ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3551

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212311/ HA ZA 06-1189
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van beperkte gemeenschap na ontbinding geregistreerd partnerschap met betrekking tot echtelijke woning en financiële activa

In deze zaak, uitgesproken op 11 juni 2008 door de Rechtbank Utrecht, betreft het een geschil tussen twee partijen die in een geregistreerd partnerschap hebben geleefd en nu de verdeling van hun beperkte gemeenschap van goederen wensen te regelen na de ontbinding van hun partnerschap. De eiser heeft de rechtbank verzocht om de verdeling van de gemeenschappelijke goederen, waaronder de echtelijke woning, een beleggingsrekening, een internetspaarrekening en inboedelgoederen. De verweerder heeft in reconventie ook een verdeling en verrekening van inkomsten en huishoudelijke kosten gevorderd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd, waarbij zij zijn overeengekomen dat er geen gemeenschap van goederen zou zijn. De rechtbank heeft de relevante huwelijkse voorwaarden in overweging genomen, waaronder bepalingen over de verdeling van de kosten van de huishouding en de verrekening van overgespaarde inkomsten. De rechtbank heeft ook de waarde van de echtelijke woning vastgesteld op EUR 280.000,=, gebaseerd op taxatierapporten, en heeft geoordeeld dat de woning aan de verweerder kan worden toegescheiden, mits zij deze kan financieren.

Daarnaast heeft de rechtbank de hypothecaire geldlening van EUR 290.000,= en de verdeling van de overige activa en passiva beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser aan de verweerder EUR 7.200,= moet betalen wegens overbedeling, en dat partijen elkaar op de hoogte moeten stellen van de waarden van de optieregeling en de polissen bij ZwitserLeven per 4 september 2006. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 212311 / HA ZA 06-1189
Vonnis van 11 juni 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. W.A. Voorips-Breddels,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. R.M. van den Broek.
Partijen zullen hierna [eiser] en [verweerster] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2006
- de akte overlegging producties met toelichting, tevens conclusie van eis in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 22 november 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op [huwelijksdatum] te Utrecht op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Op [datum registratie] is het huwelijk van partijen omgezet in een geregistreerd partnerschap. Partijen zijn eind juni 2005 feitelijk uit elkaar gegaan. Bij verzoekschrift van 4 september 2006 heeft [eiser] de rechtbank verzocht het geregistreerd partnerschap te ontbinden. Op 12 juli 2007 is het geregistreerd partnerschap ontbonden.
2.2. In de akte huwelijksvoorwaarden van 7 juni 1993 is, voor zover hier van belang, onder meer opgenomen:
- de echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd (artikel 1)
- de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, worden voldaan uit de netto-inkomens naar evenredigheid daarvan (artikel 5)
- de echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge artikel 5, het recht heeft het teveel betaalde terug te vorderen van de andere echtgenoot; dit recht vervalt indien betaling of verrekening niet binnen één jaar na het einde van het huwelijk heeft plaats gehad of schriftelijk gevorderd is (artikel 6)
- de echtgenoten zich verplichten over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5 onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding overblijft, onderling te verrekenen; de ene echtgenoot verkrijgt op de andere echtgenoot een vordering ten bedrage van de helft van het aan die andere echtgenoot overblijvende (artikel 8).
- het recht tot het vorderen van de verrekening vervalt als deze niet binnen één jaar na het einde van het huwelijk heeft plaats gehad of schriftelijk is gevorderd (artikel 10)
- de aanspraken op pensioen en hetgeen daarvoor is opgeofferd worden niet verrekend overeenkomstig artikel 8, met uitzondering van periodieke uitkeringen die vervallen ingevolge een recht op ingegaan pensioen (artikel 12)
- ieder der echtgenoten heeft het recht, ingeval het huwelijk wordt ontbonden, om te vorderen dat er een verrekening plaatsvindt zo dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien er een algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan, met uitzondering van zaken die door de echtgenoten krachtens erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen; de verrekening heeft plaats, ingeval van echtscheiding, naar de toestand ten tijde van het instellen van de vordering daartoe (artikel 14).
2.3. De gemeenschappelijke goederen van partijen zijn thans nog onverdeeld.
2.4. Van de gemeenschappelijke goederen maken deel uit:
- echtelijke woning aan de Hendrik Copijnstraat 44 te IJsselstein
- beleggingsrekening Fortis met nummer 73.80.598
- internetspaarrekening nummer 640639
- inboedel echtelijke woning en auto’s, merk Saab en merk Hyundai
- hypotheek Postbank nummer X090-446427
2.5. De hypothecaire geldlening bedraagt thans EUR 290.000,=. Het betreft een aflossingsvrije hypotheek, die in 2005 in verband met een geplande verbouwing aan de echtelijke woning met een bedrag van EUR 35.000,= was verhoogd.
2.6. De waarde van de echtelijke woning is een aantal malen getaxeerd, op 25 januari 2001 in opdracht van beide partijen, en in 2005 en 2006 viermaal in opdracht van één van beide partijen.
2.7. Bij ZwitserLeven is op naam van [eiser] een beleggingskoopsompolis gesloten onder polisnummer 7041456 en een lijfrenteverzekering onder polisnummer [polisnummer].
2.8. Op 27 oktober 2005 is aan Fortis terzake van de beleggingsrekening een opdracht verstrekt tot verkoop en overboeking van de verkoopopbrengst. Op het formulier staat als postbankrekeningnummer [rekeningnummer] vermeld ten name van [eiser] en/of [verweerster].
2.9. [verweerster] beschikt over een bankrekening bij de Postbank en [eiser] beschikt over een bankrekening bij de ING bank.
2.10. Op naam van [eiser] staat een (aandelen)optieregeling.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de (beperkte) gemeenschap van goederen, bestaande uit de echtelijke woning, de Fortis beleggingsrekening, de internetspaarrekening en de inboedel, door
1) te bepalen dat de echtelijke woning wordt verkocht en de verkoopopbrengst na aflossing van de hypotheek en onder aftrek van de kosten, bij helfte tussen partijen wordt verdeeld,
2) [verweerster] te veroordelen haar medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning te verlenen,
3) te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de tot de verkoop en levering bestemde akte waarvoor toestemming van [verweerster] is vereist,
4) [verweerster] te veroordelen aan [eiser] te voldoen EUR 1.701,69, zijnde de helft van de Fortis beleggingsrekening,
5) aan [verweerster] toe te bedelen de internetspaarrekening onder verplichting om aan [eiser] te betalen EUR 5.000,=,
6) de inboedelgoederen, zoals vermeld in productie 6 bij dagvaarding, toe te delen aan [eiser] met bevel aan [verweerster] deze goederen aan hem af te geven,
met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2. [verweerster] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [verweerster] vordert te bepalen een verdeling en verrekening, waaronder tevens begrepen een verrekening van inkomsten en huishoudelijke kosten, die de rechtbank redelijk acht.
3.4. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Nu de vorderingen in conventie en reconventie strekken tot verrekening en verdeling in verband met het einde van het geregistreerd partnerschap van partijen zal de rechtbank deze hieronder gezamenlijk beoordelen.
4.2. Ten aanzien van het door [verweerster] gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiser], overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel op het moment van het aanhangig maken van dit geding bij dagvaarding van 25 april 2006, er nog geen ontbinding van het geregistreerd partnerschap was uitgesproken, is deze ontbinding in de loop van deze procedure alsnog tot stand gekomen. Nu [verweerster] in reconventie juist in verband met een goede procesorde en om proceseconomische redenen, zelf een verdeling heeft gevorderd die de rechtbank redelijk acht, heeft zij geen belang meer bij haar verweer. Dit verweer dient dan ook te worden verworpen.
4.3. Ter gelegenheid van de op 22 november 2007 gehouden comparitie hebben partijen over een aantal punten overeenstemming bereikt, te weten:
• [verweerster] betaalt aan [eiser] de helft van de afkoopwaarde van de aan haar toe te delen Fortis beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer]
• De Postbankrekening op naam van [verweerster] en de ING bankrekening op naam van [eiser] kunnen buiten de verdeling blijven
• [eiser] zal terzake van de aan hem toe te delen optieregeling ‘optionmanager’ een opgave vragen en aan [verweerster] verstrekken van de stand per 4 september 2006; indien de opties vrijvallen zal hij de helft van de waarde van het aantal opties van 4 september 2006 aan [verweerster] voldoen
4.4. Wat partijen nog verdeeld houdt, zijn:
• de echtelijke woning
• de hypothecaire geldlening
• de internetspaarrekening
• de polissen bij ZwitserLeven
• de inboedel (inclusief auto’s)
• de verrekening ingevolge artikel 5 en artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden.
De echtelijke woning
4.5. Met betrekking tot de echtelijke woning zijn partijen het erover eens dat deze in beginsel aan [verweerster] toegescheiden kan worden indien zij dit kan financieren. Over de waarde van de woning zijn partijen het echter niet eens. Door [eiser] is een door Bihari Vastgoed opgesteld taxatierapport in het geding gebracht, daterend uit februari 2005, derhalve voor de verbouwing. In het rapport is opgenomen een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, per opnamedatum van EUR 280.000,= en na verbouwing van
EUR 320.000,=. [verweerster] heeft een taxatierapport van Aarendonk uit juli 2006 in het geding gebracht. Deze taxateur heeft als waardering per 10 juli 2006 een bedrag van
EUR 280.000,= opgenomen. Daarnaast heeft [verweerster] in het geding gebracht een brief van Reinerie Garantiemakelaars van 12 augustus 2005, waarin wordt gesproken van een waardebepaling tussen de EUR 285.000 en EUR 290.000,=, alsmede een brief van Makelaardij de IJsselstreek van 4 juli 2006, waarin een bedrag van EUR 270.000,=, met een marge van 3%, als een passende marktprijs voor de woning wordt genoemd. Gezien het aantal rapporten en brieven dat door partijen in het geding is gebracht over de waarde van de woning, de data van die taxaties dan wel die waarbepalingen, alsmede het feit dat niet gesteld of gebleken is dat de taxaties niet op juiste wijze zijn uitgevoerd, zodat de rechtbank geen redenen heeft te twijfelen aan de juistheid ervan, is de rechtbank van oordeel dat zij over de waarde van de woning voldoende is ingelicht en voorgelicht. Het wederom laten verrichten van een taxatie is dan ook niet noodzakelijk. Nu de taxatie van Aarendonk is uitgevoerd op het moment dat het dichtst bij de peildatum van 4 september 2006 ligt, en de andere taxaties en waarderingen hiervan nauwelijks afwijken, zal van de in die taxatie vermelde waarde van de woning van EUR 280.000,= voor de echtelijke woning worden uitgegaan. De woning kan daarom voor dit bedrag aan [verweerster] worden toegescheiden, met inachtneming van hetgeen hieronder over de hypothecaire geldlening wordt opgemerkt. Voor geval de financiering van die toedeling voor [verweerster] financieel niet mogelijk mocht zijn, dan zal uiteraard de echtelijke woning ofwel voor dit bedrag aan [eiser] kunnen worden toegescheiden, dan wel door partijen worden verkocht en de opbrengst bij helfte worden gedeeld.
De hypothecaire geldlening
4.6. [eiser] staat een verdeling bij helfte van de hypothecaire geldlening van
EUR 290.000,= voor ogen.
4.7. [verweerster] heeft aangevoerd dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat in de gegeven situatie een andere verdeling van de hypothecaire geldlening dan bij helfte op zijn plaats is. Zij voert daartoe aan dat [eiser] op de verhoging in verband met een bouwdepot heeft aangedrongen, ondanks het feit dat hij toen al een relatie had met een ander en duidelijk was dat [verweerster] de woning zo niet alleen zou kunnen financieren als zij uit elkaar zouden gaan. Zij voert vervolgens aan dat de helft van het bouwdepot van EUR 17.500,= voor haar rekening komt, terwijl de andere helft van EUR 17.500,= voor rekening en risico van [eiser] dient te blijven. De rechtbank maakt uit dit verweer op dat zij bedoelt dat aan haar, bij toedeling van de echtelijke woning, de oorspronkelijke hypotheekschuld van
EUR 255.000,= en de helft van de verhoging (EUR 17.500,=) wordt toebedeeld en dat [eiser] moet delen in de overwaarde, waarbij in ieder geval de andere helft van de verhoging ad EUR 17.500,= voor zijn rekening komt.
4.8. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid tot een andere verdeling dan bij helfte over te gaan, nu onweersproken is dat de verhoging ten behoeve van de verbouwing van de echtelijke woning is aangewend. Verwacht mag worden, zoals [verweerster] heeft aangevoerd, dat dit in een waardestijging van die woning zal resulteren, waarvan zowel [eiser] als [verweerster] zouden profiteren. Daarbij zal het geen verschil maken of de woning aan [verweerster] toegescheiden zal (kunnen) worden dan wel of de woning verkocht zal (moeten) worden. De omstandigheid dat [eiser] bij [verweerster] erop heeft aangedrongen de hypotheek te verhogen, ondanks zijn aan haar geheim gehouden buitenechtelijke verhouding, maakt dat niet anders, nu niet gebleken is dat alleen [eiser] van de verhoging van de hypothecaire geldlening heeft geprofiteerd of zal profiteren. Andere omstandigheden op grond waarvan op [eiser] een morele verplichting jegens [verweerster] rust om tot een andere verdeling over te gaan zijn evenmin gebleken. Dit betekent dat van een verdeling van de hypothecaire geldlening bij helfte uitgegaan zal moeten worden.
De internetspaarrekening
4.9. Terzake de internetspaarrekening stelt [eiser] dat hij recht heeft op de helft van de waarde hiervan, te weten EUR 5.000,=. Tussen partijen staat vast dat er een saldo op de internetspaarrekening stond van EUR 12.000,= en ter beoordeling ligt voor of dat bedrag moet worden verdeeld.
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden vindt verrekening plaats in geval van echtscheiding, naar de toestand ten tijde van het instellen van de vordering daartoe. Op grond hiervan dient het vermogen van partijen te worden verdeeld naar de toestand van dit vermogen op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Dat was op 4 september 2006. Nu [verweerster] het saldo van de internetspaarrekening daarvòòr reeds had opgenomen en gebruikt, op welke wijze en voor welke betaling dan ook, en niet gesteld of gebleken is dat op 4 september 2006 de internetspaarrekening nog een batig saldo had, valt dit bestanddeel niet in het te verdelen vermogen. [eiser] kan derhalve geen aanspraak maken op betaling van EUR 5.000,= door [verweerster] aan hem.
De polissen bij ZwitserLeven
4.11. [eiser] stelt dat de polissen zijn afgesloten in de periode dat hij als zelfstandige werkte en hij de bedragen als koopsom heeft gestort. Het betreft volgens hem een pensioenvoorziening en dan vindt er volgens artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden geen verrekening plaats.
4.12. [verweerster] voert als verweer aan dat de polissen lijfrenten betreffen en geen pensioen, zodat deze dienen te worden betrokken bij de algehele verrekening tussen partijen. [eiser] dient dan ook opgave te doen van de actuele waarde, aldus [verweerster].
4.13. In artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden is vastgelegd dat pensioenaanspraken en wat daarvoor is opgeofferd niet overeenkomstig artikel 8 worden verrekend, met uitzondering van periodieke uitkeringen die vervallen ingevolge een recht op ingegaan pensioen. Voor de vraag of [verweerster] aanspraak kan maken op de verdeling van de polissen bij ZwitserLeven is daarom van belang of deze polissen te beschouwen zijn als pensioenaanspraken of niet.
4.14. De rechtbank overweegt als volgt. Om te bepalen of artikel 12 ten aanzien van de polissen geldt, is van essentieel belang dat het moet gaan om een voorziening, die voorziet in inkomsten die wegvallen doordat men in verband met gevorderde leeftijd - dus niet om een andere reden zoals arbeidsongeschiktheid - ophoudt met werken. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat de polissen zijn afgesloten in de periode dat hij als zelfstandige werkte, maar hij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. [eiser] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij de polissen heeft afgesloten als pensioenvoorziening en met name niet welk inkomensverlies hij op welk moment met de polissen zou ondervangen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat met het afsluiten van de polissen door [eiser] niet gesproken kan worden van een met een pensioen gelijk te stellen voorziening ten behoeve van [eiser]. De twee polissen dienen dan ook bij de verdeling te worden betrokken, in die zin dat de polissen aan [eiser] kunnen worden toegescheiden onder vaststelling van een door hem aan [verweerster] te betalen bedrag.
4.15. Voor vaststelling van het door [eiser] aan [verweerster] te betalen bedrag gaat het om de waarde van de polissen per 4 september 2006. Deze waarde is de rechtbank niet bekend, echter [eiser] kan de waarde van de polissen per 4 september 2006 bij ZwitserLeven opvragen en die opgave vervolgens aan [verweerster] verstrekken. De rechtbank zal dan ook bepalen dat bij toescheiding van de polissen aan [eiser] hij de helft van de waarde per 4 september 2006 aan [verweerster] dient te voeldoen.
De inboedel
4.16. Door [eiser] is een lijst in het geding gebracht waarop staan vermeld de door hem gewenste, tot de inboedel behorende zaken. Bij antwoord heeft [verweerster] aangevoerd dat zij met deze lijst niet akkoord kan gaan, omdat [eiser] met deze verdeling alle waardevolle spullen toegedeeld zou krijgen. [verweerster] heeft vervolgens eveneens een lijst met de door haar gewenste verdeling van de inboedel in het geding gebracht, waarbij [eiser] volgens [verweerster] in verband met overbedeling circa EUR 3.500,= aan haar dient te betalen. Ter comparitie heeft [eiser] gesteld dat terzake van de verdeling van de inboedel die reeds feitelijk heeft plaatsgevonden, geen nadere verrekening hoeft plaats te vinden, terwijl [verweerster] heeft aangevoerd dat zij vasthoudt aan de verrekeningsvordering, die met name wordt veroorzaakt door het verschil in waarde van de aan [eiser] toegescheiden Saab en de aan [verweerster] toegescheiden Hyundai.
4.17. De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] heeft in de door hem opgestelde en overgelegde lijst niet de twee auto’s van partijen opgenomen, terwijl [verweerster] dit wel in de door haar opgestelde lijst heeft gedaan, waarbij de door haar gestelde waarden van de auto’s een groot deel van de totale waarde uitmaken. Nu het verschil in waarden van de auto’s ongeveer gelijk is aan het bedrag van de overbedeling, zoals door [verweerster] gesteld, zal de rechtbank terzake van de verdeling en toescheiding van de daadwerkelijke inboedel (dus zonder auto’s) ervan uitgaan dat deze reeds feitelijk tussen partijen is verdeeld, en dat er geen nadere verrekening terzake tussen partijen dient plaats te vinden.
4.18. Met betrekking tot de feitelijk al aan [eiser] toegescheiden Saab en de feitelijk aan [verweerster] toegescheiden Hyundai heeft [verweerster] de facturen met betrekking tot de aanschaf van de Saab in juni 2004 voor EUR 12.475,= en de aanschaf van de Hyundai in december 2004 voor EUR 8.120,= in het geding gebracht. Uit de facturen blijkt dat het kenteken van de Saab in april 2000 op naam is gezet en dat van de Hyundai in juni 2002. De waarde van de auto’s op het moment van feitelijke toescheiding aan partijen is niet duidelijk. Echter, gezien het geringe verschil in de data van aanschaf van de auto’s, de ouderdom van de auto’s en het verschil in de aanschafprijs, komt de rechtbank in redelijkheid tot het oordeel dat bij toescheiding van de Saab aan [eiser] en de Hyundai aan [verweerster], in verband met overbedeling, [eiser] aan [verweerster] dient te betalen het bedrag van (afgerond)
EUR 2.200,=, zijnde de helft van het verschil in de aankoopprijs van de Saab en de aankoopprijs van de Hyundai.
de verrekening ingevolge artikel 5 en artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden.
4.19. [verweerster] heeft aanspraak gemaakt op verrekening van het overgeblevene van de netto-inkomsten van partijen ingevolge artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat partijen dit gedurende het huwelijk en het geregistreerd partnerschap nooit hebben gedaan. Verder heeft [verweerster] aanspraak gemaakt op verrekening van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding ingevolge het bepaalde in artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden, over de periode juni 2005 tot de beëindiging van het geregistreerd partnerschap.
4.20. De rechtbank overweegt als volgt. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen hebben zij verklaard dat er in de regel financieel gezien in de huishouding aan het eind van elk kalenderjaar niets over was. Verder hebben zij verklaard dat de inkomens van partijen op een gezamenlijke rekening werden gestort en dat daar de uitgaven van gedaan werden.
Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat er van overgespaarde inkomsten aan het einde van een kalenderjaar, die tot een verrekening tussen partijen ingevolge artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden aanleiding zou kunnen geven, geen sprake is geweest. De rechtbank gaat er verder van uit dat met het storten van beider inkomens op een gezamenlijke rekening en het doen van de uitgaven van deze rekening, aan het naar evenredigheid bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding ingevolge artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden is voldaan, zodat voor een terugvordering door de ene partij van de andere partij ingevolge artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden evenmin aanleiding is.
Daarbij komt dat artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt dat bij het einde van het huwelijk ieder der echtgenoten het recht heeft om te vorderen dat er een verrekening plaatsvindt, zo, dat ieder gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er een algehele gemeenschap van goederen had bestaan, en dat de verrekening plaatsheeft naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk. Gezien deze bepaling, die er op neerkomt dat aan het einde van het geregistreerde partnerschap van [eiser] en [verweerster], zij dienen te verdelen wat zij beiden hebben gespaard, vervalt het belang bij de vordering van [verweerster] tot verrekening van het overgeblevene over de periode daarvóór.
4.21. Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen leidt tot de
volgende slotsom ten aanzien van de toedeling en de waarde van de activa en passiva.
4.22. Ieder van partijen behoudt zonder nadere verdeling de inboedelgoederen die hij of zij bij het uiteengaan heeft meegenomen of behouden,alsmede de op eigen naam staande bankrekeningen (voor [eiser] de ING bankrekening en voor [verweerster] de Postbankrekening) .
Aan [eiser] wordt voorts toegedeeld:
activa:
- de optieregeling ‘optionmanager’ p.m. (4.3.)
- twee polissen bij ZwitserLeven p.m. (4.15.)
- Saab 12.475,00 (4.17.)
Aan [verweerster] wordt toegedeeld:
activa:
- Fortis beleggingsrekening [rekeningnummer] p.m. (4.3.)
- Hyundai 8.120,00 (4.17.)
- echtelijke woning Hendrik Copijnstraat 44
te IJsselstein 280.000,00 (4.5.)
passiva:
- hypothecaire geldlening Postbank X090-446427 290.000,00 (4.8.)
4.23. Aangezien [verweerster] – ten aanzien van de bekende posten – vermogensbestanddelen met in totaal een groter negatief saldo voor haar rekening neemt (de hypothecaire schuld, de echtelijke woning en de Hyundai) dan [eiser] (de Saab) dient hij haar te vergoeden
EUR 7.200,= en hij zal daartoe worden veroordeeld.
4.24. Ten aanzien van de beleggingsrekening, de polissen ZwisterLeven en de optieregeling dienen partijen elkaar over en weer op de hoogte te stellen van de waarden per 4 september 2006, zodat vervolgens tot nadere verrekening en betaling terzake van overbedeling door de ene partij aan de andere partij kan worden overgegaan.
4.25. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als overwogen in 4.22.,
5.2. verstaat dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in de verdeling betrokken goederen,
5.3. veroordeelt [eiser] wegens overbedeling tot betaling aan [verweerster] van EUR 7.200,00 (zevenduizend tweehonderd euro),
5.4. bepaalt dat [eiser] aan [verweerster] gedocumenteerd en gespecificeerd opgave doet van de waarden van de optieregeling en van de polissen ZwisterLeven per 4 september 2006, onder toedeling van de optieregeling en polissen ZwitserLeven aan [eiser] tegen betaling van de helft van de waarden aan [verweerster],
5.5. bepaalt dat [verweerster] aan [eiser] gedocumenteerd en gespecificeerd opgave doet van het saldo van de Fortis beleggingsrekening [rekeningnummer] per 4 september 2006, onder toedeling van de rekening aan [verweerster] tegen betaling van de helft van het saldo aan [eiser],
5.6. bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 11 juni
2008.?
w.g. griffier w.g. rechter