ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1860

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228656/ HA ZA 07-657
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid rechtsbijstandverzekeraar en afwijking van Sociaal Plan

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. J.A.H. van Marwijk, een schadevergoeding van de rechtsbijstandverzekeraar ARAG-NEDERLAND ALGEMENE RECHTSBIJSTANDVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V., vertegenwoordigd door procureur mr. J.M. van Noort, naar aanleiding van een ontslagprocedure bij KPN. Eiser was sinds 1976 in dienst bij KPN en werd ontslagen tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. ARAG had verzuimd tijdig een beroep te doen op de nietigheid van het ontslag en de kennelijke onredelijkheid daarvan. De rechtbank oordeelde dat ARAG een beroepsfout had gemaakt door niet tijdig te reageren op het ontslag en dat dit had geleid tot schade voor eiser. De rechtbank stelde vast dat de kantonrechter in een procedure ex artikel 7:681 BW waarschijnlijk een schadevergoeding zou hebben toegekend, waarbij rekening gehouden zou zijn met de arbeidsongeschiktheid van eiser en de omstandigheden van het ontslag. De rechtbank concludeerde dat ARAG aan eiser een schadevergoeding van EUR 42.516,88 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2004. Daarnaast werd ARAG veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op EUR 5.754,88. Het vonnis werd uitgesproken op 21 mei 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer/rolnummer: 228656/HA ZA 07-657
Vonnis van 21 mei 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.A.H. van Marwijk,
tegen
de naamloze vennootschap
ARAG-NEDERLAND ALGEMENE RECHTSBIJSTANDVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Leusden,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en ARAG genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juli 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2007;
- de akte zijdens [eiser];
- de akte zijdens ARAG.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [eiser] en ARAG bestond sinds 1 mei 2001 een rechtsbijstandverzekeringsovereenkomst. In deze overeenkomst was onder andere bepaald:
“6. Verschil van mening over de behandeling en klachten
6.1 Andere visie op de aanpak van de zaak
ARAG staat in voor een kwalitatief goede behandeling van uw zaak. Het kan echter gebeuren dat u met ARAG van mening verschilt over de juridische stappen die genomen moeten worden. Ook kan verschil van mening ontstaan over de vraag of het door u beoogde resultaat met redelijke kans van slagen bereikt kan worden
Blijkt het niet mogelijk dit meningsverschil te overbruggen, dan is het van belang dat dit op een goede en zorgvuldige wijze wordt opgelost, zonder dat u hiervan nadeel ondervindt.
Daarom schakelt ARAG in dergelijke gevallen een erkende, onafhankelijke deskundige in die als scheidsrechter (juridisch geheten: bindend adviseur) oordeelt over het verschil van mening. In de praktijk wordt aan de plaatselijke Deken van de Orde van Advocaten gevraagd een deskundige, onafhankelijke advocaat als scheidsrechter aan te wijzen. De beslissing van deze scheidsrechter is bindend zowel voor u als voor ARAG. De kosten van de scheidsrechter komen voor rekening van ARAG.”
2.2. [eiser] was sinds 17 augustus 1976 in dienst bij KPN. In het kader van een reorganisatie bij KPN heeft KPN op enig moment een ontslagvergunning aangevraagd voor [eiser]. ARAG heeft hiertegen namens [eiser] verweer gevoerd.
2.3. Het CWI heeft de ontslagvergunning verleend, waarna KPN de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 29 april 2002 heeft opgezegd per 1 december 2002.
2.4. Op het moment dat KPN de ontslagvergunning aanvroeg was [eiser] volledig arbeidsongeschikt vanwege een voortschrijdende achteruitgang van zijn gezichtsvermogen. ARAG heeft hier in het verweer tegen de gevraagde ontslagvergunning geen melding van gemaakt. Ook heeft ARAG het ontslag niet binnen twee maanden na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door KPN vernietigd, noch heeft zij een kennelijk onredelijk ontslagprocedure gestart waarin een schadevergoeding van KPN werd gevorderd.
2.5. ARAG is vervolgens in overleg getreden met KPN. KPN bood aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in te trekken en de arbeidsovereenkomst (formeel) te laten ontbinden. Met dit voorstel heeft [eiser] niet ingestemd.
2.6. ARAG stelde zich tegenover [eiser] op het standpunt dat hij het voorstel van KPN om de arbeidsovereenkomst formeel te laten ontbinden had moeten aanvaarden. Overeenkomstig het onder ?2.1 geciteerde artikel 6.1 uit de polisvoorwaarden is het geschil dat hierover ontstond tussen [eiser] en ARAG voorgelegd aan een bindend adviseur. Mr. D.M. van Genderen (hierna: Van Genderen) is aangewezen als bindend adviseur.
2.7. Van Genderen heeft op 4 september 2003 zijn bindend advies uitgebracht. Daarin is onder meer opgenomen:
“Partijen zijn het er inmiddels over eens dat de heer [eiser] tot 29 juni 2002 een beroep had kunnen doen op de vernietigbaarheid van deze opzegging. Zou dat zijn gebeurd, dan had KPN geen gebruik meer kunnen maken van deze toestemming omdat deze slechts een “houdbaarheid” had van acht weken en de heer [eiser] niet binnen die termijn hersteld was.
(…)
Met een formele ontbinding (bijvoorbeeld per 1 februari 2003) was slechts de einddatum van de overeenkomst met KPN verschoven. Dat KPN hiertoe bereid was hoeft niet te verbazen, omdat zij daarmee de garantie zou krijgen dat geen procedure ex art. 7:681 BW zou worden ingesteld. Een formele ontbinding zou [eiser] derhalve zijn laatste kans hebben ontnomen om de beëindiging van zijn dienstverband ten principale aan de orde te stellen.
Ik vrees dat een formele ontbinding bovendien een ondeugdelijk middel zou zijn geweest om het daarmee beoogde effect (veilig stellen van de WW-uitkering) te bereiken
(...)
Conclusie en advies
Na het verstrijken van de termijn om een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de opzegging, had ARAG de heer [eiser] een procedure ex art. 7:681 BW moeten adviseren.
Daarmee had inhoud gegeven kunnen worden aan zowel de wens van de heer [eiser] om waar mogelijk inhoudelijk op te komen tegen de beëindiging van zijn dienstverband, alsook aan de eis van het UWV om zich waar mogelijk tegen die beëindiging te verzetten.
Van deze mogelijkheid had echter slechts tot 1 juni 2003 gebruik gemaakt moeten worden. Inmiddels is ook deze termijn ongebruikt voorbij gegaan, terwijl uit het dossier ook niet is op te maken dat deze verjaringstermijn (tijdig) is gestuit. Daarmee is de laatste mogelijkheid om de opzegging aan te tasten en verdere schade voor de heer [eiser] te voorkomen.
Het feit dat aan de heer [eiser] niet in overweging is gegeven een beroep te doen op de kennelijke onredelijkheid van de opzegging, kan ik niet anders dan als een beroepsfout kwalificeren. Ik adviseer ARAG dan ook om met de heer [eiser] in overleg te treden over een passende schaderegeling.”
2.8. Tussen partijen heeft nadien overleg plaatsgevonden over een door ARAG aan [eiser] te betalen passende schadevergoeding. Partijen hebben hierover echter geen overeenstemming bereikt. Op 24 maart 2004 heeft ARAG Van Genderen verzocht aanvullend te adviseren over de vraag wat naar zijn mening een passende vergoeding zou zijn. ARAG heeft in deze brief aangegeven zich niet op voorhand gebonden te achten aan dit advies. Van de brief van 24 maart 2004 heeft ARAG een afschrift gestuurd aan [eiser].
2.9. Van Genderen heeft op 2 augustus 2004 zijn nadere advies uitgebracht. Hierin is onder meer opgenomen:
“Indien een werknemer bij een reorganisatie ontslagen wordt is C=1 het uitgangspunt: geen van beide partijen valt een verwijt te maken voor het feit dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen.
Als ook de kantonrechter in deze zaak tot het oordeel zou zijn gekomen dat [eiser] ten onrechte voor ontslag werd voorgedragen, gezien zijn anciënniteit en zijn bijzonder slechte positie op de arbeidsmarkt als gevolg van zijn handicap, en dat de opzegging in beginsel nietig was, nu deze geschiedde tijdens de arbeidsongeschiktheid van [eiser], dan had dat aanleiding kunnen zijn voor toepassing van een correctiefactor tussen 1 en 2.
(…)
Weging en conclusie:
In een procedure ex artikel 7:681 BW zou een kantonrechter waarschijnlijk zijn uitgegaan van voortdurende arbeidsongeschiktheid, als gevolg waarvan de voorzieningen uit het Sociaal Plan voor [eiser] niet van toepassing zouden zijn, deze voorzieningen zouden voor de rechter wel een aanwijzing zijn geweest voor de minimaal redelijke vergoeding (derhalve € 32.565).
Gezien de ondeugdelijke gronden voor de opzegging, het feit dat werd opgezegd tijdens ziekte en de uitzichtloze positie van [eiser] op de arbeidsmarkt, mede als gevolg van zijn handicap, had de kantonrechter een correctiefactor 1,5 kunnen toepassen.
Had de kantonrechter uit kunnen gaan van een recht van [eiser] op een hiaatuitkering zoals nu aan hem is toegekend, dan had dat reden kunnen vormen om te volstaan met een vergoeding van correctiefactor 1. Op grond van de letterlijke tekst van het pensioenreglement KPN was daar echter geen reden voor.
Ik concludeer dan ook dat in een kennelijk onredelijkheidsprocedure een correctiefactor 1,5 te verwachten zou zijn geweest (€ 111.192,--). De schade van de heer [eiser] door de beroepsfout van ARAG dient in beginsel dan ook op dat bedrag te worden gesteld. Het lijkt mij echter niet onredelijk om overeen te komen dat ARAG vooralsnog, dat wil zeggen indien en voor zover KPN niet tot intrekking en terugvordering van de hiaatuitkering overgaat, kan volstaan met betaling van een vergoeding die volgt uit toepassing van de neutrale kantonrechtersformule, derhalve € 74.128,-- bruto.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van ARAG tot betaling van EUR 111.192, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. ARAG voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het eerste advies van Van Genderen bindend is. Evenmin is in geschil dat ARAG een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig een beroep te doen op de nietigheid en op de kennelijke onredelijkheid van het door KPN gegeven ontslag.
4.2. Volgens [eiser] moet (ook) het onder ?2.9 geciteerde tweede advies van Van Genderen als bindend worden beschouwd. ARAG dient daarom het in dat advies genoemde bedrag van EUR 111.192,00 aan [eiser] te betalen.
ARAG betwist dat het tweede rapport bindend is. Zij stelt hiertoe dat zij in haar brief van 24 maart 2004 heeft aangegeven zich niet op voorhand aan het rapport te binden. Volgens ARAG heeft zij dit met [eiser] afgesproken voordat Van Genderen werd verzocht het tweede advies uit te brengen.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank zou het tweede advies van Van Genderen slechts bindend zijn voor partijen, als over het bindende karakter daarvan overeenstemming bestond tussen partijen. Zoals blijkt uit de brief van 24 maart 2004 wenste ARAG zich niet op voorhand te binden aan het door Van Genderen uit te brengen advies. ARAG heeft dit ook aan [eiser] laten weten door hem een afschrift van deze brief te sturen. [eiser] was er daardoor op voorhand van op de hoogte dat ARAG zich niet gebonden achtte aan het tweede advies van Van Genderen. Door hier niet tegen te protesteren heeft [eiser] er impliciet mee ingestemd dat het tweede advies van Van Genderen niet bindend zou zijn. Het tweede advies kan daarom niet als grondslag dienen voor de vordering van [eiser].
4.4. [eiser] stelt voorts dat – zelfs als het tweede advies van Van Genderen niet bindend is – ARAG op de door Van Genderen genoemde gronden gehouden is de door Van Genderen berekende schadevergoeding van EUR 111.192,00 aan hem te betalen.
4.5. Volgens ARAG had [eiser] op grond van het bij KPN geldende Sociaal Plan slechts een vergoeding van EUR 29.396,15 bruto kunnen ontvangen. Er zou slechts reden zijn hiervan af te wijken als dit een evident onbillijke uitkomst was. Anders dan Van Genderen is daarvan volgens ARAG echter geen sprake. Volgens ARAG gaat Van Genderen er namelijk ten onrechte van uit dat een andere werknemer (de heer [andere werknemer]) eerder voor ontslag in aanmerking zou zijn gekomen dan [eiser], nu [andere werknemer] niet tot dezelfde uitwisselbare functiegroep behoorde als [eiser]. Daarnaast had KPN [eiser] op grond van het Ontslagbesluit zelfs kunnen voordragen voor ontslag als het juist zou zijn dat [eiser] en [andere werknemer] tot dezelfde functiegroep behoorden.
Tenslotte stelt ARAG dat Van Genderen er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat [eiser] recht had – althans recht heeft gekregen – op een volledige WAO-uitkering.
4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat KPN – als ARAG tijdig de nietigheid had ingeroepen – getracht zou hebben de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter te laten ontbinden overeenkomstig artikel 7:685 BW. ARAG stelt voorts in haar conclusie van antwoord dat het voor de hoogte van de door de kantonrechter toe te wijzen vergoeding weinig had uitgemaakt of [eiser] een procedure ex artikel 7:685 BW of een procedure ex 7:681 BW gestart zou zijn, nu de gehanteerde normering (nagenoeg) gelijk is. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat ook hij hiervan uitgaat. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat door de kantonrechter een vergoeding aan [eiser] ten laste van KPN zou zijn toegekend. Partijen twisten echter over de hoogte van die vergoeding. De rechtbank zal daarom bij de verdere beoordeling nagaan welke vergoeding aan [eiser] zou zijn toegekend als hij een procedure ex artikel 7:685 BW tegen KPN was gestart.
4.7. Vaststaat dat bij KPN in verband met een grootscheepse reorganisatie (de “Operatie Scheepbouwer”) een Sociaal Plan was opgesteld. De kantonrechter kon dat Sociaal Plan echter terzijde schuiven in geval toepassing daarvan op [eiser] tot een evident onbillijke uitkomst zou hebben geleid. Naar tussen partijen niet in geschil is was het voor [eiser] in verband met zijn visuele handicap moeilijker om een andere baan te vinden. Bovendien was [eiser] arbeidsongeschikt op het moment dat de ontbinding zou zijn verzocht. Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat de kantonrechter tot de conclusie zou zijn gekomen dat toepassing van het Sociaal Plan evident onbillijk was. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat de kantonrechter vervolgens voor de vaststelling van de hoogte van een door KPN te betalen vergoeding aansluiting zou hebben gezocht bij de kantonrechtersformule.
4.8. De volgende vraag is welke factor “C” de kantonrechter in dat kader zou hebben gehanteerd. [eiser] voert, onder verwijzing naar het tweede advies van Van Genderen, aan dat deze factor door de kantonrechter op 1,5 zou zijn gesteld vanwege de slechte positie van [eiser] op de arbeidsmarkt, de nietigheid van het ontslag en het feit dat KPN – door [eiser] te ontslaan – het anciënniteitbeginsel heeft geschonden. ARAG betwist dat KPN het anciënniteitbeginsel heeft geschonden.
Naar het oordeel van de rechtbank zou voor de beantwoording van de vraag of door de kantonrechter een hogere factor “C” zou zijn gehanteerd, met name van belang zijn geweest of het anciënniteitbeginsel is geschonden. De beide andere omstandigheden (ziekte en arbeidsmarktpositie) zouden met name een rol gespeeld hebben bij de afweging van de kantonrechter of toepassing van het Sociaal Plan tot een evident onbillijke uitkomst zou hebben geleid met toepassing van C=1. Beoordeeld dient derhalve te worden of het anciënniteitbeginsel is geschonden.
4.9. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het anciënniteitbeginsel is geschonden een brief van KPN aan het CWI overgelegd van 17 januari 2002. Uit die brief blijkt dat KPN bij die brief 7 bijlagen had meegestuurd, waarvan [eiser] er één (bijlage 4) in het geding heeft gebracht. Uit de brief van KPN volgt dat die bijlage 4 bevat:
“een overzicht van het totaal personeelsbestand van de bedrijfsvestiging alwaar betrokkene werkzaam is, gesplitst naar leeftijdsgroep, inclusief namen, leeftijd, en functienaam, dat per leeftijdsgroep (bijlage 4).”
In die bijlage staan [eiser] en de heer [andere werknemer] beiden vermeld onder functienummer “FTTR04” met functienaam “Specialist Transmissietechnicus”. [eiser] heeft voorts gewezen op bijlage 2 bij een brief van KPN van 8 maart 2002 aan het CWI waarin [eiser] en [andere werknemer] op dezelfde wijze staan vermeld. De rechtbank oordeelt naar aanleiding hiervan als volgt.
4.10. In de brief van KPN van 17 januari 2002 is eveneens opgenomen dat als bijlage 7 aan de brief was gehecht:
“een overzicht van de medewerkers waarmee betrokkene is afgespiegeld, namen, leeftijden, data indiensttreding en functies per leeftijdsgroep, en indien van toepassing de functies waarmee de functie van betrokkene uitwisselbaar is”
ARAG heeft als productie 2 een gedeelte van deze bijlage overgelegd. In de toelichting van deze bijlage is opgenomen:
“Personele bezetting per uitwisselbare functie
Naam uitwisselbare functiegroep: Rol onderhoud
Criteria van deze uitwisselbare functiegroep:
Specialist Transmissietechnicus hetzelfde schaalniveau met als rol onderhoud voor verschillende afdelingen in het rayon Midden; Verrichten van complexe onderhoudsactiviteiten aan transmissiesystemen met inbegrip van systeem- en niet systeemgebonden apparatuur en geven van ondersteuning aan medewerkers in de praktijk. Adviseren en ondersteunen van bij bouw, test, indienststelling, exploitatie en onderhoud van transmissiesystemen. Verrichten van specialistische preventief en correctief onderhoud aan transmissie-systemen.
Totale reductie binnen deze functiegroep in aantal Fte’s: 2,00”
Op de tweede bladzijde van deze bijlage zijn de namen van 6 medewerkers van KPN vermeld, waaronder de naam van [eiser]. Bij alle genoemde medewerkers is in de kolom “Rol” vermeld: “Onderhoud”. [andere werknemer] staat niet op dit lijstje vermeld.
4.11. In de brief van KPN aan het CWI van 8 maart 2002, heeft KPN voorts onder meer geschreven:
“7. gecorrigeerde afspiegelingsbestanden en criteria uitwisselbaarheid
Als bijlage 5 treft u aan alle afspiegelingsbestanden van deze bedrijfsvestiging, afgeleid van bijlage 4.
Bij deze bepaling van de uitwisselbaarheid is puur gekeken naar de aard van de werkzaamheden, niet is bij de beoordeling betrokken of de medewerker ook, als persoon, geschikt is voor het vervullen van andere, uitwisselbaar geachte, functie. Met andere woorden, elke subjectieve beoordeling is buiten beschouwing gelaten.
Als leidraad is genomen dat in beginsel slechts functies op hetzelfde schaalniveau uitwisselbaar kunnen zijn.
Vervolgens is binnen elke schaal bezien of mogelijk moet worden geacht dat de ene medewerker zonder noemenswaardige scholing de functie/het werk van zijn collega kan overnemen en vice versa. In ogenschouw is dus genomen de feitelijke functie-inhoud, de feitelijke werkzaamheden. Duidelijk moge zijn dat opleidingsniveau daarbij een rol kan spelen.
Bij dit selectieproces is gebleken dat medewerkers met een gelijkluidende functienaam niet altijd onderling uitwisselbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt doordat met verschillende systemen wordt gewerkt, waardoor de medewerker over specifieke kennis van dit systeem moet kunnen beschikken om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Voor de te verrichten werkzaamheden aan of met andere systemen missen betrokkenen de noodzakelijke vaardigheden.
De uitwisselbaarheid wordt aldus bepaald door het systeem waarmede de medewerkers vertrouwd zijn, en niet door de functiebenaming, met als gevolg dat voorkomt dat gelijkluidende functiebenaming onderverdeeld zijn in verschillende, systeembepalende, functiegroepen. Dit is aangegeven in het afspiegelbestand in de kolom “rol”.”
4.12. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor onder 4.10 en 4.11 geciteerde documenten dat het enkele feit dat [eiser] en [andere werknemer] dezelfde functienaam en hetzelfde functienummer hadden, niet reeds met zich brengt dat [eiser] en [andere werknemer] uitwisselbare functies hadden. [eiser] heeft de juistheid van deze documenten niet betwist. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de functies van [eiser] en [andere werknemer] niet onderling uitwisselbaar waren. Daardoor is niet komen vast te staan dat KPN het anciënniteitbeginsel heeft geschonden. Gezien het hiervoor onder 4.8 overwogene is de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de kantonrechter de factor “C” op 1 had gesteld. Dit wordt niet anders door het feit dat [eiser] – uiteindelijk – een volledige WAO-uitkering heeft ontvangen. Op het moment dat de kantonrechter de ontbinding van de arbeidsovereenkomst had uitgesproken zou immers nog niet duidelijk zijn geweest of [eiser] een volledige WAO-uitkering zou hebben gekregen, zodat de kantonrechter daar bij de vaststelling van een redelijke vergoeding geen rekening mee zou hebben gehouden.
4.13. Tussen partijen is niet in geschil dat een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule met een factor “C” van 1 zou neerkomen op een vergoeding van EUR 74.128,17 bruto. De vraag is welk netto bedrag [eiser] zou hebben ontvangen.
[eiser] heeft aangevoerd dat de mogelijkheid bestond dat hij de uit te keren vergoeding had ondergebracht in een stamrechtovereenkomst. In dat geval had hij pas op zijn pensioengerechtigde leeftijd over de uitkeringen belasting betaald tegen een tarief van 15,75%.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat [eiser] de uit te keren vergoeding daadwerkelijk zou hebben ondergebracht in een stamrechtovereenkomst. [eiser] stelt immers niet dat hij dat gedaan zou hebben, maar beschrijft slechts wat de fiscale gevolgen zouden zijn geweest als hij daarvoor gekozen zou hebben. ARAG dient daarom aan [eiser] het netto equivalent van de bruto vergoeding te betalen, zoals die zou zijn geweest als het bedrag direct aan [eiser] zou zijn uitgekeerd. [eiser] heeft gesteld dat in dat geval aan belasting zou zijn geheven:
- over de eerste EUR 17.319,00 33,65%
- over het meerdere tot EUR 31.122,00 41,40%
- over het meerdere totEUR 53.064,00 42%
- over het meerdere 52%
ARAG heeft dat niet bestreden. Dit leidt volgens de berekening van de rechtbank tot de volgende netto schadevergoeding:
EUR 17.319,00 – EUR 5.827,84 = EUR 11.491,16
(EUR 31.122,00 – EUR 17.319,00 =) EUR 13.903,00 – EUR 5.714,44 = EUR 8.188,56
(EUR 53.064,00 – EUR 31.122,00 =) EUR 21.942,00 – EUR 9.215,64 = EUR 12.726,36
(EUR 74.128,17 – EUR 53.064,00 =) EUR 21.064,17 – EUR 10.953,37 =EUR 10.110,80
Totaal EUR 42.516,88
4.14. [eiser] vordert de rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 2 augustus 2004. ARAG heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de gevorderde rente daarom toewijzen.
4.15. [eiser] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten moet daarom worden afgewezen.
4.16. ARAG zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,88
- vast recht 2.825,00
- salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.754,88
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt ARAG om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 42.516,88 (tweeënveertig duizendvijfhonderdzestien euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 2 augustus 2004 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt ARAG in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 5.754,88,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2008.
w.g. griffier w.g. rechter