuige 2] zegt dat hij voor de deur staat. Verdachte zegt: “Bel even”.
Op 12 januari 2007 te 12.55 uur belt verdachte met [medeverdachte 2] en vraagt of zij nog thuis is. [medeverdachte 2] bevestigt dit. Verdachte zegt:”Hé, is hij daar”? [medeverdachte 2] zegt: “Ja”. Verdachte zegt: “Je gaat zien links hè, dus hè, je gaat zien maar links, links ga ja wat zien. Ik heb het al klaar gelegd. Kijk even ja”. [medeverdachte 2] zegt: “Links in de keuken ofzo”. Verdachte zegt: “Ja, je weet toch waar. Links daar, links daar in die hoekje, kijk gelijk even. [medeverdachte 2] zegt: “Het is klaar toch”? Verdachte zegt: “Ja het is klaar zo”. [medeverdachte 2] zegt: “kee”.
Eveneens zijn er tapgesprekken op 13 januari 2007 te 16.26 uur , 13 januari 2007 te 18.34 uur , op 24 februari 2007 te 20.35 uur , op 25 februari 2007 te 12.29 uur , op 27 februari 2007 te 21.18 uur , te 27 februari 2007 te 21.36 uur , te 3 maart 2007 te 17.15 uur , te 4 maart 2007 te 15.31 uur , te 4 maart 2007 te 16.11 uur , te 4 maart 2007 te 16.34 uur , te 09 maart 2007 te 19.36 uur en 13 maart 2007 te 15.11 uur . In deze gesprekken belt een persoon die zich [getuige 2] noemt en gebruik
maakt van de telefoon met nummer [telefoonnummer] of [telefoonnummer] met verdachte en maken zij afspraken met betrekking tot een tijdstip waarop die [getuige 2] naar verdachte toekomt, dan wel belt [getuige 2] met de mededeling dat hij voor de deur staat.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te Rotterdam d.d. 15 maart 2007. Bij deze doorzoeking is in de linkerlade van het aanrecht in de keuken een trommel met brokken met cocaïne aangetroffen, een kleine weegschaal en een pakketje aluminiumfolie, waarin zich cocaïne bevond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard [getuige 2] te kennen uit het uitgaansleven en een vriendschappelijk contact met hem te onderhouden. [getuige 2] komt af en toe bij hem op bezoek.
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde tapgesprekken blijkt dat [getuige 2] zeer regelmatig een afspraak maakt met verdachte en bij hem langskomt. Dat [getuige 2] niet komt voor een gezellig bezoekje, zoals verdachte heeft verklaard, maar om iets af te halen leidt de rechtbank onder andere af uit het gesprek van 20 december 2006, waarin [getuige 2] zegt: net als de vorige keer, hè. Uit de gesprekken van 06 januari 2007 volgt dat [getuige 2] langs wil komen op een tijdstip dat verdachte niet thuis is. Verdachte belt vervolgens met zijn vriendin [medeverdachte 2] en spreekt met haar af dat zij ‘die 20 euro’ aan [getuige 2] moet geven. Op 11 januari 2007 biedt verdachte zijn excuses aan [getuige 2] aan voor ‘die kruimelshit’ van de vorige keer. Op 12 januari 2007 komt [getuige 2] opnieuw langs terwijl verdachte niet thuis is. Verdachte dirigeert [medeverdachte 2] via de telefoon naar een plek in de keuken waar iets ligt wat [medeverdachte 2] aan [getuige 2] moet geven. Uit het proces-verbaal van doorzoeking van de woning blijkt dat in de linkerlade van het aanrecht in de keuken een trommel is aangetroffen waarin zich brokken cocaïne bevonden, een kleine weegschaal en een pakketje aluminiumfolie waarin zich cocaïne bevond.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf eind december 2006 tot en met 13 maart 2007 meermalen cocaïne heeft geleverd aan [getuige 2]. De rechtbank heeft hierbij tevens gelet op voornoemde verklaring van [getuige 5] dat zij regelmatig cocaïne van verdachte geleverd kreeg.
Uit de tapgesprekken op pagina J3, 1697 en J3, 1703 volgt dat verdachte naast aan voornoemde [getuige 1] , [getuige 5] en [getuige 2] eveneens cocaïne leverde aan andere, onbekend gebleven, personen.
Ten aanzien van feit 6 en 7
Uit opgenomen tapgesprekken komt naar voren dat verdachte [verdachte] regelmatig telefonisch contact heeft met medeverdachte [medeverdachte 16] (Bie, Bigi). Daarnaast heeft verdachte regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 17].
De verdenking tegen verdachte is ontstaan doordat op 10 oktober 2006 verdachte [medeverdachte 18] is aangehouden met 3,1 kilogram cocaïne. De rechtbank zal, omdat de aanhouding van verdachte [medeverdachte 18] op 10 oktober 2006 heeft geleid tot de tegen verdachte bestaande verdenking, en gelet op de samenhang tussen de feiten, de feiten 6 en 7 samen behandelen.
Op 11 september om 11.53 uur wordt verdachte gebeld door Bigi ([medeverdachte 16] ). Verdachte vraagt of [medeverdachte 16] nog meer van dat ding heeft. Een vriend is op zoek naar vier. Hij (verdachte) heeft nog vijf dozen, drie rode en twee zwarte en denkt dat de rode ermee door kunnen.
Om 17.24 uur belt verdachte naar [medeverdachte 16] en vraagt of [medeverdachte 16] niets van zijn mannetjes heeft gehoord. Dat heeft [medeverdachte 16] niet echt. Verdachte zegt dan tegen [medeverdachte 16] dat die grote mannen van hem er weer zijn. Die grote mannen die hij af en toe voorzag van die acht. [medeverdachte 16] vraagt of het die zijn van de naaste buren. Ze hebben gebeld dat ze woensdag komen. Verdachte zegt dat hij papier heeft om nog één te kopen maar dat ze er zes willen. Verdachte wil er eigenlijk drie nemen en die opkweken. Verdachte heeft nog twee hele zwarte en wil die opfrissen. De andere drie zijn opgefrist, maar de twee andere moeten echt opgefrist. [medeverdachte 16] zegt dat verdachte en hij elkaar morgen bij [medeverdachte 16] moeten zien. Verdachte bevestigt dit, want als verdachte niets bij elkaar schraapt gaan de mannen ergens anders heen. [medeverdachte 16] zegt dat hij de jongens alvast zal bellen. Verdachte vraagt of [medeverdachte 16] drie voor hem wil kopen. Verdachte geeft alvast een blaadje voor één en voor de rest belt hij later.
Om 21.12 uur op 11 september 2006 belt verdachte naar [medeverdachte 16]. Verdachte zegt dat [medeverdachte 16] beter één voor hem kan regelen, zodat [medeverdachte 16] niet achter hoeft te blijven. Verdachte zal dan proberen de andere gewoon zo aan de mannen te geven. Verdachte komt misschien één te kort, misschien iets van vier planken. [medeverdachte 16] zegt dat ze het morgen zullen uitpuzzelen. [medeverdachte 16] vraagt of verdachte weet wat er mee gebeurt als verdachte het eten kookt. Verdachte legt uit dat het gewoon zal zijn, wat lichter, bruinig, “ja ik zie dat het weer wat rood/rossig wordt”. Verdachte denkt dat als hij het met drie “sjauwlien”, het honderd procent goed komt. Verdachte zegt dat hij vijf schoenen heeft om hen te geven. Hij kan nog één schoen nemen en hen die zes in de maag splitsen. Verdachte zegt verder dat ze de werken zullen nemen, want hij heeft hem een gezicht gegeven en het werk beviel hem. “Het werk bevalt hem, maar de andere mannen zijn niet hier om het werk te bekijken, maar ja, dan ben ik, dan is het blaadje al weg”, aldus verdachte. Verdachte vraagt aan [medeverdachte 16] of hij het dus zo hen in de maag moet splitsen.
Op 12 september 2006 om 11.59 uur , wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 16]. [medeverdachte 16] zegt dat verdachte hem voor de file gaat zien, om drie, vier, vijf uur. Verdachte vraagt: “neefje weer, he?”Verdachte zegt tegen [medeverdachte 16]: “laat hij me bellen als hij komt, hoor.”
Om 12.36 uur wordt verdachte wordt gebeld door Ras. Verdachte zegt tegen Ras dat hij nu ook echt zwak is maar dat hij woensdag misschien een beetje sterk is.
Om 17.24uur wordt verdachte gebeld door neefje. In dit gesprek wordt gezegd dat neefje voor de brug tegenover de sauna is en dat verdachte kan komen.
Om 17.44 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 17] . Verdachte moet langs komen want dan kunnen ze voor morgen goed afspreken, morgen één uur. Verdachte vraagt of het wel door gaat want hij is bezig het gebeuren voor te bereiden.
Om 19.12 uur belt verdachte naar neefje. Neefje wordt door verdachte gevraagd naar verdachte te rijden want verdachte heeft haast.
Om 19.18uur , wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 16]. [medeverdachte 16] vraagt hoeveel verdachte te kort kwam. Verdachte zegt dat hij er vier te kort komt en dat de man “nu hier is”. [medeverdachte 16] heeft met hem gesproken en hem gezegd dat hij verdachte moet helpen met het zwarte spul en het keukentje te laten worden. Verdachte zegt nog twee zwarte te hebben en dat hij ze er tussen zal stoppen, hij heeft lak aan ze. Verdachte zegt dat hij ze wel zal kwijtraken. “Ik zal de mannen kwijtraken, want de mannen willen komen, elke week willen zij 5 halen. Maar ja, ik moet. Het zal naar het buitenland gaan.”.
Op 13 september 2006 om 14.00 uur belt [medeverdachte 17] naar verdachte. [medeverdachte 17] vraagt of verdachte al onderweg is. Verdachte vraagt of hij nu kan komen en dat kan.
Om 14.03 uur belt verdachte met [medeverdachte 17]. Verdachte vraagt of [medeverdachte 17] de achterkant voor hem open kan maken. [medeverdachte 17] vraagt of die niet al open is. Verdachte zegt dan dat het de overkant is, de achterkant.
Om 14.10 uur belt [medeverdachte 17] met een NN-man. De NN-man vraagt of het al etenstijd is. [medeverdachte 17] zegt ja, kom snel eten.
Om 14.17 uur wordt [medeverdachte 17] gebeld door de NN-man. NN-man vraagt of [medeverdachte 17] de achterdeur voor hem opendoet.
Om 14.20 uur gaat verdachte binnen bij [adres] .
Om 14.22 uur komt verdachte met een rode Dirktas uit de [adres].
Om 14.26 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 16]. [medeverdachte 16] zegt dat hij verdachte niet alleen met de problemen wil laten zitten en dat het een kwestie is van hoe de man het uittest. Verdachte zegt dat hij het nu pas probeert voor de “namsies”, want ja ze zijn er. Verdachte zegt 3 maten gebracht te hebben naar de man en dan naar de echo van de man te kijken. Want als ze alarm slaan is verdachte weer terug bij [medeverdachte 16].
Om 14.40 parkeert verdachte zijn brommer op de [adres]. Verdachte heeft de rode Dirktas bij zich en gaat het portiek in behorende bij perceel 345.
Om 14.57 komt verdachte weer naar buiten met de rode Dirktas voornoemd. (tussendoor is hij op de brommer op en neer gegaan naar eetgelegenheid […] op het Mathenesserplein) .
Om 15.08 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 17]. [medeverdachte 17] vraagt of verdachte even komt. Verdachte zegt dat dat goed is.
Om 15.10 uur belt verdachte belt naar [medeverdachte 17]. Verdachte zegt al binnen te zijn. [medeverdachte 17] zegt dat verdachte naar de andere kant moet komen. Verdachte moet oversteken. Verdachte zegt dat hij komt.
Om 15.12 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2] en zegt dat het toch gelukt is.
Om 15.13 komt verdachte uit de [adres] met een gele plastic tas die hij in de buddyseat van zijn brommer stopt.
Om 15.16 uur komt verdachte aan in de [adres]. Haalt uit de buddyseat van zijn bromfiets het gele plastic tasje en gaat het portiek van nummer 345 in.
Om 15.27 uur belt verdachte naar [medeverdachte 16]. Verdachte zegt dat de mannen de rotzooi hebben meegenomen. In datzelfde gesprek zegt verdachte dat [medeverdachte 16] dinsdag nog vier schoenen voor hem moet regelen.
Om 21.19 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 16]. [medeverdachte 16] zegt dat hij de jongens al heeft gebeld en dat ze het morgen voor hem in orde zullen maken. Verdachte vraagt hoeveel, hoeveel schoenen. [medeverdachte 16] zegt dan: “je zei toch vier schoenen, of niet?” Verdachte zegt daarop: “zuiver, dat is goed, dat is goed.”
Op maandag 18 september 2006 om 13.06 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 16]. [medeverdachte 16] vraagt hoe het met de jongens van de zwarte schoenen gaat. Verdachte zegt dat de jongens van de zwarte schoenen alarm hebben geslagen, want er waren twee, nee vier rode en hij heeft ze vier zwarte gegeven en ze slaan alarm over de teringzwarte. Er zijn twee zwarte en vier rode. Verdachte zegt dat het zijn schuld is want hij had het hele ding rood moeten maken.
Op zondag 8 oktober 2006 om 00.36 uur belt verdachte naar [medeverdachte 17]. Verdachte noemt [medeverdachte 17] “ baas”. [medeverdachte 17] zegt dat ze hier dinsdag zullen zijn. Ze gaan maandag vertrekken dus zijn ze dinsdag hier, zegt [medeverdachte 17] tegen verdachte.
Op maandag 9 oktober 2006 om 15.47uur belt verdachte naar [medeverdachte 16]. Verdachte zegt: “weet jij wat mij morgen gebeurt? De rode schoenen komen allemaal terug. Dus zal ik, ik zal 3 van die schoenen moeten omruilen”. [medeverdachte 16] vraagt hoe dat kan, omdat er al een maand voorbij is. Verdachte zegt dat hij al bijna 3 weken met de mannen in onderhandeling is en gezegd heeft dat ze de schoenen dan maar terug moeten brengen
Om 17.33 uur wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 16]. Verdachte zegt dat de mannen van morgen vandaag weer zijn geweest en morgen alvast 3 schoenen willen omruilen en zaterdag 5 schoenen willen afnemen. Verdachte zegt dat ze alleen komen ruilen en er voor hem geen happetap te halen valt. Verdachte zegt verder dat hij de mannen een hapsnap moet geven… 3 kop en dat hij de rotzooi moet omruilen. [medeverdachte 16] vraagt waarom verdachte de mannen 3000 moet geven. Verdachte legt uit dat hij de helft van de “tjawtja” op zich moet nemen.
Op dinsdag 10 oktober 2006 om 14.59 uur belt [medeverdachte 17] met verdachte. [medeverdachte 17] zegt dat ze er al zijn.
Om 15.01 uur wordt geobserveerd dat verdachte de [adres] komt inrijden op zijn brommer, parkeert voor nr 8 en gaat bellen.
Om 15.03 uur belt verdachte met [medeverdachte 17]. Verdachte zegt dat hij op kantoor is, maar dat [medeverdachte 17] er niet is. [medeverdachte 17] zegt dat hij in de tuin is.
Om 15.05 uur wordt het volgende geobserveerd: [medeverdachte 17] komt via de achterzijde van café […] via een hekwerk aanlopen en maakt contact met verdachte. [medeverdachte 17] en verdachte gaan samen Van [adres] binnen.
Om 15.06 uur wordt het volgende geobserveerd: verdachte verlaat [adres] en rijdt weg op een brommer. Eén minuut later vertrekt ook [medeverdachte 17] en gaat via het hekwerk café de 6 rondjes weer binnen .
Om 15.19 uur wordt [medeverdachte 17] gebeld door NN-man. NN-man zegt dat hij er met 20 à 25 minuten is.
Om 15.55 uur gaat NN4 het café […] binnen. Om 15.56 uur wordt gezien dat een NN staat te
wachten voor de van [adres]. Deze NN wordt later geïdentificeerd als [medeverdachte 18].
Om 15.58 uur gaan NN4 en [medeverdachte 18] en nog een NN de [adres] binnen .
Om 15.59 uur belt [medeverdachte 17] met verdachte en zegt dat ze er al zijn.
Om 16.01 uur komt verdachte aanrijden op zijn brommer en gaat met [medeverdachte 17] de [adres] binnen. NN4 vertrekt een 20 minuten later. Verdachte verlaat rond 16.23 uur ook de [adres] en heeft een zwarte schoudertas met geel opschrift bij zich. [medeverdachte 17] is tussen 16.47 uur en 16.56 uur even weg geweest maar NN en [medeverdachte 18] zitten al die tijd binnen op het adres [adres].
Om 16.57 uur komt verdachte op zijn brommer terug met de zwarte schoudertas met geel opschrift voornoemd en gaat de [adres] binnen. Drie minuten later om 17.00 uur verlaat verdachte het pand van [adres] weer met diezelfde tas. Drie minuten later verlaten [medeverdachte 17], [medeverdachte 18] en NN het pand. [medeverdachte 18] heeft een zwartkleurige draagtas bij zich. Er wordt afscheid genomen en [medeverdachte 18] gaat lopend weg. NN en [medeverdachte 17] gaan via de achterzijde café […] binnen.
Gezien wordt dat [medeverdachte 18] in een VW Passat rijdt met kenteken [kenteken]. Hij wordt later die dag aangehouden bij AC Bodegraven .
Op woensdag 11 oktober 2006 om 10.06 uur belt verdachte met [medeverdachte 9].
verdachte legt uit dat hij met dat ding van gisteren iets stiekems heeft gedaan. Hij draait volop in de min. Hij heeft ze wat extra’s moeten geven met de belofte dat ze zaterdag terug komen. Verdachte zegt 100 in de min te draaien. Ze hebben ingeruild en hij moest nog wat extra’s erbij geven, ter tegemoetkoming.
Medeverdachte [medeverdachte 18] is op 10 oktober 2006 aangehouden terwijl hij in het bezit was van 3,1 kilogram van een stof bevattende cocaïne (hierna: cocaïne) . [medeverdachte 18] is na zijn aanhouding geconfronteerd met observaties die op 10 oktober 2006 in de [adres] te Rotterdam zijn gedaan en heeft [verdachte] en verdachte herkend als personen die betrokken zijn geweest bij de levering van die cocaïne aan hem .
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 6 en 7
De raadsman heeft aangevoerd dat er op 10 oktober 2006, net zoals op 13 september 2006, sprake is geweest van een stelselmatige observatie, hetgeen een inbreuk heeft gemaakt op het recht op privacy van verdachte en dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank verwerpt dit verweer om de volgende redenen. Het doel van de observatie was het volgen en inbeslag nemen van een partij verdovende middelen. De observatie was dan ook niet gericht op verdachte, maar op enkele panden in en rond de [adres]. De observatie is, in overleg met de officier van justitie, uitgevoerd onder de werking van artikel 2 van de Politiewet. Het privé-leven van verdachte is niet in het geding gekomen.
Voor zover er al een inbreuk is gemaakt op de levenssfeer van verdachte, levert dat naar het oordeel van de rechtbank niet meer op dan een lichte inbreuk die gedekt wordt door de algemene taakstelling van artikel 2 van de Politiewet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 18] na zijn aanhouding is geconfronteerd met de observaties die op 10 oktober 2006 in de [adres] te Rotterdam door de politie zijn gedaan. Hij heeft verklaard verdachte en [medeverdachte 17] te hebben herkend als de personen die betrokken zijn geweest bij de levering van de cocaïne die [medeverdachte 18] bij zijn aanhouding in zijn bezit had .
Op 9 oktober 2006 heeft verdachte door de telefoon tegen [medeverdachte 16] gezegd dat de rode schoenen allemaal terugkomen en omgeruild moeten worden. Verdachte heeft tegen [medeverdachte 16] gezegd dat hij tegen de mannen heeft gezegd dat zij de schoenen dan maar moeten terug brengen. De rechtbank leidt hieruit af dat dit terugbrengen van de schoenen betrekking heeft op een eerdere levering van schoenen, ongeveer drie weken eerder. Dit wordt ondersteund door een telefoongesprek waaruit naar voren komt dat direct na de afname (van 13 september 2006) de afnemers van de ‘6’ alarm sloegen.
Uit een ander telefoongesprek, op 11 oktober 2006 tussen verdachte en [medeverdachte 9], komt naar voren dat verdachte 100 in de min heeft gedraaid en dat hij iets extra’s heeft moeten geven. De rechtbank leidt hieruit af dat een deel van de eerdere levering (van 7 kilogram cocaïne) is teruggebracht omdat deze niet goed was.
In de telefoongesprekken wordt gebruikt gemaakt van versluierend taalgebruik, waarbij naar het oordeel van de rechtbank hoeveelheden cocaïne worden aangeduid met schoenen. Schoenen komen in die telefoongesprekken ook voor in oneven aantallen van drie. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven over de inhoud van de taps, terwijl de inhoud van deze gesprekken daar wel om vroeg. En daarnaast worden de verklaringen die hij heeft gegeven over de inhoud van de taps niet ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 17] over diezelfde taps.
Verdachte heeft verteld dat hij iets extra’s heeft moeten geven, waardoor hij 100 in de min heeft gedraaid. Bij [medeverdachte 18] is een hoeveelheid van 3 kilogram en 100 gram cocaïne aangetroffen. De 100 gram was apart verpakt en is het extraatje wat door verdachte aan [medeverdachte 18] is overhandigd.
Deze eerdere levering heeft naar het oordeel van de rechtbank plaatsgevonden op 13 september 2006.
Uit het telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 16] van 12 september 2006 wordt gesproken over hoeveelheden en de bewerking daarvan. Verdachte zegt dat de mannen er elke week vijf willen halen. Het zal naar het buitenland gaan.
De telefoongesprekken en bevindingen betreffende de levering op 10 oktober 2006 in samenhang met de telefoongesprekken tussen onder meer verdachte en [medeverdachte 17] op 12 en 13 september 2006 kunnen niets anders betekenen dan dat – in versluierend taalgebruik – wordt gesproken over de levering van 6 kilogram (bewerkte) cocaïne aan mannen, die de cocaïne naar het buitenland zullen brengen. Verdachte wilde aanvankelijk 3 kilogram cocaïne afnemen van [medeverdachte 16] om vervolgens 6 kilogram aan de afnemers in het buitenland te leveren.
De rechtbank overweegt voorts hieromtrent dat wetenschap omtrent het naar het buitenland brengen van verdovende middelen voldoende is voor (het medeplegen van) uitvoer in de zin van artikel 2 onder A juncto artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (zie ook HR 10 november 1992, NJ 1993.225)
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten als volgt heeft begaan:
1.
hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 7 november 2006
te Rotterdam en andere plaatsen in Nederland en in Engeland en Brazilië en
Suriname en Frankrijk (aan boord van een onder Franse en/of Nederlandse
vlag varende zeilboot) tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk , vervoeren en
binnen en het grondgebied van Nederland brengen van
1000 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne,
voor te bereiden en te bevorderen,
- stoffen, vervoermiddelen en voorwerpen en middelen voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen
van die feiten en
- die feiten
- anderen heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te
zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
hebbende verdachte en zijn mededaders
- een (zeil)boot gekocht en vaarklaar gemaakt en gerepareerd en laten
repareren en gevaren en
- een bemanningslid voor die (zeil)boot aangedragen en geregeld
en
- mededaders en anderen benaderd en betaald en
van geld en -andere- middelen voorzien om een (zeil)boot te kopen en
te bemannen en te varen en om die cocaïne, te kopen en te vervoeren en
- een (bestel)bus gekocht en laten aanpassen (zodat die bestelbus zwaardere
lading kon vervoeren) en
- een (snelle) motorboot (RIB) en een trailer gekocht en getest en
onderhouden en naar Zeeland gebracht (om die
cocaïne, vanaf de zeilboot op te halen
en/of verder te vervoeren) en/of
- plek(ken) (in Zeeland, nabij de Brouwersdam) bezocht en
verkend waar die cocaïne, aan wal kon / zou
worden gebracht en (aldaar) communicatieapparatuur getest en
- afspraken gemaakt en ontmoetingen gehad en (al dan niet in versluierd
taalgebruik) telefoongesprekken en besprekingen en onderhandelingen
gevoerd met en inlichtingen en aanwijzingen en opdrachten gegeven
aan zijn mededader(s) , om die cocaïne, te kopen en in ontvangst te nemen en
betreffende de wijze waarop die cocaïne,
zou worden geleverd en afgenomen en naar Nederland
moest worden vervoerd en (in Nederland) aan land zou worden gebracht
en verder zou worden vervoerd
-
en
hij in de periode van 1 december 2006 tot en met 8 maart 2007,
te Rotterdam en
andere plaatsen in Nederland en Suriname en Engeland en
Frankrijk (aan boord van een onder Franse en/of Nederlandse vlag varende
zeilboot) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen (al dan niet als
bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), 50
kilogram,van een materiaal bevattende cocaïne,
(al dan niet) met een of meer van zijn mededaders,
- afspraken heeft gemaakt en ontmoetingen heeft gehad en
(al dan niet in versluierd taalgebruik) telefoongesprekken en/
besprekingen en heeft gevoerd met en
inlichtingen en aanwijzingen en opdrachten heeft gegeven
aan zijn mededader(s) om die cocaïne, te kopen en/in ontvangst te nemen en
betreffende de wijze waarop die cocaïne,
zou worden geleverd en afgenomen en
(naar Nederland) moest worden vervoerd en in Nederland aan land zou
worden gebracht en verder zou worden vervoerd en
- een (zeil)boot heeft gekocht en vaarklaar gemaakt en naar de
laadplek (waar die cocaïne aan boord is gebracht) gevaren en
- die cocaïne, aan
boord van die (zeil)boot heeft gebracht en
- die (zeil)boot (met die cocaïne aan boord) (de Atlantische Oceaan over
en richting Nederland) heeft gevaren;
2.
hij in de periode van 30 juli 2006 tot en met 6 september 2006 te
Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in
vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht , ongeveer 75, bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006
tot en met 13 maart 2007 te Rotterdam,, tezamen en in
vereniging met [medeverdachte 1] en en [medeverdachte 3],
telkens
opzettelijk heeft bewerkt en vervoerd en verkocht en
afgeleverd hoeveelheden (van -telkens- een of meer kilogram)
van een materiaal bevattende cocaïne,een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 14 maart 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging
met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
115 gram en 0,66 gram (in perceel [adres])
en 675 gram en 24,5 gram en 8,5 gram (in perceel
[adres])
van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij, op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2006
tot en met 13 maart 2007 te Rotterdam en Alkmaar en
Nieuw Vennep, Gemeente Haarlemmermeer,, tezamen en in vereniging met een ander
telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd
verstrekt (onder anderen aan [getuige 1] en [getuige 2]) en vervoerd
hoeveelheden van
een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
(Deelonderzoek Abel)
hij, op 13 september 2006 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
een hoeveelheid
van ongeveer 6 kilogram van een
materiaal bevattende cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I
7.
(Deelonderzoek Abel)
hij, op 10 oktober 2006 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft
gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
3,1 kilogram van een materiaal
bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I , immers heeft verdachte opzettelijk met zijn mededaders
die cocaïne ten vervoer naar Oostenrijk
aangeboden en aan [medeverdachte 18] gegeven
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voor het eerste feit aangevuld met het woord “vervoermiddelen”, aangezien het ontbreken van dit woord een kennelijke omissie is geweest van de officier van justitie. De rechtbank overweegt daartoe dat de officier van justitie in de tenlastelegging wel heeft opgenomen dat bij de voorbereidingshandelingen vervoermiddelen voor handen zijn geweest, zoals de Saga Loca, een snelle speedboot en een busje.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring onder 7 aangevuld met de zinsnede “tezamen en in vereniging”, aangezien het ontbreken van deze zinsnede een kennelijke omissie is geweest van de officier van justitie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In de tenlastelegging onder 7 staat dat verdachte de hem verweten gedraging samen met anderen heeft uitgevoerd, hetgeen reeds impliceert dat er sprake is van medeplegen. Voorts heeft de officier van justitie in haar requisitoir gesproken over medeplegen in de zin van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met anderen en heeft de raadsman op dit requisitoir kunnen reageren.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat hetgeen is bewezen verklaard gekwalificeerd dient te worden als een voortgezette handeling. Deze gelijksoortige handelingen komen immers voort uit één ongeoorloofd wilsbesluit, namelijk het laden van cocaïne op de boot en de cocaïne op die manier binnen het grondgebied van Nederland brengen. Daarbij acht de rechtbank het minder van belang dat het aanvankelijk de bedoeling was deze cocaïne vanuit Colombia te betrekken, daarna vanuit Venezuela en dat de cocaïne tenslotte in Suriname is geleverd. De rechtbank acht ook het tijdsverloop minder van belang, nu de verdachten [medeverdachte 9] en [verdachte] al in oktober, op het moment dat de aankoop in Venezuela niet lukte, hebben besloten in januari, als het weer op zee beter zou zijn, opnieuw te zullen proberen lading voor de boot te regelen.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Voortgezette handeling van het
medeplegen van voorbereiden en bevorderen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door het voorhanden hebben van voorwerpen en vervoermiddelen waarvan hij weet dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit en anderen trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verstrekken
en
het medeplegen van poging tot handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3 en 5:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 6 en 7:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De verdachte fungeerde bij de bewezen verklaarde feiten onder 1 en 2 als de initiator en geldschieter en hield samen met [medeverdachte 9] de touwtjes strak in handen. De overige feiten tonen aan dat verdachte zich niet alleen bezig hield met de invoer van cocaïne in Nederland, maar ook met de lokale handel in kilogrammen en met de uitvoer van cocaïne naar het buitenland. Op alle fronten was verdachte derhalve actief, geheel en al uit winstbejag.
Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke en zeer verslavende stof. Omdat het gebruik van cocaïne kostbaar is en de verslaving leidt tot een toenemend gebruik, nemen verslaafden vaak hun toevlucht tot vermogensdelicten om in hun behoefte aan cocaïne te voorzien. Daarnaast is een feit van algemene bekendheid, dat het gebruik van cocaïne drempelverlagend kan werken bij het overgaan tot geweld.
Cocaïnegebruik leidt dan ook tot gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij.
Voorts wordt in het algemeen met de (internationale) handel in cocaïne zeer veel zwart geld verdiend, welk geld weer terecht komt in het gewone betalingsverkeer hetgeen het economische evenwicht in de samenleving ontwricht.
Het handelen van verdachte bevestigt voorts de reputatie van Nederland als doorvoerhaven van harddrugs naar de rest van Europa waardoor Nederland ook internationaal schade oploopt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte zwaar dient te worden bestraft.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 maart 2007, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden al meerdere malen is veroordeeld voor feiten als de onderhavige en daarvoor ook aanzienlijke gevangenisstraffen heeft opgelegd gekregen.
Verdachte had voor zijn detentie geen werk. Hij heeft twee kinderen, waarvan één samen met één van de andere verdachten in het onderzoek Vivaldi, [medeverdachte 2].
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot - kort gezegd -
een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank neemt hierbij allereerst in overweging dat de rechtbank de bewezen verklaarde feiten onder 1 en 2 kwalificeert als voortgezette handeling. Ondanks de omstandigheid dat uiteindelijk geen cocaïne in de Nederlandse samenleving terecht is gekomen acht de rechtbank de straf die de officier van justitie heeft geëist de enige straf die recht doet aan het gehele feitencomplex dat is bewezenverklaard.
Tot slot heeft de rechtbank gelet op de hoogte van de straffen die aan de medeverdachten in het onderzoek Vivaldi zijn opgelegd.
Verbeurdverklaring:
De op bijlage II genoemde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1, 2, 3, 5, 6, en 7 bewezenverklaarde is begaan.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de op bijlage III genoemde in beslag genomen voorwerpen zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op de reeds vermelde wetsartikelen zijn de op te leggen straffen voorts gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: de op bijlage II genoemde voorwerpen.
Gelast de teruggave van de op bijlage III genoemde voorwerpen aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mrs L.E. Verschoor, J.M. Bruins en D.C.P.M. Straver, bijgestaan door D.G.W. van de Haar-Kleijer en mr. L.M. Janssens-Kleijn als griffiers en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2008.
De griffier D.G.W. van de Haar-Kleijer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.