RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 07/3107 en 08/1273
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2008 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening hebben betrekking op verweerders besluit van 21 september 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 mei 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd eiseres een omzettingsvergunning te verlenen voor de adressen [20 adressen] te Utrecht.
1.2 Het beroep en verzoek zijn behandeld ter zitting van 22 mei 2008, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. D. de Jong, advocaat te Utrecht en M.M.T. Crokett-Steures, tolk Engels. Namens verweerder is verschenen mr. H.P. de Keijzer, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 07/3107):
2.3 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet (Hvw) stelt de gemeenteraad - voor zover hier van belang- een huisvestingsverordening vast, indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvw is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge artikel 31 van de Hvw wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge 3.1.2 aanhef en onder c, van de Regionale Huisvestingsverordening van het Bestuur Regio Utrecht (hierna: de Verordening), vastgesteld op 20 december 2006 en in werking getreden op 1 januari 2007, is het verboden om zonder vergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1, van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Artikel 3.1.4, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders de vergunning verlenen, indien naar hun oordeel het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.
Artikel 3.1.4, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat indien burgemeester en wethouders hebben vastgesteld, dat het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang minder zwaar weegt dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad, de vergunning wordt verleend indien aanvrager:
a. bereid is compensatie te bieden als bedoeld in art. 3.1.5 en
b. aan de door burgemeester en wethouders in het belang van de voorziening in de behoefte aan woonruimte verband houdende voorwaarden en voorschriften is voldaan.
Artikel 3.1.5, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat compensatie moet worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte.
Artikel 3.1.5, derde lid, van de Verordening bepaalt dat indien en voor zover de compensatie als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, de aanvrager een financiële bijdrage is verschuldigd. Daarbij gelden de volgende prijzen (per vierkante meter, peildatum 1 juli 2006), als een vergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend:
a. € 381 in geval van het geheel of gedeeltelijk onttrekken aan de woonbestemming van zelfstandige woonruimte;
b. € 294 in geval van het geheel of gedeeltelijk onttrekken aan de woonbestemming van niet zelfstandige woonruimte;
c. € 206 in geval van samenvoeging of omzetting van woonruimte.
2.4 Niet in geschil is dat het gaat om omzettingen van woonruimte waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvw een vergunning is vereist.
In de Verordening zijn voor vergunningverlening in geval van omzetting nadere regels gegeven. In geval van een aanvraag om vergunning voor omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte dient verweerder de betrokken belangen af te wegen.
Indien het met de omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad moet verweerder de gevraagde vergunning verlenen (artikel 3.1.4, eerste lid, van de Verordening). In dat geval biedt de verordening geen basis voor compensatie. Indien het belang van het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad zwaarder weegt dan het met omzetting gediende belang, moet de gevraagde vergunning eveneens worden verleend, indien en voorzover de aanvrager bereid is compensatie te bieden en aan te stellen voorwaarden en voorschriften wordt voldaan (artikel 3.1.4, tweede lid, van de Verordening). In beide situaties is verweerder derhalve gehouden de gevraagde vergunning te verlenen.
Over de wenselijkheid van een wettelijk stelsel dat noopt tot vergunningverlening, ook in het geval de leefbaarheid van een bepaalde straat of wijk ernstig in het gedrang komt, laat de rechtbank zich niet uit.
2.5 Tot 25 januari 2007 heeft de gemeente Utrecht in verband met het tekort aan jongeren- en studentenhuisvesting een beleid gevoerd dat er op neer komt dat de ingevolge de Verordening uit te voeren belangenafweging in alle gevallen in het voordeel van de aanvrager uitviel, zodat de aanvraag om vergunning werd gehonoreerd, zonder dat daarbij compensatie werd geboden.
2.6 Verweerder heeft bij besluit van 25 januari 2007, in werking getreden op 28 januari 2007 (verder: de Beleidsregel), bovenstaand beleid gewijzigd. Besloten is om voortaan bij de behandeling van een vergunning tot omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte wederom een expliciete afweging te maken, doch daarbij het belang van het behoud van zelfstandige woningen voorop te stellen.
2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het verweerder vrij om terzake beleid te formuleren en als algemeen uitgangspunt te hanteren dat het belang van behoud van de woonruimtevoorraad leidend zal zijn. Dit ontslaat verweerder echter niet van de in de Verordening opgenomen plicht om bij de beoordeling van een concrete aanvraag om een omzettingsvergunning eerst de relevante belangen te inventariseren om die vervolgens tegen elkaar af te wegen. Er dient, zoals overigens ook in de toelichting bij de Beleidsregel wordt vermeld, dus een individuele belangenafweging plaats te vinden: het belang van de betreffende aanvrager (meestentijds de eigenaar van het pand) bij omzetting van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte (kamerverhuur) dient te worden afgewogen tegen het belang van behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad, waarbij de leefbaarheid in de straat of de wijk dient te worden betrokken. Die afweging wordt zinledig als de uitkomst vanwege het (gewijzigde) beleid steeds uitvalt in het voordeel van het behoud van de woonruimtevoorraad.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in de Beleidsregel tevens als te hanteren uitgangspunt heeft neergelegd dat - uitgaande van het primaat van het behoud van de woonruimtevoorraad - voor het verkrijgen van een omzetvergunning van een zelfstandige woonruimte naar kamerverhuur steeds betaling van financiële compensatie is geboden, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de Beleidsregel op dit punt in strijd met het bepaalde in artikel 3.1.4 van de Verordening, aangezien compensatie op grond van dit algemeen verbindende voorschrift eerst aan de orde komt, indien de uitkomst van de individuele belangenafweging is dat het belang gemoeid met het behoud van de woonruimtevoorraad dient te prevaleren.
2.9 Verweerder heeft aan het thans bestreden besluit zijn nieuwe beleid ten grondslag gelegd. Ten aanzien van dit besluit komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat daaruit onvoldoende blijkt dat de betrokken belangen zijn geïnventariseerd en gewogen.
Verweerder heeft nagelaten op deugdelijke wijze te motiveren waarom in dit geval het belang van het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad zwaarder weegt dan de belangen van eiseres bij omzetting, waaronder de door haar geschetste financiële aspecten en het achterliggende belang van het behoud van studentenhuisvesting. Daarbij is van belang dat het geschil de vergunningverlening voor een twintigtal panden in de stad Utrecht betreft en dat de omstandigheden, waaronder de druk op de leefbaarheid ter plaatse, per pand (kunnen) verschillen. De vereiste belangenafweging vergt kortom maatwerk. Met een verwijzing naar het algemeen beleidsuitgangspunt kan niet worden volstaan.
De gemachtigde van verweerder heeft er ter zitting nog op gewezen dat in het bestreden besluit onder de punten ad 2, 3 en 4 wel degelijk aandacht is besteed aan de financiële belangen van eiseres. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat verweerder enkel in ogenschouw heeft genomen de vraag of eiseres, naar de inschatting van verweerder, in staat kan worden geacht de verlangde financiële compensatie te betalen. Aan deze vraag gaat echter vooraf de vraag welke belangen dienen te prevaleren, en in het geval de belangen van het behoud van de woonruimtevoorraad dienen te prevaleren, of compensatie wordt geboden, in natura of in geld.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende geconcretiseerd welke belangen bij de beoordeling zijn betrokken en welk gewicht verweerder aan die belangen toekent. Het bestreden besluit is derhalve niet op zorgvuldige wijze voorbereid en mist een deugdelijke motivering. Het dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb te worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres moeten nemen.
2.10 De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 08/1273):
2.11 Eiseres heeft verzocht om haar bij wijze van voorlopige voorziening een voorlopige vergunning voor de betrokken panden toe te wijzen, totdat onherroepelijk zal zijn geoordeeld over haar aanvragen om een omzettingsvergunning.
2.12 Voor het treffen van een dergelijke verstrekkende voorziening is slechts plaats indien op grond van de beschikbare gegevens met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar de omzettingsvergunningen verleend zouden moeten worden. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Ten eerste zou op onaanvaardbare wijze worden vooruitgelopen op de belangenafweging in concreto, die verweerder juist nog dient uit te voeren. Ten tweede kan niet worden uitgesloten dat de uitkomst van de belangenafweging in concreto ten aanzien van één of meer van de betrokken panden is, dat de belangen gemoeid met het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad dienen te prevaleren, zodat alleen vergunning kan worden verleend indien compensatie wordt geboden. Daarbij is nog van betekenis dat verweerder terzake van de weging van de betrokken belangen een zekere beoordelingsvrijheid toekomt.
Het financiële belang van eiseres bij het treffen van de gevraagde voorziening leidt niet tot een ander oordeel. Immers, dit belang alleen is onvoldoende om aan te nemen dat de afweging in haar voordeel dient uit te vallen. Verder komen de gevolgen van het in gebruik nemen van de panden zonder te beschikken over de vereiste omzettingsvergunningen voor rekening en risico van eiseres. Het belang van de in de panden gehuisveste studenten komt vooral aan de orde bij de eventuele opzegging van huurovereenkomsten en ontruiming van de panden. In dit kader is dat belang onvoldoende om de gevraagde voorziening te rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afwijzen. Gelet op het voorgaande bestaat evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 21 september 2007;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
3.4 bepaalt dat de gemeente Utrecht het door eiseres betaalde griffierecht ad € 143,- aan haar vergoedt;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in dit geding ten bedrage van € 644,- te betalen door de gemeente Utrecht aan de griffier van deze rechtbank.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.6 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2008.
mr. M.H.L. Debets mr. B.J. van Ettekoven
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.