RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 566794 UV EXPL 08-108 lh
kort geding vonnis d.d. 19 mei 2008
[eiser], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.J. Sleegers,
de besloten vennootschap UPS SYSTEMS M.G.E. B.V., gevestigd te Vianen, verder ook te noemen M.G.E.,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.A. Aantjes.
[eiser] heeft M.G.E. in kort geding doen dagvaarden. De zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008. Daarvan is aantekening gehouden. Nadat partijen desverlangd de gelegenheid was gegeven te trachten alsnog een minnelijke regeling van hun geschil te bereiken, en zij hierin niet bleken te zijn geslaagd, is uitspraak bepaald.
Het gaat in dit kort geding om het volgende.
1.1. [eiser] (geboren op [geboortedatum]) is sinds 1 december 2003 voor onbepaalde tijd in dienst van M.G.E. als ‘service engineer’, laatstelijk tegen een bruto loon van € 2.705,-- per maand, exclusief vakantiebijslag en emolumenten. M.G.E. produceert en verkoopt zogenoemde ‘no-break’-systemen, die ervoor zorgen dat energielevering niet wordt onderbroken. [eiser], die ingenieur is, is voornamelijk belast met het instellen, onderhouden en repareren van door M.G.E. verkochte noodstroomvoorzieningen. Hij heeft daarvoor diverse, door M.G.E. bekostigde opleidingen gevolgd.
1.2. Artikel 13 van de op 10 oktober 2003 tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst luidt: ‘De werknemer zal zonder toestemming van de werkgever gedurende het bestaan van de dienstbetrekking en na beëindiging van de dienstbetrekking binnen een tijdvak van 2 jaar, niet in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever vestigen, drijven, mede drijven of doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, hetzij daarin een aandeel van welke aard ook hebben op straffe van een direct opeisbare boete van 4540,00 Euro. Daarnaast geldt voor iedere dag dat hij in overtreding is, een boete van 453,00 Euro per dag, dat hij in overtreding is, te betalen aan de werkgever onverminderd het recht van de werkgever volledige schadevergoeding te vorderen van de werknemer, indien deze meer mocht belopen (-)’.
1.3. In 2007 is M.G.E. gefuseerd met een andere onderneming, APC genaamd. Sindsdien zijn het ziekteverzuim en het personeelsverloop binnen M.G.E. gestegen en is de werksfeer verslechterd.
1.4. In verband met zijn voornemen ontslag te nemen en elders te gaan werken, heeft [eiser] op 20 februari 2007 aan M.G.E. verzocht om te worden ontheven van zijn verplichting, voortvloeiend uit het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. M.G.E. heeft hierop afwijzend gereageerd. Na te zijn gedagvaard, heeft zij het werkingsgebied van het beding niet verder willen terugbrengen dan tot gelijk(soortig)e of aanverwante bedrijven, gevestigd binnen een straal van 70 kilometer van Vianen, de vestigingsplaats van M.G.E., en de geldingsduur van het beding niet verder willen beperken dan tot een jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser]. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
1.5. [eiser] heeft de arbeidsovereenkomst met M.G.E. (nog) niet opgezegd. Hij heeft thans ook geen concreet uitzicht op indiensttreding bij een andere werkgever. In verband met de dreiging die voor hem van het concurrentiebeding uitgaat, solliciteert hij nu (nog) niet. M.G.E. is harerzijds niet voornemens te streven naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser].
2.1. [eiser] vordert in dit kort geding, na vermeerdering van de eis, primair te worden ontheven van zijn verplichtingen, voortvloeiend uit het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst met M.G.E., althans dat M.G.E. wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een schadevergoeding van € 2.700,-- bruto per maand (exclusief vakantiebijslag en reisvergoeding) vanaf de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair vordert [eiser] dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk buiten werking wordt gesteld althans teniet wordt gedaan totdat in een bodemprocedure in het geschil tussen partijen zal zijn beslist, en dat bij gedeeltelijke tenietdoening van het concurrentiebeding aan hem een ten laste van M.G.E. komende vergoeding wordt toegekend. Meer subsidiair vordert [eiser] dat het concurrentiebeding wordt geschorst voor de duur van een bodemprocedure, althans totdat partijen anderszins tot overeenstemming zijn gekomen. [eiser] vordert voorts dat M.G.E. wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij er, gezien de na de fusie opgetreden verslechtering van de werksfeer in de onderneming, belang bij heeft om elders een dienstverband te kunnen aanvaarden. Het concurrentiebeding staat hieraan evenwel, met zijn onbepaalde geografische werkingssfeer en de geldingsduur van twee jaren na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in onredelijke mate in de weg. Hij wil elders in Nederland, bij voorkeur in het zuiden van het land, in de branche van de noodstroom-voorziening gaan werken, en zo gebruik maken van de door hem in dat werkgebied opgedane kennis en ervaring. Nagenoeg alle voor [eiser] in aanmerking komende werkgevers zijn echter binnen een straal van 70 kilometer rond Vianen gevestigd.
Door de fusie met APC is het concurrentiebeding zodanig veel zwaarder gaan drukken, dat dit beding geacht worden zijn geldigheid te hebben verloren. Bij de opneming van concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten met haar werknemers, en bij de handhaving van die bedingen, handelt M.G.E. voorts in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Sinds hij aan M.G.E. te kennen heeft gegeven dat hij weg wil, is de arbeidsverhouding verder onder druk komen te staan. Hij wordt genegeerd doordat bijvoorbeeld op zijn e-mails (over benodigd gereedschap) niet wordt gereageerd en hij is bang te worden aangesproken op wat er bij zijn werk zoal mis kan gaan. Door de hierdoor ontstane spanning wordt ook zijn gezin getroffen en ontstaan bij [eiser] psychische klachten. Hij vreest een burn-out. Hierdoor is zijn belang om de arbeidsovereenkomst met M.G.E. te beëindigen en elders te kunnen gaan werken verder toegenomen.
3. M.G.E. betwist de vordering. [eiser] heeft de arbeidsovereenkomst niet opgezegd en heeft ook nog geen zicht op een andere dienstbetrekking, zodat hij geen spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening heeft. De vordering tot ontheffing van het concurrentiebeding leent zich ook niet voor een behandeling in kort geding, omdat dat zou nopen tot een algemene belangenafweging, los van een concreet voornemen van de werknemer om een specifieke functie elders te aanvaarden. De kantonrechter is daarom niet bevoegd van dit geschil kennis te nemen. Voorts bestrijdt M.G.E. dat zij een ongerechtvaardigd onderscheid maakt bij het aangaan en handhaven van concurrentiebedingen. Dat service-monteurs aan een dergelijk beding zijn gebonden, houdt verband met de technische, concurrentiegevoelige kennis die zij van M.G.E.-apparatuur hebben. Dat niet met alle service-monteurs zo’n beding is overeengekomen, vloeit voort uit het personeelsbeleid dat voorafgaand aan de fusie door APC werd gevoerd. Dat niet alle service-monteurs aan het met hen overeengekomen concurrentiebeding worden gehouden, hangt samen met de specifieke situatie van de betreffende (gewezen) werknemer. Het van de arbeidsovereenkomst deel uitmakende concurrentiebeding benadeelt [eiser] niet onredelijk. Hij kan met zijn opleiding en ervaring elders aan de slag, terwijl M.G.E. er belang bij heeft te worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie, die haar zal worden aangedaan wanneer [eiser] zijn - in haar dienst en op haar kosten opgedane - specifieke vakkennis en algemene vaardigheden ten behoeve van een concurrent gaat aanwenden.
4.1. Het beroep dat M.G.E. op het ontbreken van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] heeft gedaan, wordt verworpen. In het algemeen heeft een werknemer er voldoende belang bij in kort geding een voorziening te vorderen, indien hij door de werking van een beding in zijn arbeidsovereenkomst onredelijk wordt belemmerd bij zijn streven om elders te gaan werken. Dat [eiser] nog geen specifieke andere werkkring op het oog heeft, maakt dat in dit geval niet anders. Dit staat er evenmin aan in de weg dat de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en daarin te beslissen. De implicaties die het ontbreken van uitzicht op een specifieke andere dienstbetrekking voor de belangenafweging in dit kort geding heeft, zullen bij de beoordeling van de vordering aan de orde komen.
4.2. Vast staat dat van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst onderdeel uitmaakt een beding, waarbij [eiser] wordt beperkt in zijn bevoegdheid om gedurende twee jaren na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn voor een onderneming als die van M.G.E. Dit beding is rechtsgeldig, want schriftelijk en bij meerderjarigheid van [eiser] overeengekomen. Het meest vergaande standpunt dat [eiser] ter onderbouwing van de gevorderde voorziening heeft ingenomen, behelst dat het concurrentiebeding zijn gelding heeft verloren doordat het tengevolge van de fusie tussen M.G.E. en haar fusiepartner zwaarder is gaan drukken en daarna niet opnieuw schriftelijk is overeengekomen. Hierin wordt [eiser] niet gevolgd, allereerst omdat hij onvoldoende heeft gesteld dat, en waarom, de fusie als een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding moet worden aangemerkt en voorts omdat een dergelijke ingrijpende wijziging - zo daar al sprake van is - in het algemeen, en ook in dit geval, onvoldoende is voor het aannemen van het oorzakelijk verband met het gestelde aanmerkelijk zwaarder gaan drukken van het beding (vgl. Hoge Raad 5 januari 2007 LJN AZ2221). Met name heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij tengevolge van de fusie, gezien de werkingssfeer van het beding, bij beduidend meer potentiële werkgevers niet mag gaan werken. Het had op de weg van [eiser] gelegen om aannemelijk te maken dat, in hoeverre en in welke mate, die wijziging van de arbeidsverhouding, na een eventuele beëindiging van het dienstverband, bij handhaving van het concurrentiebeding een belemmering voor hem vormt om een nieuwe, gelijkwaardige werkkring te vinden. Hierin is [eiser] niet geslaagd.
4.3. Ook het beroep dat [eiser] heeft gedaan op het beginsel van de gelijke behandeling van gelijke gevallen, faalt. Dat M.G.E. service-monteurs aan een concurrentiebeding wil binden, is - gezien hun technische kennis - alleszins gerechtvaardigd. M.G.E. heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de verklaring voor het feit dat niet met alle service-monteurs een concurrentiebeding is overeengekomen, is gelegen in de recente fusie en dat het bij M.G.E. wèl, maar bij haar fusiepartner niet gebruikelijk was om een dergelijk beding overeen te komen. Dat M.G.E. per specifieke situatie wenst te beoordelen in hoeverre zij een service-monteur wil ontheffen van diens verplichtingen uit het overeengekomen concurrentiebeding is evenzeer begrijpelijk. Daarbij zullen de geografische werkingssfeer en de geldingsduur van het beding kunnen worden afgestemd op de belangen die partijen over en weer bij (de matiging van) het beding hebben, waarbij onder meer de met de opleiding van de werknemer gemoeide kosten en de aard van de door hem beoogde nieuwe werkkring een rol mogen spelen. In het overleg dat partijen voorafgaand aan dit kort geding met elkaar hebben gevoerd, heeft M.G.E. dat ook gedaan door zich bereid te verklaren de werking van het beding naar ruimte en tijd te beperken. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat de in dat verband genoemde straal van 70 kilometer rond Vianen niet arbitrair is, nu daarbinnen haar belangrijkste concurrenten zijn gevestigd.
4.4. [eiser] heeft een aantal omstandigheden aangevoerd die hem ertoe hebben doen besluiten elders emplooi te willen zoeken. Hij heeft onder meer gewezen op de verslechterde werksfeer, het grote personeelsverloop en de - sinds zijn verzoek van 20 februari 2007 - toegenomen spanningen, die volgens hem ook hun weerslag op zijn gezondheid en zijn gezin hebben. De kantonrechter wil aannemen dat deze omstandigheden en factoren een rol spelen bij de wens van [eiser] om van baan te veranderen, ook al is - zoals M.G.E. verwacht - mogelijk slechts sprake van tijdelijke gevolgen van de fusie. Bij de beoordeling van de gevorderde voorziening zal de kantonrechter evenwel deze belangen van [eiser] dienen af te wegen tegen die welke M.G.E. heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, in elk geval tot de werking daarvan, zoals omschreven in haar voorstel van 3 april 2008. Of het waarschijnlijk is dat in een te voeren bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser], in verhouding tot het te beschermen belang van M.G.E., door het beding onbillijk wordt benadeeld, zal in belangrijke mate afhangen van de vraag bij welke werkgever [eiser] in dienst wil treden, wat de aard van dat bedrijf is, welke werkzaamheden [eiser] daar zal verrichten en met welke cliënten hij in die werkzaamheden in aanraking zal komen. Die omstandigheden bepalen immers of M.G.E. goede grond heeft te vrezen dat haar door de overstap van [eiser] oneerlijke concurrentie zal worden aangedaan. Juist met het oog daarop heeft M.G.E. het concurrentiebeding indertijd in de arbeidsovereenkomst opgenomen. Nu [eiser] zich daaromtrent niet heeft uitgelaten, kan bedoelde belangenafweging thans niet plaats vinden. Daarop stuit de vordering af. De kantonrechter gaat er overigens vanuit dat M.G.E., zolang [eiser] nog bij haar in dienst is, ervoor zal waken dat zijn wens om elders aan de slag te raken door zijn leidinggevenden niet tegen hem wordt gebruikt en dat hij binnen de onderneming niet wordt geïsoleerd.
4.5. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
weigert de gevorderde voorziening:
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van M.G.E., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op
€ 400,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2008.