ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3516

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710321-08-1
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 28 mei 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in P.I. Utrecht. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van verdovende middelen, waaronder cocaïne en amfetamine, in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 januari 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode actief heeft gehandeld in harddrugs, wat aanzienlijke risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 60 uren, omdat de verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een langere straf dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, afgewezen, maar heeft wel rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/710321-08; 16/440520-07 (vordering na voorw. veroordeling)
Datum uitspraak: 28 mei 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
Raadsvrouwe: mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 mei 2008.
1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 30 januari 2008 te Nieuwegein en/of Vianen en/of IJsselstein,
althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne
en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
Primair
hij op of omstreeks 30 januari 2008 te IJsselstein, althans in het
arrondissement Utrecht,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine
en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- weegapparatuur en/of
- verpakkingsmateriaal en/of
- (ongeveer) 101 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te
vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 januari 2008 te IJsselstein opzettelijk aanwezig heeft
gehad (ongeveer) 101 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.1. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat het openbaar ministerie wegens schending van het beginsel ‘ne bis in idem’ niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het verwijt de periode tot en met 30 september 2007 betreft. Hiertoe heeft de verdediging gesteld dat verdachte daarvoor reeds een transactie heeft betaald, zodat het vervolgingsrecht van de officier van justitie is komen te vervallen.
2.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bevestigd dat verdachte de door de verdediging bedoelde transactie heeft betaald. De officier van justitie heeft evenwel gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. In de opvatting van de officier van justitie ziet de aan verdachte aangeboden transactie enkel op het bezit van verdovende middelen op 30 september 2007. Er is volgens de officier van justitie geen enkele reden om aan te nemen dat ook de periode vóór 30 september 2007 in het transactievoorstel is meegenomen. Dit zou volgens haar bovendien blijken uit de hoogte van het aangeboden transactiebedrag dat ‘slechts’ € 300,00 bedraagt.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat in de - door de raadsvrouwe ter terechtzitting overgelegde - transactie als omschrijving van het strafbare feit wordt gesproken over het ‘aanwezig hebben (onderstreping door de rechtbank) van twee stoffen lijst I’, terwijl het onder 1 ten laste gelegde ziet op het – kort gezegd – dealen van verdovende middelen. Daarnaast wordt in de transactie als pleegdatum gesproken over ’30 september 2007’.
Tot slot moet erop worden gewezen dat de transactie geen betrekking kan hebben gehad op
- kortweg - het verhandelen van harddrugs nu op een dergelijk feit een wettelijk strafmaximum is gesteld van acht jaar gevangenisstraf; vgl. het eerste lid van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht dat misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld uitzondert van de aan de officier van justitie toegekende mogelijkheden tot het stellen van voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het vervolgingsbeletsel van artikel 74, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht niet opgaat, terwijl evenmin is gebleken dat verdachte erop mocht vertrouwen dat hij door het voldoen van de transactie niet meer zou worden vervolgd voor het dealen in verdovende middelen in de periode voorafgaand aan 30 september 2007.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen dat dit feit zich ook in Nieuwegein en Vianen heeft voorgedaan noch dat er van dealen in XTC-pillen gesproken kan worden, zodat verdachte naar het oordeel van de officier van justitie hiervan behoort te worden vrijgesproken.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
(De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de - navolgende - motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal nr. PL0960/08-001776, PL0960/08-001776A en PL0960/08-001776B.)
Verdachte is op 30 januari 2008 aangehouden. Bij zijn fouillering wordt in een sok een plastic zak met wit poeder aangetroffen. Die dag wordt ook zijn woning doorzocht. In de woning worden - onder meer - diverse ponypacks/snowseals inhoudende op cocaïne gelijkende stof, weegapparatuur, verpakkingsmateriaal (lege ponypacks) en twee busjes met wit poeder aangetroffen en in beslag genomen.
De in beslag genomen verdovende middelen worden positief getest op de aanwezigheid van amfetamine en vervolgens worden monsternemingen daarvan verzonden naar het NFI. Uit onderzoek van deze monsters door het NFI blijkt dat het om amfetamine gaat.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend te hebben gepleegd hetgeen hem onder 1 en 2 primair wordt verweten. Verdachte heeft ontkend ook in XTC-pillen te hebben gehandeld. Ook heeft verdachte ontkend te hebben gehandeld in Nieuwegein en Vianen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook heeft gehandeld in XTC-pillen noch dat het bewezenverklaarde zich ook in Nieuwegein en Vianen heeft voorgedaan. Van die onderdelen van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 januari 2008 te IJsselstein,
opzettelijk heeft verkocht, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne
en/of amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 30 januari 2008 te IJsselstein, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verkopen, van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden,
- weegapparatuur en
- verpakkingsmateriaal en
- (ongeveer) 101 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 primair telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voorbereiden, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de op te leggen sanctie
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Voorts heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevraagd van de bij vonnis d.d. 12 april 2007 opgelegde voorwaardelijke werkstraf.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een langere straf dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht hoogstwaarschijnlijk ertoe leidt dat verdachte zijn baan kwijtraakt en dat een eis van 18 maanden, zelfs indien een bewezenverklaring voor de gehele tenlastegelegde periode zou volgen, te veel is. Voor wat betreft de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de verdediging gevraagd de proeftijd te verlengen, nu tenuitvoerlegging daarvan niet opportuun is.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van een jaar gehandeld in cocaïne en speed. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in het verkeer brengen van deze harddrugs, waarvan het gebruik onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich brengt. Voorts gaan de verspreiding van en handel in deze middelen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan verdovende middelen.
In het nadeel van verdachte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte blijkens een uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 31 januari 2008 eerder is veroordeeld en dat verdachte ter terechtzitting er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen te hebben ingezien.
In het voordeel van verdachte wordt meegewogen dat hij naar de overtuiging van de rechtbank volledig en vlot opening van zaken heeft gegeven aangaande zijn betrokkenheid bij de hem verweten feiten en dat hij daaromtrent, ook ter terechtzitting, eerlijk heeft verklaard.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Reclassering Nederland d.d. 29 april 2008, opgemaakt door M. van der Horst, reclasseringswerker.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
6.4. De in beslag genomen goederen
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, genoemd op de aan dit vonnis als bijlage gehechte beslaglijst zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
6.5. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 12 april 2007 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Zoals blijkt uit een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 13 april 2007. De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke werkstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor bewezen verklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke werkstraf gelasten.
7. De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op de reeds vermelde wetsartikelen is de op te leggen straf voorts gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
8. DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen goederen, genoemd op de aan dit vonnis als bijlage gehechte beslaglijst.
Ten aanzien van parketnummer 16/440520-07:
Gelast de tenuitvoerlegging van de werkstraf, groot 60 uren, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 12 april 2007.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.P. Gerrits-Janssens, W. Foppen en D.J.A. Kuipers, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2008.
Mr. Kuipers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mee te ondertekenen.