ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3233

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211865/ HA ZA 06-1126
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst

In deze zaak vorderde Skopje Entertainment BV (eiseres) schadevergoeding van Ceasar Totaal Projecten BV (gedaagde) wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst. De rechtbank Utrecht oordeelde dat Skopje niet in staat was om te bewijzen dat Ceasar tekort was geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden die zij had moeten verrichten. Skopje had gesteld dat Ceasar bepaalde werkzaamheden niet had uitgevoerd, waaronder het leveren van een RVS-hekwerk en andere elementen, en dat zij hierdoor genoodzaakt was om derden in te schakelen. Skopje claimde een bedrag van EUR 96.498,- exclusief BTW voor de kosten die zij had gemaakt voor deze werkzaamheden. Ceasar erkende dat zij bepaalde werkzaamheden niet had verricht, maar voerde als verweer aan dat Skopje in crediteursverzuim verkeerde en dat zij niet in verzuim was omdat er geen ingebrekestelling was gedaan. De rechtbank oordeelde dat Skopje niet had aangetoond dat er een overeenkomst was gesloten die Ceasar verplichtte om de werkzaamheden uit te voeren, en dat er geen bewijs was dat Ceasar op 4 juli 2005 had meegedeeld dat zij haar werkzaamheden zou staken. De rechtbank concludeerde dat Skopje niet had voldaan aan haar bewijsopdracht en dat de vorderingen van Skopje op basis van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking ook niet konden worden toegewezen. Skopje werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Ceasar werden begroot op EUR 4.817,00. Het vonnis werd uitgesproken op 28 mei 2008 door mr. M.E. Heinemann.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 211865 / HA ZA 06-1126
Vonnis van 28 mei 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SKOPJE ENTERTAINMENT BV,
gevestigd te Beilen,
eiseres,
procureur voorheen mr. B.F. Keulen, thans mr. J.M. van Noort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CEASAR TOTAAL PROJECTEN BV,
gevestigd te Eemnes,
gedaagde,
procureur mr. S.D. Kurz.
Partijen zullen hierna respectievelijk Skopje en Ceasar genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juli 2007;
- de brief van Skopje van 26 oktober 2007, waarin zij verklaart af te zien van het horen van getuigen;
- de akte van 7 november 2007 met depotnummer 2006/313, houdende deponering van een vijftal sets kleurenfoto’s door Skopje.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In haar tussenvonnis van 11 juli 2007 heeft de rechtbank Skopje toegelaten te bewijzen dat zij en Ceasar op 27 juni 2005 overeen zijn gekomen dat Skopje zou worden gecrediteerd in verband met de werkzaamheden die timmerlieden van een andere aannemer ten behoeve van de verbouwing zouden verrichten en dat Ceasar op 4 juli 2005 telefonisch heeft meegedeeld dat zij alle werkzaamheden zou overlaten aan derden.
2.2. Bij brief van 26 oktober 2007 heeft Skopje verklaard af te zien van het horen van getuigen, zodat zij niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. Dit brengt mee dat niet is komen vast te staan dat partijen overeen zijn gekomen dat de op 27 juni 2005 nog te verrichten werkzaamheden gedeeltelijk door een derde zouden worden verricht en dat Skopje voor de in dit verband te maken kosten door Ceasar zou worden gecrediteerd. Evenmin is komen vast te staan dat partijen op 4 juli 2005 overeen zijn gekomen dat de nog te verrichten werkzaamheden volledig door een derde zouden worden verricht en dat Skopje voor de in dit verband te maken kosten door Ceasar zou worden gecrediteerd. Voor zover de vordering van Skopje haar grondslag vindt in een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, zal deze vordering worden afgewezen.
Toerekenbare tekortkoming
2.3. De rechtbank begrijpt de conclusie van repliek aldus dat Skopjes vordering voorts haar grondslag vindt in de stelling dat Ceasar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar ingevolge de overeenkomst van 6 januari 2005 rustende verbintenissen. Volgens Skopje heeft Ceasar bepaalde met name genoemde werkzaamheden niet verricht, waaronder het leveren van het RVS-hekwerk, de luifels, de hanglampen en de dj-booth. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst Skopje tevens naar de foto’s die bij akte van 7 november 2007 in het geding zijn gebracht. Deze werkzaamheden heeft Skopje door derden laten verrichten. De hiermee gemoeide kosten dienen volgens Skopje, voor zover deze uitgaan boven 10% van de overeengekomen aanneemsom van EUR 240.000,- (exclusief BTW), door Ceasar te worden vergoed. Deze meerkosten bedragen volgens Skopje EUR 96.498,- (exclusief BTW).
Tevens voert Skopje aan dat Ceasar in verzuim is komen te verkeren, omdat zij op 4 juli 2005 telefonisch te kennen heeft gegeven haar werkzaamheden te staken. Voor het intreden van verzuim was derhalve geen ingebrekestelling nodig, aldus Skopje.
2.4. Ceasar erkent dat zij bepaalde werkzaamheden niet heeft verricht. Het betreft volgens haar:
- het plaatsen van tegelwerk (mozaïek) rondom de dansvloer;
- het plaatsen van banken langs de dansvloer;
- het maken en leveren van flessennesten boven de bar;
- het leveren van 13 statafels;
- het leveren van de kunststofrand door de dj-booth;
- het leveren en plaatsen van luifels boven twee bars; en
- het leveren en plaatsen van beglazing in vier hekwerken.
Ceasar stelt echter als verweer dat Skopje in crediteursverzuim verkeert althans dat Ceasar een beroep kan doen op overmacht. Ter onderbouwing hiervan voert zij aan dat haar medewerkers stelselmatig werden geïntimideerd door de door Skopje ingeschakelde uitvoerder, [naam uit[uitvoerder]. Als gevolg van deze intimidaties heeft Ceasar haar werkzaamheden op 13 juni 2005 opgeschort. Volgens Ceasar heeft op 27 juni 2005 een bespreking tussen partijen plaatsgevonden, waarbij door haar is gezegd dat zij haar werkzaamheden zou hervatten als de intimidaties zouden ophouden. Hiermee heeft Skopje ingestemd, aldus Ceasar. Skopje heeft tijdens voornoemde bespreking voorgesteld dat zij zou gaan samenwerken met de timmerlieden van [uitvoerder], met welk voorstel Ceasar akkoord is gegaan. Volgens Ceasar heeft [uitvoerder] haar werknemers echter weggestuurd, nadat zij haar werkzaamheden dezelfde dag had hervat. Volgens Ceasar waren daarna haar uitvoerder, [naam], en haar timmerlieden niet langer welkom. Op 4 juli 2005 heeft Ceasar haar ongenoegen over deze gang van zaken aan Skopje kenbaar gemaakt. Ceasar betwist dat zij hierbij aan Skopje heeft gezegd dat zij haar werkzaamheden zou staken. Ter onderbouwing van deze betwisting voert Ceasar aan dat haar medewerkers nog tot vlak voor de opening van de discotheek en het eetcafé in het gebouw hebben gewerkt.
Voorts voert Ceasar als verweer aan dat zij niet in verzuim verkeert, omdat zij niet door Skopje in gebreke is gesteld. Volgens Ceasar is zij niet gehouden tot het vergoeden van schade aan Skopje.
2.5. Met haar stelling dat Ceasar in verzuim is komen te verkeren omdat zij op 4 juli 2005 telefonisch te kennen heeft gegeven haar werkzaamheden te staken, doet Skopje kennelijk een beroep op artikel 6:83 sub c BW. Dit beroep is naar het oordeel van de rechtbank onlosmakelijk verbonden met de door Skopje gestelde (uitbreiding van de) crediteringsafspraak. Skopje stelt immers, kort gezegd, dat Ceasar op 4 juli 2005 aan haar heeft meegedeeld dat zij niet bereid was de resterende werkzaamheden verder uit te voeren, zodat Skopje genoodzaakt was daardoor derden in te schakelen. Aangezien Skopje niet is geslaagd in haar bewijsopdracht (zie r.o. ?2.2), is evenmin rechtens vast komen te staan dat Ceasar op voornoemde datum aan Skopje heeft meegedeeld dat zij de nog te verrichten werkzaamheden niet zou uitvoeren.
Tevens stelt de rechtbank vast dat uit het proces-verbaal van comparitie blijkt dat Skopje heeft erkend dat [naam], die door Ceasar was ingehuurd, nog na 4 juli 2005 werkzaamheden heeft verricht en dat Skopje niet voor deze werkzaamheden aan [naam] heeft betaald. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat Skopje heeft erkend dat een elektricien van Ceasar, [naam elektricien], ook na voornoemde datum de verlichting heeft opgehangen en aangesloten. Deze mededelingen zijn in overeenstemming met het standpunt van Ceasar, inhoudende dat zij na 4 juli 2005 nog diverse materialen aan Skopje heeft geleverd en dat haar medewerkers tot de dag van de opening van de discotheek aan het werk zijn geweest.
2.6. Gelet hierop had het op de weg van Skopje gelegen nadere feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van haar stelling dat uit mededelingen van Ceasar van 4 juli 2005 kon worden afgeleid dat zij niet of niet zonder tekortkoming zou nakomen. Nu Skopje dit heeft nagelaten, zal de rechtbank deze stelling passeren.
2.7. Uit de stellingen van Skopje volgt verder dat zij Ceasar niet in gebreke heeft gesteld. Nu gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie waarin zich een uitzondering voordoet op de hoofdregel van artikel 6:82 BW, is Ceasar door het ontbreken van een ingebrekestelling niet in verzuim komen te verkeren. De vraag of Skopje in schuldeisersverzuim is komen te verkeren, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
2.8. De vordering van Skopje zal, voor zover deze gebaseerd is op schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming, worden afgewezen. De vraag of Ceasar jegens Skopje toerekenbaar tekort is geschoten, behoeft derhalve evenmin beantwoording.
Onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking
2.9. In haar conclusie van repliek stelt Skopje ten slotte dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij niet hoeft te betalen voor werkzaamheden die niet hebben plaatsgevonden. Nu Skopje 90% van de aanneemsom aan Ceasar heeft betaald, is volgens Skopje sprake van onverschuldigde betaling.
2.10. Ceasar voert als verweer aan dat zij uitsluitend de in r.o. ?2.4 genoemde werkzaamheden niet heeft verricht en voor welke werkzaamheden zij Skopje ook niet heeft gefactureerd. Tevens voert Ceasar aan dat het niet aannemelijk is dat Skopje wel 90% van de aanneemsom heeft voldaan, terwijl Skopje zich tevens op het standpunt stelt dat Ceasar slechts 50% van de overeenkomst heeft uitgevoerd. Ceasar stelt zich bovendien op het standpunt dat zij diverse werkzaamheden voor Skopje heeft verricht en materialen heeft zonder dat zij deze aan haar in rekening heeft gebracht.
Voorts voert Ceasar als verweer aan dat, kort gezegd, de opsomming in de conclusie van repliek van de werkzaamheden die volgens Skopje niet zijn verricht, in strijd is met de opsomming van de volgens Ceasar niet-verrichte werkzaamheden in de brief van 6 februari 2006 van [medewerker Skopje] (de administrateur van Skopje), in welke brief Skopje zich op het standpunt stelt dat Ceasar gehouden is haar een bedrag van EUR 96.498,- te betalen.
Tevens voert Ceasar als verweer aan dat Skopje vergoeding van werkzaamheden claimt die buiten de reikwijdte van de overeenkomst vallen en bepaalde kostenposten dubbel in rekening brengt. Tot slot voert Ceasar als verweer aan dat Skopje de bars die Ceasar had aangebracht zonder reden heeft gedemonteerd en opnieuw opgebouwd en de hiermee gemoeide kosten ten onrechte aan haar in rekening brengt.
2.11. Voor zover de vordering van Skopje gebaseerd is op artikel 6:203 BW, overweegt de rechtbank als volgt.
In de kern komt Skopjes stelling erop neer dat Ceasar gehouden is haar een vergoeding te betalen voor het door derden laten uitvoeren van de werkzaamheden die Ceasar had behoren te verrichten maar niet heeft uitgevoerd. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat deze derden voor de resterende werkzaamheden volgens Skopje aan haar in rekening hebben gebracht, minus 10% van de tussen Skopje en Ceasar overeengekomen aanneemsom. Uit de stellingen van partijen volgt dat Skopje Ceasar niet heeft betaald voor de resterende werkzaamheden. Aangezien voor toewijzing van een vordering uit onverschuldigde betaling vereist is dat is betaald, zal de vordering van Skopje worden afgewezen.
2.12. Voor zover de vordering van Skopje gebaseerd is op ongerechtvaardigde verrijking, overweegt de rechtbank als volgt.
Deze vordering veronderstelt dat Skopje voor werkzaamheden een bedrag van EUR 96.498,- (exclusief BTW) aan Ceasar heeft betaald, terwijl Ceasar deze werkzaamheden niet (volledig) heeft verricht. Dit betekent dat het bedrag waarmee Ceasar volgens Skopje ten koste van haar is verrijkt, geen betrekking kan hebben op de werkzaamheden die nog moeten worden verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt niet in overeenstemming is met de overige door Skopje betrokken stellingen. Uit deze stellingen volgt immers juist dat voornoemd bedrag berekend is aan de hand van de kosten die derden aan Skopje in rekening hebben gebracht ter uitvoering van resterende werkzaamheden (zie r.o. ?2.3 en r.o. ?2.11). Zonder nadere onderbouwing valt dan ook niet in te zien waarom Ceasar (met EUR 96.498,- exclusief BTW) ten koste van Skopje is verrijkt. Nu Skopje onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van het verband tussen haar verarming en de verrijking van Ceasar, zal haar vordering worden afgewezen.
2.13. Skopje zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ceasar worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 2.135,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 2.682,00 (3,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 4.817,00
2.14. De rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt Skopje in de proceskosten, aan de zijde van Ceasar tot op heden begroot op EUR 4.817,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2008.
w.g. griffier w.g. rechter