Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 228914 / HA ZA 07-705
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.G. Kabalt,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAASBILT B.V.,
gevestigd te De Bilt,
gedaagde,
procureur mr. J.J.W. Remme.
Partijen zullen hierna [eiser] en Maasbilt genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 4 juli 2007
- de akte wijziging van eis,
- het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2007, waarin is vastgelegd dat [eiser] zijn eis ter comparitie opnieuw gewijzigd heeft (eisvermindering).
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op of omstreeks 12 mei 1995 hebben [eiser], de heer [belanghebbende] en Maasbilt een optieovereenkomst gesloten (hierna ook aangeduid als: de eerste optieovereenkomst) met betrekking tot de gronden van [eiser] gelegen in de gemeente Loenen aan de Vecht, kadastraal bekend gemeente Loenen, sectie A, nummer 1473 en sectie B, nummers 146, 147, 174 en 1308 (hierna te noemen: de grond) en met betrekking tot grond van [belanghebbende].
Deze overeenkomst luidt -voor zover hier relevant- als volgt:
“(…)
De heer [belanghebbende] en de heer A. [eiser] verlenen (…) een kooprecht om bovenvermelde gronden tegen de volgende voorwaarden te verwerven.
• Koopsom f 32,50 (zegge: tweeëndertig gulden en vijftig cent) per m2.
De koopsom wordt als volgt voldaan:
a. f 15,-- (zegge: vijftien gulden) per m2, uiterlijk één week na afloop van de optietermijn (uiterlijk 22 juni 1996);
b. f 17,50 (zegge: zeventien gulden en vijftig cent) per m2, indien, voorzover en zodra de bestemming van de grond gewijzigd is in wonen, zodanig dat bouwvergunningen voor woningbouw kunnen worden afgegeven. Onder wonen wordt mede verstaan de daarbij behorende groen en andere voorzieningen. Deze betaling zal alleen verschuldigd zijn voor dat gedeelte en per die datum waarvoor bouwvergunningen worden gegeven of waarvoor het bestemmingsplan, welke voorziet in wonen, onherroepelijk in kracht van gewijze is gegaan.
(…).”
2.2. Op of omstreeks 16 juni 1999 is opnieuw een optieovereenkomst met betrekking tot de grond opgesteld en door partijen ondertekend. De optie op de grond is hierbij verlengd tot 19 juni 2002.
Deze overeenkomst luidt -voor zover hier relevant- als volgt:
“(…)
De heer [belanghebbende] en de heer A. [eiser] verlenen MaasBilt B.V. (hierna te noemen: koper) een kooprecht om bovenvermelde gronden tegen de volgende voorwaarden te verwerven.
De koopsom wordt als volgt voldaan:
1. f 15,-- (zegge: vijftien gulden) per m2 uiterlijk één week nadat het kooprecht wordt omgezet in koop (uiterlijk 19 juni 2002).
2. Een extra betaling van f 32,50 / m2 (zegge: tweeëndertig gulden en vijftig cent per m2) indien, voorzover de bestemming van de grond gewijzigd is in wonen, zodanig dat de bouwvergunningen voor woningbouw kunnen worden afgegeven. Tot het woongebied wordt tevens gerekend het gebied voor voorzieningen (scholen, winkels en openbare gebouwen) alsmede de in de woonwijk voorkomende groenvoorzieningen en waterpartijen. (…)
(…) De betaling van de koopsom en van de rechten, kosten en belastingen vindt plaats bij het passeren van de akte van eigendomsoverdracht.
(…)”
2.3. Bij brief van 26 april 2002 heeft Maasbilt het kooprecht ingeroepen met betrekking tot zowel de grond van [eiser] als de grond van [belanghebbende], ten gevolge waarvan een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
2.4. Op 30 mei 2002 is de grond van [eiser] en de grond van [belanghebbende] aan Maasbilt geleverd.
In de akte van levering is –onder meer en voor zover hier relevant- het volgende bepaald:
“(…)
Koopprijs
Comparanten verklaren dat de koopprijs, op basis van destijds vijftien gulden per centiare, bedraagt NEGENHONDERD NEGENENDERTIG DUIZEND TWEEHONDERD EENENNEGENTIG EURO EN EEN EUROCENT (EUR 939.291,01).
Koopster heeft de koopprijs voldaan door storting op een rekening van mij, notaris, inzake derdengelden. Verkopers verlenen koopster kwitantie voor de betaling van de koopprijs.
(…)”
Voorts is in de akte van levering onder het kopje “Overige voorwaarden” bepaald dat de levering geschiedt ter uitvoering van de optieovereenkomst van 16 juni 1999. De tekst van die optieovereenkomst is daarbij integraal overgenomen in de leveringsakte.
2.5. Op 28 juni 2005 en op 28 maart 2006 heeft de gemeenteraad van de gemeente Loenen voorbereidingsbesluiten als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) genomen voor het uitbreidingsplan Cronenburgh, voor het gebied waarvan de door Maasbilt van [eiser] gekochte grond deel uit maakt.
2.6. Bij brief van 29 mei 2006 heeft de raadsman van [eiser] Maasbilt gesommeerd om binnen vijf werkdagen nadien te erkennen dat [eiser] aanspraak kan maken op de extra betaling van fl. 32,50 per vierkante meter grond.
3.1. Na zijn eis eerst gewijzigd en vervolgens verminderd te hebben, vordert [eiser] samengevat - een verklaring voor recht dat Maasbilt toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst en veroordeling van Maasbilt tot betaling van EUR 527.991,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Maasbilt voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De rechtbank zal de vordering van [eiser] zoals laatstelijk gewijzigd ter comparitie tot uitgangspunt nemen. Het onderdeel van de vordering dat [eiser] bij akte gewijzigd heeft, is vervolgens ter comparitie ingetrokken. Er is dus sprake van een eisvermindering.
4.2. [eiser] vordert van Maasbilt een bedrag van fl. 32,50 per vierkante meter (hierna: m2) van de door hem aan Maasbilt verkochte grond en baseert zijn vordering op de tussen partijen gesloten optieovereenkomsten. Hij stelt dat de situatie zich heeft voorgedaan dat bouwvergunningen voor woningbouw kunnen worden afgegeven, zodat hij recht heeft op de extra betaling van fl. 32,50 per m2.
4.3. Maasbilt voert twee verweren tegen het door [eiser] gestelde recht op de extra betaling. Zij betoogt allereerst dat slechts recht bestaat op de extra betaling indien sprake is van een onherroepelijke bestemmingsplanwijziging. Daarvan is tot op heden geen sprake, zodat niet is voldaan aan het in de optieovereenkomsten opgenomen vereiste dat “de bestemming van de grond is gewijzigd in wonen, zodanig dat bouwvergunningen kunnen worden afgegeven”, aldus Maasbilt.
4.4. Dit verweer faalt. Tussen partijen staat vast dat er bouwvergunningen zijn afgegeven en dat er woningen zijn gebouwd op de door Maasbilt van [eiser] gekochte grond. Dat dit is gebeurd op basis van de anticipatieprocedure van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en niet op basis van een onherroepelijke bestemmingsplanwijziging, kan Maasbilt niet baten. In de optieovereenkomsten wordt niet gesproken over een onherroepelijke bestemmingsplanwijziging. Dat dat een vereiste zou zijn voor de extra betaling kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid uit de zinsnede waar Maasbilt op doelt. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het overeenkomen van de extra betaling is ingegeven door het feit dat de waarde van agrarische grond vermeerdert wanneer daarop woningbouw wordt toegestaan. Het verkrijgen van bouwvergunningen voor woningbouw is derhalve bepalend. Dat bouwvergunningen zijn verkregen op basis van de anticipatieprocedure van artikel 19 WRO en niet op basis van een onherroepelijke bestemmingsplanwijziging doet daarom niet ter zake.
4.5. Ten tweede heeft Maasbilt tot haar verweer aangevoerd dat slechts recht op de extra betaling van fl. 32,50 per m2 grond bestond indien vóór de levering zou zijn voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste van wijziging van de bestemming van de grond in wonen, zodanig dat bouwvergunningen kunnen worden afgegeven (hierna ook kortweg aan te duiden als: ‘het woningbouw-vereiste’). Maasbilt beroept zich hierbij op de (letterlijke) tekst van de optieovereenkomst van 16 juni 1999, meer in het bijzonder op de zinsnede: “indien, voorzover de bestemming van de grond gewijzigd is in wonen” en op de bepaling dat de betaling van de koopsom plaatsvindt bij het passeren van de akte van eigendomsoverdracht. De inhoud van de overeenkomst is duidelijk, zodat aan uitleg niet wordt toegekomen, zo stelt Maasbilt. Maasbilt ziet bevestiging van haar standpunt in de hierboven onder 2.4 geciteerde bepaling betreffende de koopsom uit de akte van levering.
4.6. [eiser] beroept zich op zijn beurt (mede) op de tekst van de eerste optieovereenkomst, van 12 mei 1995. Uit de zinsnede “indien, voorzover en zodra de bestemming van de grond gewijzigd is in wonen” vloeit volgens [eiser] voort dat de extra betaling van fl. 32,50 per m2 verschuldigd is op het moment dat de bouwvergunningen voor woningbouw kunnen worden verleend. Of dit moment voor of na de levering is gelegen doet niet ter zake. Bovendien is in de eerste overeenkomst expliciet bepaald dat de koopsom
fl. 32,50 per m2 bedraagt en dat die koopsom in twee gedeelten (fl. 15,00 en fl. 17,50), op twee verschillende momenten zal worden voldaan. [eiser] stelt dat de optieovereenkomst slechts is verlengd en niet gewijzigd, zodat de latere optieovereenkomst van 16 juni 1999 niet los kan worden gezien van de eerste optieovereenkomst. Hieruit volgt volgens [eiser] dat de optieovereenkomst van 16 juni 1999 aldus moet worden uitgelegd dat de koopsom fl. 47,50 per m2 bedraagt. Een gedeelte daarvan (fl. 15,00 per m2) is reeds voldaan; het tweede gedeelte van fl. 32,50 per m2 dient Maasbilt nog te voldoen.
4.7. Vergelijking van de twee optieovereenkomsten waarop partijen zich (respectievelijk) beroepen, leert dat er in de overeenkomst van 16 juni 1999 ten opzichte van de eerste overeenkomst, van 12 mei 1995, een aantal verschillen zijn te constateren in de formulering van de overeengekomen voorwaarden. Beide partijen hebben echter verklaard dat de optieovereenkomst tussentijds slechts is verlengd en niet inhoudelijk is gewijzigd.
De rechtbank begrijpt daaruit dat de optieovereenkomst, ook in de optiek van partijen, in elk geval niet wezenlijk is gewijzigd.
4.8. Ook voor wat betreft de bepaling over de koopsom, waar het in het geschil tussen partijen om draait, hebben beide partijen expliciet verklaard dat die bepaling -met uitzondering van de hoogte van de (totale) koopprijs- tussentijds niet inhoudelijk is gewijzigd. Namens Maasbilt is ter comparitie uitdrukkelijk verklaard dat de eerste bepaling in de overeenkomst van 12 mei 1995, over de koopsom, weliswaar tekstueel is aangepast, maar dat van een inhoudelijke wijziging geen sprake was.
Dat betekent dat de latere optieovereenkomst, van 16 juni 1999, niet volledig op zichzelf bezien kan worden, zoals Maasbilt voorstaat, maar dat deze overeenkomst niet los gezien kan worden van de eerste overeenkomst, van 12 mei 1995.
4.9. Wanneer de beide optieovereenkomsten aldus naast elkaar worden bezien, is het standpunt van Maasbilt over de bepaling betreffende de koopsom onbegrijpelijk.
Maasbilt stelt dat is overeengekomen dat de koopsom uit twee gedeelten zou kunnen bestaan. Het eerste deel (fl. 15,= per m2) zou hoe dan ook verschuldigd zijn; het tweede deel zou alleen verschuldigd zijn als voor de levering zou zijn voldaan aan het woningbouw-vereiste. Na de levering kon geen aanspraak meer worden gemaakt op de extra betaling, zo stelt Maasbilt. Zij heeft in dit verband voorts aangevoerd dat de aan grondspeculatie verbonden risico’s en de daarbij behorende lusten en lasten na de levering bij de koper liggen. Zoals gezegd heeft Maasbilt verklaard dat de bepaling betreffende de koopsom tussentijds niet inhoudelijk is gewijzigd. Zij heeft gesteld dat ook de eerste optieovereenkomst, van 12 mei 1995, slechts recht gaf op de extra betaling als voor de levering van de grond zou zijn voldaan aan het woningbouw-vereiste. De formulering van de bepaling betreffende de koopsom was echter onduidelijk en is aangepast om duidelijkheid te scheppen, zo stelt Maasbilt.
De rechtbank kan Maasbilt niet volgen in haar betoog. In de eerste optieovereenkomst, van 12 mei 1995, staat immers letterlijk dat de koopsom fl. 32,50 per m2 bedraagt, zijnde de optelsom van het bedrag van fl. 15,00 en de extra betaling van (destijds) fl. 17,50. Daarin valt geen onduidelijkheid te ontdekken.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat Maasbilt op grond van de optieovereenkomst van 16 juni 1999, bezien in samenhang met de optieovereenkomst van 12 mei 1995, een koopsom van fl. 47,50 per m2 aan [eiser] verschuldigd is.
Dat de bepaling betreffende de koopsom aldus moet worden begrepen, vindt steun in het feit dat er, zoals tussen partijen vast staat, een reële verwachting bestond dat de grond van [eiser] een woningbouwbestemming zou krijgen en dat dat de reden was dat Maasbilt in de grond geïnteresseerd was. Om die reden hebben partijen een optieovereenkomst gesloten. Bij gebreke van een nadere toelichting, ziet de rechtbank niet in waarom [eiser] zeven jaar nadien alsnog genoegen zou nemen met enkel de prijs voor agrarische grond (fl. 15,00). Niet gesteld of gebleken is immers dat er redenen waren om de verwachting over de bestemmingswijziging bij te stellen. Gezien het tijdsverloop is aannemelijk dat de realisering van de verwachte bestemmingswijziging alleen maar dichterbij is gekomen.
Gezien het voorgaande moet de bepaling in de optieovereenkomst, dat de betaling van de koopsom plaats vindt bij het passeren van de akte van eigendomsoverdracht, dan ook aldus worden begrepen dat hiermee wordt gedoeld op het eerste gedeelte van de koopsom. Hetzelfde geldt voor de bepaling in de akte van levering “dat de koopsom, op basis van destijds vijftien gulden per centiare” is voldaan.
4.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, houdt de rechtbank het er voor dat Maasbilt op grond van de optieovereenkomst van 16 juni 1999, bezien in samenhang met de optieovereenkomst van 12 mei 1995, een koopsom van fl. 47,50 per m2 aan [eiser] verschuldigd is.
Nu Maasbilt heeft nagelaten een aannemelijke verklaring te geven voor haar standpunt over de verschuldigde koopsom, zal zij niet worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Het had op de weg van Maasbilt gelegen om duidelijk te maken hoe te verklaren is dat de volstrekt heldere bepaling in de optieovereenkomst van 12 mei 1995, toch anders begrepen zou moeten worden, terwijl geen inhoudelijke wijziging is beoogd. Nu zij dat heeft nagelaten, wordt haar bewijsaanbod om die reden gepasseerd.
4.11. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht kan, gezien het voorgaande, worden toegewezen. Maasbilt is [eiser] immers een extra betaling van fl. 32,50 verschuldigd (hierna aangeduid als: de nabetaling) over de daarvoor in aanmerking komende m2’s van de van [eiser] gekochte grond en is tekort geschoten in de nakoming van de optieovereenkomst door deze nabetaling niet aan [eiser] te voldoen.
4.12. Vervolgens dient te worden beoordeeld over hoeveel m2’s Maasbilt de nabetaling van fl. 32,50 verschuldigd is.
Bij de discussie over het aantal m2’s waarover de nabetaling verschuldigd is, nemen beide partijen de hen bekende en door Maasbilt overgelegde ‘tekening van Tauw’ als uitgangspunt.
De tekening van Tauw heeft betrekking op een gedeelte van de door Maasbilt van [eiser] gekochte grond en bestaat uit vier gekleurde gedeelten, die samen een totaal van 32.476 m2 beslaan. Over het groene, blauwe en gele gedeelte van de tekening wordt niet getwist; partijen zijn het er over eens dat de nabetaling, in geval van veroordeling van Maasbilt daartoe, (in elk geval) over die gedeelten (met een totaal van 30.518 m2) verschuldigd is.
Maasbilt meent dat het daarbij moet blijven en dat de nabetaling enkel over die gedeelten berekend moet worden. Het vierde, roze gekleurde gedeelte van de tekening van Tauw (1.958 m2, zijnde een strook van de randweg) dient volgens Maasbilt buiten beschouwing te blijven. Volgens [eiser] moet de gehele tekening van Tauw worden meegenomen bij de berekening van de nabetaling, dus ook het roze gedeelte.
Bovendien is de nabetaling volgens [eiser] ook verschuldigd over twee onderdelen die niet in de tekening van Tauw zijn meegenomen, te weten: perceel 1473 (320 m2) en (het overige gedeelte van) de sloot aan de noordkant (3.000 m2). Maasbilt betwist dat de nabetaling ook over deze twee onderdelen verschuldigd is.
Het geschilpunt betreft telkens de vraag of deze onderdelen (de randweg, perceel 1473 en (het overige gedeelte van) de sloot aan de noordkant) al dan niet vallen onder de bij het woongebied behorende voorzieningen, als bedoeld in de optieovereenkomst, waarvan is overeengekomen dat die bij de berekening van de nabetaling worden meegenomen.
De rechtbank oordeelt hier als volgt over.
4.13. De rechtbank is met Maasbilt van oordeel dat Maasbilt de nabetaling van fl. 32,50 per m2 niet verschuldigd is over de strook randweg. Maasbilt heeft onbetwist gesteld dat de randweg een provinciale weg is en dat de aanleg daarvan is gebaseerd op een provinciaal besluit, dat reeds is genomen vóórdat tot woningbouw werd besloten. Onder die omstandigheden kan -bij gebreke van een nadere toelichting van zijn standpunt door [eiser]- niet worden aangenomen dat de randweg valt onder de tot het woongebied behorende voorzieningen, als bedoeld in de optieovereenkomst. Het enkele feit dat het woongebied ook profijt heeft van de randweg, is onvoldoende om dit gedeelte mee te nemen bij de berekening van de nabetaling.
4.14. Perceel 1473 zal wel worden meegenomen bij de berekening van de door Maasbilt verschuldigde nabetaling. [eiser] heeft aangevoerd dat perceel 1473 deels water en deels een groenstrook betreft, die beide ten dienste staan aan de woningbouw. Maasbilt heeft hier slechts tegen ingebracht dat perceel 1473 buiten de grens van het bestemmingsplan valt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de stelling van [eiser] te weerspreken. Uit de optieovereenkomsten blijkt niet dat de bestemmingsplangrens bepalend is en Maasbilt heeft niet weersproken dat de betreffende groenstrook en waterpartij ten dienste staan aan de op de voorheen aan [eiser] toebehorende grond gerealiseerde en/of nog te realiseren woningen.
de sloot aan de noordkant
4.15. Tussen partijen staat vast dat de bestemmingsplangrens door de sloot aan de noordkant loopt. In de tekening van Tauw is enkel het gedeelte van de sloot meegenomen dat binnen het onderhavige bestemmingsplan valt.
Volgens [eiser] is de nabetaling van fl. 32,50 per m2 echter over de hele sloot verschuldigd, omdat de sloot niet moet worden gesplitst en in zijn geheel moet worden begrepen onder de ‘voorzieningen’ zoals bedoeld in de optieovereenkomst.
De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit de optieovereenkomst niet dat de bestemmingsplangrens bepalend is voor hetgeen wel of niet moet worden meegenomen bij de berekening van de nabetaling. Dat laat echter onverlet dat er wel aanleiding kan zijn om in een voorkomend geval aan te knopen bij die grens.
De rechtbank is van oordeel dat dat in het geval van de discussie over de sloot aan de noordkant op zijn plaats is. Maasbilt heeft onbetwist gesteld dat de sloot is gegraven door (of in opdracht van) Kennemerland Beheer (aan wie Maasbilt de gronden van [eiser] heeft doorverkocht), dat Kennemerland Beheer daartoe gehouden was op basis van het voor het aangrenzende agrarische gebied geldende bestemmingsplan en dat dat bestemmingsplan ook de breedte van de sloot bepaalde. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de sloot in zijn geheel zou moeten worden begrepen onder de bij woningbouw behorende voorzieningen, zoals bedoeld in de optieovereenkomst. Uit hetgeen Maasbilt heeft aangevoerd volgt immers dat het gedeelte van de sloot dat door Tauw buiten beschouwing is gelaten (veeleer) tot het aangrenzende agrarische gebied behoort en ten dienste van dat gebied is gegraven. [eiser] heeft hier niets tegenin gebracht. Het enkele feit dat het woongebied mogelijk ook profijt heeft van (de gehele breedte van) deze sloot is onvoldoende om anders te oordelen.
4.16. De slotsom van het voorgaande is dat Maasbilt zal worden veroordeeld om een bedrag van EUR 454.860,50 aan [eiser] te voldoen, te weten: 30.838 m2 (tekening Tauw minus de strook randweg: 30.518 m2 + perceel 1473: 320 m2) x EUR 14,75 (het equivalent in euro’s van fl. 32,50).
4.17. [eiser] heeft voorts wettelijke rente gevorderd, primair vanaf 28 juni 2005. De wettelijke rente is echter niet toewijsbaar vanaf die datum, nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een situatie waarin verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Gesteld is slechts dat 28 juni 2005 de datum is waarop het Voorbereidingsbesluit uitbreidingsplan Cronenburgh fase 1 en 2 (gedeeltelijk) is ingetreden.
De wettelijke rente is wel toewijsbaar vanaf 5 juni 2006, zoals subsidiair is gevorderd. De raadsman van [eiser] heeft Maasbilt bij brief van 29 mei 2006 gesommeerd om binnen 5 werkdagen nadien de verschuldigdheid van de nabetaling van fl. 32,50 te erkennen, waardoor Maasbilt bewust is gemaakt van de door haar te verrichten prestatie en haar de gelegenheid is geboden om daaraan te voldoen.
4.18. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.19. Maasbilt zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 4.732,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 5.160,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 9.976,31
5.1. verklaart voor recht dat Maasbilt jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst,
5.2. veroordeelt Maasbilt om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 454.860,50 (vierhonderdvierenvijftig duizendachthonderdzestig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 5 juni 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt Maasbilt in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 9.976,31,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.?