ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3239

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
568894 UE VERZ 08-406
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens sluiting van de vestiging en de eisen van goed werkgeverschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 juni 2008 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met de besloten vennootschap Curtis Instruments B.V. De zaak kwam voort uit het verzoek van Curtis om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege de sluiting van de vestiging in Bunnik. Curtis, een onderdeel van de internationale Curtis-groep, had besloten de vestiging te sluiten op basis van beleidsredenen, waaronder de complexiteit van de vennootschapsstructuur en de noodzaak om de winstgevendheid te verbeteren. [verweerder], die sinds 2001 als General Manager bij Curtis werkzaam was, betwistte de sluiting en de wijze waarop deze was gecommuniceerd. Hij voerde aan dat hij niet betrokken was bij de besluitvorming en dat zijn vestiging winstgevend was.

De kantonrechter oordeelde dat Curtis zich niet als goed werkgever had gedragen. De rechter benadrukte dat, hoewel de werkgever beleidsvrijheid heeft, deze niet onbeperkt is en dat de eisen van goed werkgeverschap in acht moeten worden genomen. De kantonrechter stelde vast dat Curtis onvoldoende had onderbouwd waarom de sluiting noodzakelijk was en dat er geen adequate pogingen waren gedaan om [verweerder] een andere functie binnen het concern aan te bieden. De rechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in overwegende mate te wijten was aan Curtis, wat resulteerde in een ontbindingsvergoeding van € 151.500,- bruto voor [verweerder].

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en betrokkenheid van werknemers bij belangrijke beslissingen binnen een onderneming, evenals de noodzaak voor werkgevers om hun besluiten adequaat te onderbouwen, vooral wanneer deze ingrijpende gevolgen hebben voor werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 568894 UE VERZ 08-406 PK
beschikking d.d. 4 juni 2008
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Curtis Instruments B.V., gevestigd te Bunnik,
verder ook te noemen Curtis,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.D. Straver,
tegen:
[verweerder], wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.A. Posthumus-Praasterink.
1. Verloop van de procedure
Curtis heeft op 28 maart 2008 een verzoekschrift ingediend. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 21 mei 2008 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
2. Feiten
2.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
Curtis is in 1997 opgericht als verkoopkantoor voor de Benelux. De onderneming is een onderdeel van het in Frankrijk gevestigde Curtis Instruments SA, in volledig eigendom van Curtis Instruments Inc., gevestigd in de Verenigde Staten. De Curtis-groep houdt zich bezig met de productie van componenten voor elektrisch aangedreven motorvoertuigen.
In 2001 heeft Curtis in Bunnik een nieuw gecentraliseerd Europees distributiecentrum opgericht. Deze vestiging werd naast een verkoopkantoor voor de Benelux ook de hoofdvestiging voor de logistieke dienstverlening binnen Europa. Naast de vestiging in Bunnik is er een opslagplaats in het Verenigd Koninkrijk (VK) en in Zweden.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 1 juni 2001 in dienst van Curtis getreden als “General Manager”. Het dienstverband is aangegaan voor onbepaalde tijd.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 6.462,17 per maand, excl. wettelijke en overeengekomen emolumenten.
[verweerder] is aangenomen voor het opzetten van de vestiging te Bunnik, en heeft deze vestiging sindsdien ook geleid. Hij maakte geen deel uit van het bestuur van Curtis. Hij maakte wel deel uit van het internationale managementteam van de Curtis-groep. Hij ondertekende voorts de jaarstukken van Curtis en zat de algemene vergadering van aandeelhouders van Curtis voor. Voorts maakte hij deel uit van de raad van bestuur van de Duitse vestiging van de Curtis-groep.
2.2. Van 10 tot en met 12 september 2007 heeft in de hoofdvestiging van Curtis Instruments Inc. een bijeenkomst plaatsgevonden over de toekomst van het concern. Daarbij is de mogelijkheid om tot sluiting van de vestiging te Bunnik over te gaan niet aan de orde geweest. Op 4 januari 2008 heeft de heer [collega 1], Executive VP Sales & Marketing bij het concern, aan [verweerder] en aan de overige werknemers van Curtis meegedeeld dat besloten is de vestiging te Bunnik per 1 augustus 2008 te sluiten en dat de arbeidsovereenkomst met alle werknemers per die datum zal eindigen. De mogelijkheid van sluiting was niet eerder door Curtis/het concern geopperd.
3. Grondslag verzoek en verweer
3.1. Curtis legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. De beslissing de vestiging te Bunnik te sluiten is genomen op grond van de volgende overwegingen. De structuur van de vennootschappen in Europa is te complex. De winstgevendheid moet worden verbeterd. Doordat Bulgarije tot de EU is toegetreden is het mogelijk geworden scheepsladingen direct vanuit de fabriek naar de grote klanten te transporteren. Het is ongunstig voorraden voor die klanten eerst vanuit Bulgarije naar Nederland te transporteren. De vestigingen in Europa dienen steeds meer over techniciens te beschikken. Deze zijn beschikbaar in de vestigingen in het VK, Frankrijk en Duitsland, maar niet in Bunnik.
Door de activiteiten in Bunnik te beëindigen ontstaan kostenbesparingen met betrekking tot financiële controle.
Curtis stelt haar besluit op 4 januari 2008 op zorgvuldige wijze te hebben meegedeeld. Zij is bereid een vergoeding aan [verweerder] te betalen conform de kantonrechtersformule, waarbij factor C = 1, ad € 79.541,- bruto.
3.2. [verweerder] voert op zich geen verweer tegen de verzochte ontbinding, zodat deze zal worden toegewezen.
3.3. [verweerder] verzoekt de kantonrechter hem een ontbindingsvergoeding toe te kennen, waarbij factor C = 2, ad
€ 174.266,62 bruto, te vermeerderen met € 13.957,92 in verband met de fictieve opzegtermijn.
3.4. Ten eerste voert [verweerder] aan dat het hem niet duidelijk is welke stappen zijn ondernomen om tot verbetering van de resultaten van de vestigingen in het VK en Frankrijk te komen. De winstgevendheid is volgens [verweerder] niet te laag, gelet op de omstandigheid dat de verkopen in Europa de afgelopen 5 jaar met $ 16 miljoen zijn gestegen. Er zou een kosten- en batenanalyse moeten worden opgesteld met betrekking tot de diverse Europese vestigingen alvorens te beslissen om tot sluiting van de Nederlandse vestiging over te gaan. Ook sluiting van de vestiging in het VK zou moeten worden overwogen omdat deze vestiging minder goed rendeert dan de Nederlandse. De omzet van de Nederlandse vestiging is in 2006 met 16,6 % gestegen. [verweerder] is enorm teleurgesteld dat voorafgaand aan de beslissing tot sluiting geen bedrijfsinformatie bij hem is ingewonnen en evenmin om zijn zienswijze is gevraagd. De andere leden van het internationale managementteam waren wel van de beslissing op de hoogte.
3.5. De kantonrechter overweegt dienaangaande dat Curtis niet heeft gesteld dat de door het concern genomen beslissingen buiten beschouwing dienen te blijven omdat alleen Curtis als werkgever dient te worden aangemerkt. De kantonrechter zal daarom gedragingen of beslissingen van het concern bij de beoordeling betrekken.
3.6. Curtis heeft geen enkel inzicht gegeven in de door haar gestelde bedrijfseconomische noodzaak om tot sluiting van de vestiging in Nederland over te gaan, behalve dan de in het voorgaande weergegeven globale redenering. Iedere cijfermatige onderbouwing ontbreekt echter. De beslissing van (het moederbedrijf van) een werkgever om een bepaalde vestiging te sluiten behoort tot de beleidsvrijheid van (het moederbedrijf van) die werkgever. Dit betekent echter niet dat iedere toetsing in het kader van een ontbindingsprocedure achterwege dient te blijven. Steeds dient immers voldaan te zijn aan de eisen van goed werkgeverschap. Daarbij kunnen onder meer aan de orde komen de wijze van totstandkoming van die beslissing, de wijze waarop hieromtrent met de werknemer(s) is gecommuniceerd, de vraag of en in hoeverre getracht is binnen de onderneming/het concern vervangende werkzaamheden te vinden, alsmede voor de werknemer getroffen financiële voorzieningen.
De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende.
[verweerder] heeft onder overlegging van financiële gegevens betoogd dat de door hem geleide vestiging (zeer) winstgevend was, en dat hij de beslissing om tot sluiting over te gaan niet begrijpt. Curtis heeft hierop ten onrechte nagelaten haar stellingen nader te onderbouwen. Zij heeft niet gesteld dat de sluiting noodzakelijk was om te voorkomen dat het concern in financieel zwaar weer terecht zou komen. Zij heeft gesteld dat tot sluiting is besloten om de bedrijfsresultaten te verbeteren.
Voorts stelt [verweerder] terecht dat het hem enorm heeft teleurgesteld dat hij volledig buiten de besluitvorming om de vestiging in Nederland dan wel een andere Europese vestiging te sluiten is gehouden. [verweerder] mag formeel gezien weliswaar geen bestuurder zijn, maar hij heeft onbetwist gesteld dat hij wel de jaarstukken placht te tekenen, de algemene vergadering van aandeelhouders voorzat, deel uitmaakte van de raad van bestuur van de Duitse vestiging, en dat hij deel uitmaakte van het internationale managementteam, van welk team de andere leden wel tijdig zijn ingelicht.
Aldus heeft Curtis, althans het concern, zich naar het oordeel van de kantonrechter niet als goed werkgever gedragen.
3.7. Voorts beroept [verweerder] zich erop dat het concern volledig voorbij is gegaan aan zijn kandidatuur voor de openstaande vacature van European Sourcing Engineer, aan de vereisten waarvan hij praktisch volledig voldeed. Curtis heeft hiertegen ingebracht dat deze vacature weliswaar nog op de website stond vermeld, maar dat deze voorlopig niet vervuld zal worden.
[verweerder] stelt verder dat hij reeds in een beoordelingsgesprek in juni 2007 heeft aangegeven dat hij belangstelling had voor het werken in een andere vestiging binnen het concern, en dat Curtis hier nu volledig aan voorbij gaat. [verweerder] wijst er ook op dat aan de heer [collega 2], die ook werkzaam is in de Nederlandse vestiging, een arbeidsovereenkomst met de Duitse vestiging is aangeboden.
Volgens [verweerder] zijn zijn taken met betrekking tot het distributie- en logistiek beleid in Europa overgenomen door zijn collega in het VK, de heer [collega 3].
De kantonrechter stelt vast dat Curtis in het geheel geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt welke functies binnen het concern (in Europa) voorhanden zijn, in hoeverre er vacatures zijn, wat de functievereisten daarvoor zijn, en op welke gronden zij tot de conclusie is gekomen dat er geen functie, eventueel na enige herschikking van werkzaamheden, voor [verweerder] gevonden kan worden. Door op dit gebied in het geheel geen overleg met [verweerder] te plegen, heeft zij [verweerder] eveneens de mogelijkheid ontnomen wat dit betreft mee te denken. Curtis heeft volstaan met de blote stelling dat er geen andere functie voor [verweerder] beschikbaar is en dat zij moeite zou hebben gedaan een dergelijke functie te vinden. Gelet op de positie die [verweerder] binnen Curtis en binnen het concern heeft gehad, had het op haar weg gelegen haar standpunt concreet te onderbouwen. De kantonrechter kan het met [verweerder] eens zijn dat Curtis, althans het concern, aldus handelend punt 1 van haar “Statement of Corporate Philosophy”: “Our people are our most important resource”, enigszins uit het oog lijkt te hebben verloren.
3.8. Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter toekenning van een vergoeding als na te melden billijk.
De vergoeding
3.9. Bij het bepalen van een vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt de zogenaamde "kantonrechtersformule" toegepast.
Die formule bevat de factoren A x B x C. Factor A staat voor het aantal dienstjaren (die zwaarder meetellen voor oudere werknemers), factor B voor het bruto maandsalaris en factor C is een "correctiefactor" die met name bepaald wordt door verwijtbaarheid en toerekening van dit einde van de arbeidsovereenkomst.
3.10. Ten aanzien van de factor A komt de kantonrechter tot een aantal van 11 gewogen dienstjaren.
3.11. Ten aanzien van de factor B neemt de kantonrechter het vaste salaris van € 6.462,17 vermeerderd met de vakantiebijslag tot uitgangspunt. Daarbij opgeteld wordt het gemiddelde van de door [verweerder] genoten bonus van
€ 500,- per maand over de afgelopen jaren, nu deze periode als representatief kan worden aangemerkt. Namens [verweerder] is bij brief van 22 mei 2008 weliswaar meegedeeld dat de gemiddelde bonus € 592,81 heeft bedragen, maar nu bij die brief niet de reactie van Curtis is gevoegd zal de kantonrechter uitgaan van het door hem ter zitting genoteerde bedrag van € 500,-.
Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking een bedrag van € 393, per maand in verband met de leaseauto, nu [verweerder] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn salaris bij indiensttreding is verlaagd in ruil voor een bijdrage in kosten van een leaseauto.
3.12. Ten aanzien van de factor C overweegt de kantonrechter dat de verzochte ontbinding in overwegende mate te wijten is aan c.q. in de risicosfeer ligt van Curtis, hetgeen, rekening houdende met alle hiervoor weergegeven omstandigheden van het geval resulteert in een factor van C = 1,75, hetgeen neerkomt op een bedrag van afgerond € 151.500,¬ bruto.
3.13. De fictieve opzegtermijn leidt tot een verschuiving van het recht op WW in de tijd, maar niet tot een verlies van recht op WW. Er is daarom geen reden om met de fictieve opzegtermijn rekening te houden.
3.14. De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd.
Beslissing
De kantonrechter:
stelt Curtis in de gelegenheid uiterlijk 20 juni 2008 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2008;
kent aan [verweerder] ten laste van Curtis een vergoeding toe van € 151.500, bruto en veroordeelt Curtis tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder];
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
veroordeelt Curtis in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op
€ 400,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de riffier in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008.