ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1530

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-602643-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zware verwondingen door roekeloos rijgedrag van Duitse vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een Duitse vrachtwagenchauffeur, die op 1 juni 2006 te Driebergen-Rijsenburg een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met hoge snelheid op de Rijksweg A12 en merkte een file te laat op, waardoor hij met zijn vrachtauto botste op de voor hem rijdende personenauto van het slachtoffer, genaamd [aangever]. Dit ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van de personenauto, die meerdere breuken opliep en blijvende gevolgen van het ongeval zal ondervinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot het ongeval. De verdachte, die als professioneel vrachtwagenchauffeur een zware verantwoordelijkheid draagt, had extra alert moeten zijn in het verkeer. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer in overweging genomen, evenals de gegevens van de tachograaf van de vrachtauto, die bevestigden dat de verdachte met een snelheid van tussen de 80 en 82 kilometer per uur reed op het moment van de aanrijding.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze straffen te laag waren gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen contact had opgenomen met het slachtoffer, wat als zeer grievend werd ervaren. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/602643-06
Datum uitspraak: 15 april 2008
Tolk Duits: mevrouw A.F. Zuijdwijk
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] 1953 te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland), [woonadres],
overigens niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 april 2008.
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 1 juni 2006 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse
Heuvelrug, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A12, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
doch met hoge snelheid, althans met groot snelheidsverschil, met de door hem
bestuurde vrachtauto te botsen tegen het vóór hem rijdende voertuig (waarvan
de bestuurder in verband met een ontstane file zijn snelheid (fors) had terug
gebracht)
waardoor de bestuurder van dat aangereden voertuig, genaamd [aangever], zwaar
lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken van ruggenwervels en/of ribben
en/of een gebroken borstbeen en/of een gebroken (rechter) sleutelbeen, of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair
hij, op of omstreeks 01 juni 2006, te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse
Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Rijksweg A12,
terwijl hij het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft
gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze
vrij was,
doch met hoge snelheid, althans met groot snelheidsverschil, met de door hem
bestuurde vrachtauto is gebotst te tegen het vóór hem rijdende voertuig
(waarvan de bestuurder in verband met een ontstane file zijn snelheid (fors)
had terug gebracht)
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna vermeld, te weten:
Primair
hij op 01 juni 2006 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse
Heuvelrug, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto, daarmede rijdende over de Rijksweg A12, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
doch met hoge snelheid met de door hem bestuurde vrachtauto te botsen tegen het vóór hem rijdende voertuig, waarvan de bestuurder in verband met een ontstane file zijn snelheid fors had terug gebracht,
waardoor de bestuurder van dat aangereden voertuig, genaamd [aangever], zwaar
lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken van ruggenwervels en ribben
en een gebroken borstbeen en een gebroken rechter sleutelbeen, werd toegebracht.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[aangever] heeft verklaard dat hij op 1 juni 2006 als bestuurder van een personenauto over
de linker rijbaan van de autosnelweg reed. Hij zag de matrix-borden boven de weg branden
op 70 kilometer per uur en zag fileverkeer voor hem. [aangever] heeft verder verklaard dat hij
ongeveer 50 kilometer per uur reed toen hij in zijn achteruitkijkspiegel keek en achter hem
een witte vrachtauto zag rijden. Jansen verklaart dat de afstand tussen die vrachtauto en
zijn auto te klein was. Tijdens het afremmen botste de bestuurder van die vrachtauto
vervolgens tegen de achterzijde van [aangevers] Volvo. Zijn vriendin en hij raakten
hierbij gewond . Uit de gegevens van de tachograaf van de vrachtauto waarin de verdachte
reed is gebleken dat de vrachtauto kort voorafgaand aan de aanrijding 82 kilometer per uur
reed en de eerste botsing heeft plaatsgevonden bij een snelheid welke lag tussen 82 kilometer
per uur en 80 kilometer per uur .
In het ziekenhuis is geconstateerd dat de heer [aangever] meerdere breuken van de ruggenwervels had opgelopen welke op de operatiekamer zijn gefixeerd en waarbij [aangever] twee liter bloed heeft verloren. Verder had [aangever] een gebroken borstbeen, een gebroken rechter sleutelbeen en meerdere gebroken ribben .
De verdachte heeft verklaard dat hij op 1 juni 2006 als bestuurder van de vrachtauto over de linker rijbaan van de autosnelweg A12 in de gemeente Utrechtse Heuvelrug reed . Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij schuldig is, dat hij al meer dan een jaar in deze vrachtauto reed (en aldus met deze vrachtauto kon “lezen en schrijven”) en dat hij onbelemmerd zicht op de weg had. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de cruisecontrol van de vrachtauto had ingesteld op 85 kilometer per uur, dat hij het fileverkeer had opgemerkt - waarvan hij zag dat dit verkeer stilstond - en dat hij, op het moment dat hij remde, al op de auto voor hem was gereden .
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 1 juni 2006 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, als bestuurder van een vrachtauto rijdende over de Rijksweg A12 zich schuldig heeft gemaakt aan een aan zijn schuld te wijten ongeval, waarbij aan [aangever] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Immers heeft de verdachte, op het moment dat hij zag dat voor hem fileverkeer ontstond, zijn vrachtauto niet tot stilstand gebracht, doch is met hoge snelheid op de voor hem rijdende, door [aangever] bestuurde, auto gebotst. De verdachte heeft zich aldus zeer onvoorzichtig en onoplettend gedragen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het bovenstaande van dit vonnis zijn reeds de omstandigheden genoemd waaronder de botsing tussen het voertuig van de verdachte en de auto van het slachtoffer [aangever] is ontstaan.
Op verdachte rust als beroepsvrachtwagenchauffeur een zware verantwoordelijkheid en van hem mag verwacht worden dat hij extra alert is in het verkeer. Door (nagenoeg) niet te reageren op de voor hem ontstane file, heeft het ongeval kunnen plaatsvinden. Ten gevolge van dit zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen, heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ter zitting is gebleken dat het slachtoffer nog dagelijks de gevolgen van het ongeval ondervindt en dit ook de rest van zijn leven zal ondervinden. Het slachtoffer [aangever] heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn leven over is, dat hij niets meer kan, dat hij zich geen man meer voelt en dat hij nog steeds tweemaal per week fysiotherapie heeft. Voorts heeft [aangever] aangegeven dat hij slecht slaapt en nog steeds last heeft van angstdromen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
• de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 maart 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in Nederland in aanraking is gekomen;
• een faxbericht d.d. 31 maart 2008 van het Consulaat-Generaal van de Bondsrepubliek Duitsland, gevestigd te Amsterdam, waaruit blijkt dat de verdachte op dat moment niet voorkomt in het Duitse opsporingsregister.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
• een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
• een geldboete van € 1000,-, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis;
• ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf te laag en acht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking genomen dat de verdachte als professioneel vrachtautochauffeur een fors ongeval heeft veroorzaakt, dat enorme, zowel materiële als lichamelijke, schade tot gevolg heeft gehad. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte nimmer contact heeft opgenomen met het slachtoffer, hetgeen door het slachtoffer als zeer grievend is ervaren en bij hem extra leed heeft toegebracht.
Aan de omstandigheid dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werkzaamheden uit te voeren in Nederland gaat de rechtbank, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, voorbij.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN, geheel voorwaardelijk.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte wegens het onder primair bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.J.G. van Osta, J.E. Kruijff-Bronsing en J.F. Dekking, bijgestaan door mr. K.D.M. Buitenweg als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2008.