RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711716-07
Datum uitspraak: 29 april 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman: mr. S. de Korte.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 april 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met rade [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), drie, althans een of meer, kogel(s) (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
hij op of omstreeks 6 oktober 2007 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om aan een of meer perso(o)nen (te weten [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3]), opzettelijk en met rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s), drie, althans een of meer meer, kogel(s) (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
hij op of omstreeks 6 oktober 2007 te Utrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Zwanevechtlaan / Prinses Irenelaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2], welk geweld bestond uit het (meermalen) met een knuppel/wapenstok, althans een (hard) voorwerp, en/of met (tot vuisten gebalde) handen (met kracht) slaan tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of het lichaam, van die [aangever 2] en/of het duwen tegen en/of trekken aan het lichaam van voornoemde [aangever 2];
hij op of omstreeks 6 oktober 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk mishandelend [aangever 2] (meermalen) met een knuppel/wapenstok, althans een (hard) voorwerp en/of met (tot vuisten gebalde) handen (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of het lichaam van die [aangever 2] heeft geslagen en/of heeft geduwd tegen en/of getrokken aan het lichaam van [aangever 2], waardoor voornoemde [aangever 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
Een week voordat de ten laste gelegde feiten plaatsvonden, vond er al een confrontatie plaats tussen slachtoffer [aangever 2] en verdachte.
Op 6 oktober 2007 in de namiddag komt het wederom tot een confrontatie tussen [aangever 2] en [verdachte], maar nu is ook zijn broer erbij, [broer van verdachte]. De drie jongens komen elkaar op het kruispunt van de Zwanenvechtlaan / Prinses Irenelaan te Utrecht tegen waarop er een vechtpartij aan de openbare weg ontstaat.
Ze worden door een voorbijganger uit elkaar gehaald , waarop verdachte in zijn zwarte Peugeot wegrijdt.
Kort hierna komt het wederom tot een confrontatie, maar nu tussen verdachte en de broers [aangever 2] en [aangever 3].
Verdachte komt aanrijden op de Prinses Irenelaan. Verdachte is bestuurder. Hij ziet aan de overkant van de straat, op de Zwanenvechtlaan, [aangever 2], [aangever 3] en hun vader, [aangever 1], lopen. Hij haalt een wapen achter zijn broeksband vandaan en lost drie schoten door het open raam in het linker voorportier.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de lucht heeft geschoten om de familie [achternaam aangevers] af te schrikken. De familie [achternaam aangevers] zou al rennend met een bijl op hem afgekomen zijn, waardoor hij bang werd en zich niet meer in staat achtte om weg te rijden en daarom drie schoten gelost zou hebben.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord/doodslag als van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Daartoe heeft de raadsman ten eerste aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van voorbedachten rade. De raadsman heeft aangevoerd dat nergens uit blijkt dat [verdachte] de familie [achternaam aangevers] bewust heeft opgezocht. Hij is ze bij toeval tegen gekomen, waardoor er geen voorbedachten rade kan zijn
Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat er geen opzet danwel voorwaardelijk opzet bewezen kan worden. De verdachte wilde de familie [achternaam aangevers] niet raken, maar slecht afschrikken door in de lucht te schieten. Ook heeft hij heeft zich niet willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er iemand geraakt zou worden en hij heeft deze kans ook niet bewust aanvaard. De raadsman heeft aangevoerd dat de schietrichting bepalend is om te bezien of er een aanmerkelijke kans is geweest dat er iemand geraakt zou worden. Er zijn geen objectieven bewijsmiddelen in het dossier te vinden voor de schietrichting. Er zijn geen schotresten en inschotopeningen gevonden. En aangezien verdachte in de lucht heeft geschoten, is er volgens de raadsman geen sprake van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat hij iemand op straat zou kunnen raken.
Tot slot heeft de raadsman er nog op gewezen dat het de bocht omsturen naar rechts moeilijk te verenigen is met gericht schieten uit het portierraam.
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte het wapen altijd al bij zich draagt, zoals hij ter terechtzitting verklaart, kan niet beoordeeld worden. Verdachte heeft zelf de confrontatie opgezocht en daarom is er sprake van voorbedachten rade. Daarnaast zijn er drie slachtoffers en twee getuigen geweest die allen zeggen dat er gericht in hun richting is geschoten. Niemand zegt dat er in de lucht is geschoten. Dat er iemand met een bijl op [verdachte] afgerend zou zijn is ter terechtzitting pas naar voren gekomen. Hiervoor zijn volgens de officier van justitie geen aanwijzingen te vinden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen voorbedachten rade heeft gehad ten aanzien van het schietincident. Dat verdachte zelf de confrontatie opgezocht zou hebben vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het wapen al langere tijd bij zich droeg. De rechtbank ziet geen aanwijzing in het dossier dat verdachte dit wapen eerst opgehaald zou hebben om vervolgens de confrontatie met de slachtoffers aan te gaan. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte in deze situatie niet de confrontatie heeft opgezocht, maar dat hij min of meer toevallig de slachtoffers op het bewuste kruispunt tegen is gekomen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij slechts in de lucht geschoten zou hebben niet gesteund wordt door andere bewijsmiddelen. Daarentegen verklaren meerdere getuigen dat verdachte juist in de richting van de slachtoffers heeft geschoten. In het bijzonder de twee onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben na het schietincident bij de politie een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd over de wijze waarop verdachte geschoten zou hebben. Deze verklaringen hebben ze later bij de rechter-commissaris bevestigd. [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij gezien heeft dat er in de richting van de patatzaak op de hoek van de Zwanenvechtlaan en de Prinses Irenelaan werd geschoten. Zij zag dat haar overbuurman (uit haar verklaring blijkt dat dit de vader is van verdachte) en nog twee jongens daar liepen. Zij zag dat er een schot in diezelfde richting werd gelost.
Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij vlakbij de auto was en dat er in de richting van drie mensen is geschoten. Zij stonden op de hoek van de patatzaak. Vervolgens heeft deze getuige verklaard dat zij heeft gezien dat er op deze personen werd geschoten, omdat zij gezien heeft dat het pistool in de richting van de hoek ging, in de richting waar drie personen liepen.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij gezien heeft dat de bestuurder schoot in de richting van twee personen. Deze personen stonden op het trottoir op de Zwanenvechtlaan, tussen de patatzaak en de hoek van de Zwanenvechtlaan en de Prinses Irenelaan in. Zij hoorde dat de bestuurder nogmaals twee of drie keer schoot. Deze schoten waren ook in de richting van die twee personen. En bij de rechter-commissaris heeft [getuige 3] verklaard dat zij gezien heeft dat de bestuurder in de richting schoot van de snackbar waar mensen stonden. Zij heeft gezien dat de man in de richting van de jongens schoot, omdat zij hem die kant op zag kijken en hem uit de auto zag leunen.
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij geschoten zou hebben, omdat [aangever 1] (vader van de slachtoffers) met een grote bijl op hem af kwam lopen. Hij zou zich daardoor bedreigd hebben gevoeld en geschoten hebben.
De rechtbank sluit niet uit dat er, gelet op de verklaring van [aangever 1], een beweging richting verdachte is geweest.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij [aangever 1] met een knuppel in zijn hand heeft zien lopen. Dit wil echter nog niet zeggen dat verdachte slechts in de lucht geschoten heeft.
Mede gelet op de twee voornoemde onafhankelijke getuigenverklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de richting van de aangevers [achternaam aangevers] heeft geschoten en hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er iemand van hen geraakt zou kunnen worden.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat [aangever 1] geraakt zou kunnen worden door één of meerdere door verdachte afgeschoten kogels. [aangever 3] heeft immers verklaard dat zijn vader 15 meter achter hem stond, maar dat hijzelf slechts een paar meter achter zijn broer [aangever 2] stond. [aangever 2] heeft verklaard dat hij voor zijn broertje en vader liep en heeft op een kaartje getekend wat precies zijn positie tijdens het schietincident was. [getuige 2] heeft verklaard dat er twee jongens op het trottoir stonden en dat er op die twee jongens werd geschoten. Die jongens waren volgens haar niet zo oud.
De rechtbank is van oordeel dat er in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen voldoende aanwijzingen te vinden zijn dat [aangever 2] en [aangever 3] zich op of vlakbij het kruispunt bevonden waarvandaan door verdachte is geschoten, maar dat [aangever 1] zich op een dusdanige grote afstand van het kruispunt heeft bevonden, dat de voorwaardelijke opzet van verdachte zich niet op de vader heeft gericht, maar wel op de zonen [aangever 2] en [aangever 3]. De kans dat ook aangever [aangever 1] geraakt zou worden acht de rechtbank niet aanmerkelijk.
Nu vast staat dat verdachte opzettelijk drie kogels in de richting van [aangever 2] en [aangever 3] heeft afgevuurd moet de rechtbank oordelen of dit een poging tot doodslag danwel een poging tot zware mishandeling behelst. De rechtbank stelt voorop dat het geraakt worden door een kogel dodelijk kan zijn. Maar nu er door verdachte niet van een zeer korte afstand op vitale delen gericht geschoten is en verdachte vanuit een rijdende auto heeft geschoten acht de rechtbank in deze specifieke situatie een grotere kans aanwezig op zwaar lichamelijk letsel dan dat het slachtoffer dodelijk getroffen zou worden. De kans op dodelijk letsel acht de rechtbank in dit geval niet zodanig groot dat deze kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat er sprak is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [aangever 2] en [aangever 3]. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Gelet op de hiervoor genoemde vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte opzettelijk drie kogels van korte afstand in de richting van [aangever 2] en [aangever 3] heeft afgevuurd. Gelet op de aard van zijn gedragingen kan worden gesteld dat verdachte zich tenminste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Immers, hadden de kogels de slachtoffers wel geraakt, dan was ernstig lichamelijk letsel niet ondenkbeeldig geweest. Dat dit niet is gebeurd is geenszins aan verdachte te danken.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij een keiharde klap op zijn achterhoofd voelde en van de jongen die vlak voor hem stond een stomp in zijn gezicht kreeg. Daarna voelde aangever dat hij wederom stompen in zijn gezicht kreeg en op zijn linkerarm met een knuppel is geslagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat toen hij aan kwam lopen zag dat zijn broer en [aangever 2] aan het duwen en trekken waren en dat hij [aangever 2] meerdere malen heeft geslagen met een knuppel.
De verklaring van aangever wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 3], die bij de politie heeft verklaard dat hij op de hoek Zwanenvechtlaan / Prinses Irenelaan te Utrecht op 6 oktober 2007 twee jongens een derde jongen zag slaan. Hij zag dat de twee daders insloegen op het slachtoffer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze zoals hieronder is vermeld; dat
1.
Subsidiair
hij op 6 oktober 2007 te Utrecht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] en [aangever 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, drie kogels afgevuurd in de richting van voornoemde [aangever 2] en [aangever 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
hij op 6 oktober 2007 te Utrecht met een ander, op de openbare weg, Zwanenvechtlaan / Prinses Irenelaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2], welk geweld bestond uit het meermalen met een knuppel en met tot vuisten gebalde handen met kracht slaan tegen het hoofd, het gezicht en het lichaam van die [aangever 2] en duwen tegen en trekken aan het lichaam van voornoemde [aangever 2];
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De bewezen verklaarde feiten vinden hun oorsprong in een vete tussen de familie [achternaam verdachte] en de familie [achternaam aangevers]. In de periode voorafgaand aan de gebeurtenissen op 6 oktober 2007 was er al sprake van meerder gewelddadige confrontaties waarbij beide partijen zich niet onbetuigd hebben gelaten. Op 6 oktober 2007 hebben verdachte en zijn medeverdachte wederom de confrontatie opgezocht met één van de leden van de familie [achternaam aangevers], te weten aangever [aangever 2], zoals onder 2 bewezen is verklaard. Daarbij is aangever meermalen door verdachte en zijn medeverdachte geslagen, waarbij verdachte bovendien nog gebruik heeft gemaakt van een knuppel. [aangever 2] is vervolgens met zijn broer [aangever 3] en zijn vader op zoek gegaan naar verdachte en zijn medeverdachte. Bij deze gelegenheid is het tot een treffen gekomen waarbij verdachte vanuit zijn auto drie keer heeft geschoten in de richting van [aangever 2] en [aangever 3]. Het is daarbij alleen aan toeval te wijten geweest dat verdachte niemand heeft geraakt. De schietpartij vond immers plaats bij een winkelcentrum waar zich, behalve [aangever 2] en [aangever 3], nog een tiental andere personen bevond. Verdachte was gewapend met een doorgeladen, schietklaar vuurwapen en heeft dit wapen zonder enige terughoudendheid gebruikt tegen de aangevers. Hij heeft daarbij op geen enkele manier rekening gehouden met de aanwezigheid van andere personen en het risico dat het schieten uit de rijdende auto ook voor hen opleverde. Diverse getuigen van de schietpartij hebben verklaard dat de confrontatie een enorme angstige ervaring voor hen was.
Verdachte heeft gedurende het voorbereidende onderzoek steeds gezwegen: pas op de zitting is verdachte met een verklaring gekomen. Verdachtes proceshouding doet vrezen voor herhaling wanneer verdachte weer op vrije voeten komt omdat verdachte de rechtbank niet het gevoel heeft gegeven dat hij spijt heeft van zijn daden. Daarbij komt dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2007 eerder met justitie in aanraking is geweest voor geweldsdelicten.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de slachtoffers zich ook niet geheel onbetuigd hebben gelaten. Zij zijn immers, na de onder 2 bewezen verklaarde geweldadigheden, zelf weer gewapend met een knuppel op zoek gegaan naar verdachte en zijn medeverdachte met de kennelijke bedoeling om verhaal te halen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair (drievoudige poging tot moord) en onder 2 primair (openlijke geweldpleging) ten laste gelegde veroordeeld wordt tot –kort gezegd-:
- een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
- verbeurd verklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto.
- teruggave aan verdachte van twee inbeslaggenomen telefoons.
- gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Anders dan de officier van justitie, komt de rechtbank tot een vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en wordt ook niet bewezen geacht dat er sprake was van voorbedachten rade. Bovendien acht de rechtbank niet bewezen dat de handelwijze van verdachte ook betrekking had op aangever [aangever 1] terwijl de officier van justitie bij haar eis hier wel vanuit is gegaan.
Hoewel de ernst van het feitencomplex maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, een straf opleggen van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd.
Verbeurdverklaring en teruggave in beslag genomen goederen:
Het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een zwarte personenauto, Peugeot 205 XE 1.1s6 met kenteken [kenteken], zal worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan.
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten een zwarte telefoon, Nokia 6100 en een witte telefoon, Nokia 2310, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
In het dossier bevindt zich een brief van de raadsvrouwe van [aangever 2]. Deze brief wordt door de rechtbank beschouwd als een vordering van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 412,38 wegens materiële schade en een bedrag van € 2.750,- wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde feiten.
De totale immateriële schade wordt vooralsnog begroot op € 1000,-.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, zal moeten worden afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat deze schade het gevolg is geweest van het onder 1 subsidiair, dan wel onder 2 bewezenverklaarde feit.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op € 412, 38 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 24 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: 1 zwarte personenauto, Peugeot 205 XE 1.1s6 met kenteken [kenteken].
Gelast de teruggave van 1 zwarte telefoon, Nokia 6100 en 1 witte telefoon, Nokia 2310 aan verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2], wonende te [A], ten dele toe tot een bedrag van € 1000 (zegge duizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op € 412, 38 (zegge vierhonderd twaalf euro en achtendertig cent), vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1000 (zegge duizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.W. Bianchi, N.V.M. Gehlen en A.M.M.E. Doekes, bijgestaan door mr. P. Groot-Smits als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2008.