ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3385
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Tussenvonnis inzake pedoseksueel gedrag en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 juni 2008 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen met minderjarigen. De verdachte, geboren in 1944 en thans gedetineerd, is aangeklaagd voor het plegen van seksueel misbruik van verschillende slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], in de periode van 2004 tot 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan door [slachtoffer 1] niet expliciet in de gelegenheid te stellen haar mening over de feiten kenbaar te maken, zoals vereist door artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de officier van justitie ontvankelijk is in de strafvervolging, omdat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] impliciet heeft aangegeven dat zij strafvervolging wenst.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er sprake is van recidiverend seksueel misbruik van minderjarigen. Echter, de rechtbank heeft onvoldoende inzicht in de psychische toestand van de verdachte, wat het moeilijk maakt om een juist oordeel te vellen over de toerekenbaarheid en de te nemen sancties. De rechtbank heeft daarom besloten om de zaak te verwijzen naar het Pieter Baan Centrum voor verder onderzoek naar de persoonlijkheid en geestvermogens van de verdachte. Het onderzoek zal worden hervat binnen drie maanden, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw opnieuw zullen worden gehoord. De rechtbank heeft de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor verdere behandeling.