ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3385

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600846-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake pedoseksueel gedrag en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 juni 2008 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen met minderjarigen. De verdachte, geboren in 1944 en thans gedetineerd, is aangeklaagd voor het plegen van seksueel misbruik van verschillende slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], in de periode van 2004 tot 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan door [slachtoffer 1] niet expliciet in de gelegenheid te stellen haar mening over de feiten kenbaar te maken, zoals vereist door artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de officier van justitie ontvankelijk is in de strafvervolging, omdat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] impliciet heeft aangegeven dat zij strafvervolging wenst.

De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er sprake is van recidiverend seksueel misbruik van minderjarigen. Echter, de rechtbank heeft onvoldoende inzicht in de psychische toestand van de verdachte, wat het moeilijk maakt om een juist oordeel te vellen over de toerekenbaarheid en de te nemen sancties. De rechtbank heeft daarom besloten om de zaak te verwijzen naar het Pieter Baan Centrum voor verder onderzoek naar de persoonlijkheid en geestvermogens van de verdachte. Het onderzoek zal worden hervat binnen drie maanden, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw opnieuw zullen worden gehoord. De rechtbank heeft de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600846-07
Datum uitspraak: 2 juni 2008
Tussenvonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1944 te Aruba (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
Raadsvrouwe: mr. K. van de Peppel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6 november 2007, 31 januari 2008, 21 april 2008 en 19 mei 2008.
1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt - na wijziging ter terechtzitting d.d. 19 mei 2008, die hierna cursief is weergegeven - tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 september
2005 tot en met 08 juni 2007 te Vianen, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1993, die de leeftijd van
twaalf, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij,
verdachte, zijn penis en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1]
gebracht/geduwd en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd;
art 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met 24 september 2005 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1993, die toen de
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die
hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van
het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn penis en/of zijn vinger(s) in
de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd en/of zijn penis in de mond van
die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd;
art 244 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met 08 juni 2007 te Vianen, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1993, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij ontuchtig
- de vagina van die [slachtoffer 1] betast en/of
- de borst(en) van die [slachtoffer 1] betast en/of
- in de borst(en) van die [slachtoffer 1] geknepen en/of
- zijn penis afgetrokken voor de ogen van die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis laten aftrekken/betasten/aanraken;
art 247 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met 08 juni 2007 te Vianen, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1995, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig aanraken aan en/of voelen aan en/of wrijven over en/of likken van en/of zuigen aan de penis van die [slachtoffer];
art 247 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met 08 juni 2007 te Vianen, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1998, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig aanraken en/of voelen aan en/of wrijven over en/of likken van en/of zuigen aan de penis van die [slachtoffer 3];
art 247 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met 08 juni 2007 te Vianen, althans in het arrondissement Utrecht,
met [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum] 2001, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- betasten van de vagina van die slachtoffer 4] en/of
- met zijn, verdachtes, penis wrijven langs/over de vagina van die [slachtoffer 4];
art 247 Wetboek van Strafrecht
2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.1. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde aangevoerd dat het openbaar ministerie de minderjarige [slachtoffer 1] niet in de gelegenheid heeft gesteld haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. Op grond van het bepaalde in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering had het openbaar ministerie dat wel behoren te doen. Dit betekent in de visie van de verdediging dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu het in strijd met de zorgvuldigheid een besluit tot vervolging van verdachte heeft genomen.
2.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier weliswaar niet expliciet blijkt dat [slachtoffer 1] in de gelegenheid is gesteld om haar mening over de gepleegde strafbare feiten kenbaar te maken, maar dat uit het dossier impliciet blijkt dat zij strafvervolging van verdachte wenste. Daarmee is het verzuim hersteld. In de opvatting van de officier van justitie kan daarom niet worden gesteld dat in strijd met de zorgvuldigheid een besluit tot vervolging is genomen.
2.3. Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het openbaar ministerie [slachtoffer 1] inderdaad niet expliciet in de gelegenheid heeft gesteld haar mening over de gepleegde feiten kenbaar te maken, zoals opgenomen in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling voorziet in een hoorrecht voor minderjarige slachtoffers van twaalf jaar of ouder bij strafvervolging van bepaalde zedendelicten, waaronder de misdrijven verwoord in de artikelen 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat uit de bij de politie afgelegde verklaringen (het studioverhoor en het D-verbaal) van [slachtoffer 1] onmiskenbaar volgt dat zij van oordeel is dat tegen de verdachte een strafvervolging behoort te worden ingesteld. Op deze wijze is naar het oordeel van de rechtbank materieel invulling gegeven aan het hoorrecht, al is het niet de officier van justitie persoonlijk geweest die naar de mening van [slachtoffer 1] over de gepleegde feiten heeft gevraagd. Nu de officier van justitie haar vervolgingsbeslissing evenwel ook baseert op het door de politie aangeleverde proces-verbaal, heeft zij bij de beoordeling van de zaak daarvan ook kennis genomen en heeft zij de belangen van [slachtoffer 1] bij haar vervolgingsbeslissing kunnen betrekken. Dat de mening van [slachtoffer 1] over de gepleegde strafbare feiten eerst expliciet ter sprake is gekomen nadat de strafvervolging is ingezet (D-verbaal) doet aan het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van mening dat aan de omstandigheid dat niet uit het dossier blijkt dat de officier van justitie aan haar inspanningsverplichting van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering heeft voldaan, geen consequenties behoeven te worden verbonden. De officier van justitie kan daarom worden ontvangen in de strafvervolging.
3. Overweging
Na de sluiting van het onderzoek is onder de beraadslaging gebleken dat het onderzoek in de zaak niet volledig is geweest.
Naar het voorlopige oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich, na veroordelingen voor soortgelijke feiten in 1995 en 2002, andermaal aan strafbaar pedoseksueel gedrag schuldig gemaakt. In zoverre zou in de zaak vonnis kunnen worden gewezen.
De rechtbank moet evenwel vaststellen dat zij in de onderhavige zaak, in weerwil van de reeds uitgebrachte rapportages, nog immer slechts in beperkte mate inzicht heeft verkregen in de persoon van de verdachte hetgeen een juist oordeel, zowel waar het de toerekenbaarheid als waar het sanctionering betreft, bemoeilijkt. De ernst van het pedoseksueel gedrag waaraan de verdachte zich naar het voorlopig oordeel wederom heeft schuldig gemaakt, rechtvaardigt in beginsel een langdurige gevangenisstraf indien dit gedrag de verdachte volledig kan worden toegerekend en indien geen relevante psychische stoornis kan worden vastgesteld.
De deskundigen die reeds over verdachte hebben gerapporteerd hebben zich genoodzaakt gezien zich zowel van een uitspraak omtrent de toerekeningsvatbaarheid als van een gedragskundig advies te onthouden, omdat het niet mogelijk was de relatie tussen de psychische problematiek en de tenlastegelegde feiten te onderzoeken. Met name het aspect van mogelijke pedoseksualiteit kon niet in de analyse worden betrokken omdat dit door de verdachte wordt ontkend. De deskundige Scharft merkt evenwel op dat de voorgeschiedenis van verdachte de verdenking van pedofilie oproept, dat deze diagnose niet met zekerheid kan worden gesteld maar dat zij ook niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank constateert dat er sprake is van recidiverend seksueel misbruik van minderjarigen, maar dat onduidelijk is in hoeverre er wel of niet sprake is van hieraan ten grondslag liggende psychische stoornis, al of niet zijnde pedofilie. In het licht van de ernst van deze zaak acht de rechtbank dit, zoals ook de deskundige Scharft het verwoordt, een uiterst onbevredigende conclusie. Hierdoor kan immers op dit moment geen gedragskundig gefundeerde inschatting worden gemaakt van het recidivegevaar. Evenmin kan worden beoordeeld of behandeling mogelijk en/of noodzakelijk is ten einde de kans op recidive te verminderen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er een gerede kans van slagen bestaat dat na observatie in het Pieter Baan Centrum te Utrecht wèl uitsluitsel zou kunnen worden gegeven over bovengenoemde vragen. Indien dat het geval is, acht de rechtbank het gelet op het bovenstaande noodzakelijk dat verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum te Utrecht, ter beantwoording van de gebruikelijke vragen over de persoonlijkheid, de geestvermogens van verdachte, de toerekeningsvatbaarheid en de aan te bevelen straf en/of maatregel. De rechtbank acht het alvorens te beslissen noodzakelijk dat op dit punt nader advies wordt uitgebracht door een aan het Pieter Baan Centrum verbonden deskundige. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rechter-commissaris. Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting zullen op de voet van artikel 317, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie, de verdachte en diens raadsvrouw in de gelegenheid zijn gesteld om ter zake te worden gehoord.
Het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Heropent het onderzoek.
Bepaalt dat het onderzoek wordt hervat op een tijdstip dat is gelegen binnen een periode van maximaal drie maanden, met de klemmende redenen, dat niet te verwachten valt dat het onderzoek door de rechter-commissaris zoals hiervoor omschreven binnen een maand na heden zal zijn afgerond en voorts de agenda van de rechtbank hervatting van het onderzoek binnen een maand na heden niet toelaat.
De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte en zijn raadsvrouwe tegen een nader te bepalen tijdstip.
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, J.K.J. van den Boom en L.M.G. de Weerd, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2008.
Mr. De Weerd is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.